Titel: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 02-01-2009, 11:52:12 Adriaen Coenens schatkist
In samenspraak met De Scheveningsche Courant is de reeks Adriaen Coenens schatkist zoals ze in het voorbije jaar verscheen in de genoemde krant, eveneens geplaatst op deze site. Op deze wijze konden en kunnen ook diegenen die buiten Scheveningen wonen, worden bediend. De artikelen zijn zowel in Verhalen als in Vraag en antwoord weergegeven. Voor de rubriek Vraag en antwoord is mede gekozen omdat dáár de eventueel opkomende verzoeken om verduidelijking konden en kunnen worden beantwoord. Ik hoop dat hiermee nog meer tegemoet is gekomen aan de vermeerdering van kennis over Scheveningen en over zijn rijke historie. Veel leesgenoegen! Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 02-01-2009, 12:07:18 Adriaen Coenens schatkist [introductie]
Sleutel Scheveningen kent maar twee tastbare grootheden die teruggaan tot aan zijn verre verleden: zijn Oude Kerk (15de eeuw) en het Visboeck van Adriaen Coenen (16de eeuw). Over het laatstgenoemde handelt dit introductieartikel: het dient als sleutel voor de toegang tot wat ik bovenstaand heb genoemd Adriaen Coenens schatkist . Adriaen Coenen leefde van 1514 tot ergens in 1587; toen hij 54 jaar was brak de Tachtigjarige Oorlog uit. Hij wilde in zijn boeken alles vertellen wat verbaasde, veraf en dichtbij. Zijn werken laten zien dat hij veel wist en dat, wat hij niet wist, wel kon terugvinden in boeken die men hem leende. Hij kwam uit een eenvoudig gezin; zijn vader was visser en werd later viskoper. Coenen trad in zijn vaders voetsporen en werd ook viskoper. Hij volgde geen studies en schrijft over zichzelf dat hij geen latijn kende, het bewijs dat hij na het verlaten van de dorpsschool niet heeft doorgeleerd. Hij werd later visafslager en bekleedde tevens enkele andere functies. Coenens geest was een spons die álles opzoog dat boeide en dit ‘alles’ reikte, voor zover het toen kon gelden, wereldwijd. Het leidde ertoe dat zijn boek grenzen zou overschrijden en meer dan alleen vissen zou benoemen. Hij schreef ooit éérder een – niet teruggevonden – Visboeck en in 1585 een Walvisboeck dat nu te Antwerpen berust. Coenen begon in 1577 aan zijn nu nog bestaande Visboeck. Hij werd vooral in Den Haag een bekendheid die aan tafel aanschoof bij mannen die, qua opleiding en qua kennis, veruit zijn meerderen waren. Ondanks dit verschil zag en hoorde men hem graag want Coenen was gevat en belezen, en bovendien een man van de praktijk. Hij kende de zee en haar bewoners, sprak veel met vissers, bekeek zijn vis-aankopen met dubbele aandacht (als handelaar én onderzoeker) en noteerde waar mogelijk, al zijn waarnemingen. Zijn handgeschreven werk ging uiteindelijk meer dan 800 bladzijden tellen en het werd door Coenen ruim voorzien van illustraties die hij óf van anderen overnam óf zelf bedacht. Een boek dat in 1997 te Scheveningen verscheen en in zijn titel onder meer spreekt van het Visboeck van 1578 biedt een onjuist beeld. Want kan iemand in twee jaar tijd zo’n 800 bladzijden vol schrijven en deze dan ook nog kleurrijk illustreren? En, in het boek noemt Coenen zelfs de jaartallen 1579 en 1580. Verbazing en trots Eerder gaf ik hier al eens aan dat ik mij al jaren bezighoud met het Visboeck van Coenen. Ik ben in het bezit van de tekst en bij mij wisselen verbazing en trots elkaar steeds weer af: verbazing over de feitenkennis en de belezenheid van Coenen en trots vanwege zijn eenvoudige Scheveningse afkomst die hem er niet van weerhield, tot grote prestaties te komen. In die verbazing en trots zou ik u graag willen laten delen. Want dit staat voor mij vast: een man die buiten zijn drukke, dagelijkse werk tevens vele honderden fraai versierde bladzijden vol kon schrijven, die deze daarnaast kleurrijk kon illustreren met afbeeldingen en ons zo een fraai erfstuk kon nalaten, heeft recht op de verbazing en de trots van Scheveningen. Wat is nu mijn opzet? Wel, ik wil u met het Visboeck laten kennismaken en in een aantal maandelijkse artikeltjes steeds een aspect ervan laten zien. Het aardige zal daarbij zijn dat u, wanneer u bent geïnteresseerd, ook via internet – althans als u hierover beschikt – kunt meekijken. Koninklijke Bibliotheek Ligt dus het Walvisboeck in een archief elders, het Visboeck ligt schijnbaar onder handbereik in de Koninklijke Bibliotheek (KB) te Den Haag. Maar het is helaas na een totale restauratie publiekelijk niet meer in te zien, dit vanwege zijn kwetsbaarheid. Nu heeft de KB iets uitgedacht waardoor het boek door velen tóch valt in te zien. Wanneer u www.kb.nl/visboek intoetst of op de - hiervoor staande - blauwe tekst klikt, krijgt u op uw scherm al meteen de site op zich in beeld. Klikt u vervolgens op “Blader in het Visboek” dan wordt het boek zichtbaar met tevens twee smalle schermpjes die “Schalen en roteren” (groter maken en draaien) en “Bladeren” (bladzijde zoeken) heten. Ik zal in mijn artikelen hier en daar verwijzen naar bladzijden zodat u dan op het scherm kunt meelezen of -kijken en, waar u wilt, beelden uitvergroten. Wanneer ik bijvoorbeeld (54) of (648) als bladzijde zal noemen, kunt u op het schermpje “Bladeren” die 54 of 648 intoetsen en erna klikken: u ziet dan de bladzijde verschijnen. U kunt deze dan naar wens uitvergroten. Het eerste artikel verschijnt in januari en de daaropvolgenden maandelijks erna. Bewaar vooral het artikel van nú als zoekinstructie zodat u die stráks tijdens het lezen kunt hanteren voor het openen van de KB-site. © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Coenens schatkist Bericht door: Rinus.N op 02-01-2009, 12:13:23 Mooi Piet
heb het bij elkaar gezet Titel: Re: Coenens, schatkist Bericht door: philsdutchie op 02-01-2009, 14:00:22 Met stijgende bewondering en verbazing heb ik het virtuele boek doorgebladerd. Fantastisch wat deze man gepresteerd heeft. Een eenvoudige maar geweldige man. Een Scheveninger in hart en nieren. Coenen wij zijn trots op je !
Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 28-01-2009, 13:31:40 Adriaen Coenens schatkist [1]
Grote vissen Het gaat om de zondag van 24 november 1577, een dag volgend op de mooie zaterdag waarvan Coenen schrijft: ‘desen dach en was op een Saturdach ende was dat scoonste weder oft in den somer gheweest hadde een zeer wutgenomen sonnenscijn met een lieflijck windeken’. Maar de dag die er op volgde leek in niets meer op die zaterdag want er was een ‘stercke zuytwestenwint en wayde seer’. Ondanks dat was het druk op het Scheveningse strand en daarbij trokken alle strandgangers zuidwaarts richting Ter Heijde. Onder die velen was ook Adriaen Coenen die in zijn boek aangeeft dat hij toen 63 jaar oud was. Het speet hem nogal dat er op dat tijdstip geen wagens beschikbaar waren om hem, rijdend over het strand, naar zijn doel te voeren. De Scheveningse vissers hadden ze nodig, volgens Coenen. Er werd toen blijkbaar ook op zondagen gevist en daarbij ook vis vervoerd. Hoe dan ook, de jaren speelden Coenen parten zodat het voor hem – oude man, naar hij zelf zegt! – ‘moijlijcke was te gaen’. Maar anderzijds: datgene wat nu bij Ter Heijde te zien was mocht een man als hij beslist niet missen. Het betrof namelijk drie grote vissen die op het strand vóór Ter Heijde – door Coenen steeds Westerhey genoemd – waren aangeland. Het nieuwtje had zich razendsnel verspreid, eerst door Scheveningen en vervolgens door de stad Den Haag en de haar omringende steden, dorpen en vlekken. Coenen zélf woonde toen te Leiden. Vermaningen en waarschuwingen Aanlandende grote vissen kwamen destijds wel meer voor; Coenen noemt 11 maart 1566 op het strand van Santfort (Zantvoort: auteur) en 2 juli 1577 in de Schelde bij Saeftinghe. Maar dit was niet zo maar iets want het waren ‘vermaninghe en waerscouwinghe’ van God. Naar het volksgeloof van die tijd zouden rampen volgen. De vissen die hij bezag waren ‘seer stomp en bots voor’ wat wil zeggen dat ze stompe koppen hadden. Het ging dus kennelijk om potvissen. Hij noemt hun maten in ‘rijnder voeten’, 55, 49 en 48 voet wat neerkomt op omstreeks 12, 11 en 10,5 meter. Ze waren zwart en het vel deed denken aan een bruinvis. Hij vond hun ogen, gezien hun lijven, klein en ze leken op die van een koe. Het waren blijkbaar mannetjes want ze hadden alledrie tanden in de onderkaak en, wat Coenen noemt, een ‘scacht’ (penis). Deze schenen op hem indruk te maken door hun lengte; ze meetten in ‘rijnder voeten’ 6 en 5 voet, dus meer dan een meter. Ook de omvang ervan verbaasde Coenen; hij schatte ze op wel een ‘kint harincx’: een tonnetje haring! Op een tekening geeft hij het strandgebeuren weer (116, 117). Andere vissen van de blijkbaar grotere kudde die in zee waren achtergebleven, bliezen volgens toeschouwers ‘veel water wut haer noesgaten’ wat de kijkers de indruk gaf dat zij hun makkers op het strand wilden ‘afwateren’. Toen dat niet lukte vertrokken ze naar het diepe. Pas ’s avonds laat keerde Coenen met vele anderen terug richting huis. Maar hij werd wél over twee dagen ambtshalve terugverwacht in Ter Heijde. Ridderzaal De vissen vielen onder de strandvonderij en de verantwoordelijke ‘Rentmeester vanden exsparge ofte zeevanck’ besloot daarom, de vissen dinsdags – met de inzet van andere notabelen – te veilen. In de wijde omgeving werden annonces verspreid. De ‘Rentmeester vanden zeevanck’ bij wie gewoonlijk zowel een afslager uit Ter Heijde als uit Scheveningen – hier dus Coenen! – assisteerde, vroeg aan de beide mannen, hem bij te staan. Het is opmerkelijk dat het hierbij niet ging om een afslag maar om een verkoop bij opbod; de vis werd ‘opgheveylt’. De omroeper van Ter Heijde riep ‘comens comens staet by’ om aldus de kooplieden bijeen te krijgen. De eerstverkochte vis bracht 150 gulden op waarbij Coenen aantekent dat de gulden toen twintig stuivers waard was. De tweede en derde stegen in prijs en brachten 184 en 244 gulden op. De rentmeester bedong dat hij van de derde vis de staart en onderkaak zou krijgen. Die delen gingen als aandenken naar Den Haag waar ze in de Ridderzaal een plek kregen. Na met de rentmeester en de verdere notabelen te hebben gegeten keerde Coenen terug naar het strand om het ontleden van de vissen mee te maken. Hij bleef zelfs nog een extra dagje want dit was voor hem als onderzoeker een buitenkansje. De bewoners van Ter Heijde profiteerden ook van de vangst; bij het ontleden kwam zoveel – intussen in zee drijvend – vet vrij dat men ‘VII of VIII tonnen smouts (zacht soort vet: auteur)’ bijeen kon garen. Pas in februari 1578 vertrouwde Coenen deze ervaring toe aan het Visboeck (112, 113) en plaatste er een grote tekening van een potvis bij. Hij laat in het midden of na dit gebeuren de te verwachten rampen werkelijk hebben plaatsgevonden; Coenen vertelt ons daar in elk geval niets over. © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Coenens schatkist Bericht door: De spienet op 28-01-2009, 13:49:45 bedankt piet nou weten we tenminste wie a coenen was tot de volgende groet henk
Titel: Re: Coenens, schatkist Bericht door: peter.rog op 28-01-2009, 13:54:10 Met stijgende bewondering en verbazing heb ik het virtuele boek doorgebladerd. Fantastisch wat deze man gepresteerd heeft. Een eenvoudige maar geweldige man. Een Scheveninger in hart en nieren. Coenen wij zijn trots op je ! Dat was nou ook precies mijn bedoeling, dus ben ik blij met deze reactie!Piet Spaans en ik ben ook wel trots op jou, Piet...... een verrijking voor de site, dit soort stukjes. ik zal rinus vragen (hierbij dus) om het vanavond ofzo weg te halen, als je het gelezen hebt. afz: Piet (van moeders-zijde.... Spaans) ;D Titel: Re: Coenens schatkist Bericht door: braaksma op 05-02-2009, 21:53:32 Dit is zeker een verrijking van de site en vooral omdat ik de Scheveningesche Courant van vrienden op Scheveningen toegereikt krijg kan ik nu als ik er een mis dit hier weer terug vinden.
Ergens in het boek staat een tekening van drie vissen onder elkaar, zo dat het begin zijn van het Scheveningesche wapen. Met vol bewondering wacht ik het derde en de volgende berichten van Coenens Schatkist af. Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 21-02-2009, 14:44:36 Adriaen Coenens schatkist [2]
Kleine vissen Dit was voor Adriaen Coenen jarenlang bij uitstek zijn werkterrein: dat van de kleine vissen. Althans voor zover men die kleine vissen vergelijkt met de geweldenaren uit het vorige artikel. Want tussen die ‘kleine’ vissen welke hij op het strand – door de visafslag die hij daar moest leiden – onder ogen kreeg, zaten vast en zeker ook meer forse exemplaren zoals uit de kluiten gewassen kabeljauwen. Een serie benamingen is trouwens onverbrekelijk verbonden met personen die de verkoop van aangevoerde vis aan het strand verzorgden en/of begeleidden. Deze waren in willekeurige volgorde: de afslager, de stokhouder, de schrijver, de naschrijver, de keurder of vinder, de boekhouder en de schout. Er is een zekere onduidelijkheid over de omvang van deze functies, zeker waar het gaat om de 16de, en in mindere mate om de 17de eeuw. Soms lijken dergelijke functies in elkaar te zijn geschoven en blijkt het een tevens het ander te zijn. Zo wordt Coenen in een klacht van stuurlieden van 20 mei 1574 én afslager én schrijver genoemd. Maar in zijn Visboeck figureert hij vooral als afslager en viskoper. Gedroogde schollen Schollen, scharren en tongen vormden op het strand het dagelijkse toonbeeld, afgewisseld met rondvis als kabeljauw, schelvis, wijting, maar – opvallend! – óók zalm; hierover in een volgend artikel meer. De schollen gingen voor een deel naar de viskopers en voor een ander deel naar de drogers. De aanvoer was niet gering. Coenen schrijft: ’ic hebbe gheweeten dat op onsen dorpe van Sceveninghe soo veel scollen ghevangen worden dat inde vasten alle dage wel hondert tonnen vercoft worden die versche ter male (markt: auteur) ghinghen behalven die ghesouten worden ende ghedroocht’ (280, 281). Over deze gedroogde schollen weidt Coenen verschillende keren uit. Zo vertelt hij over de Katwijker Adriaen Maerts , alias ‘dat rijcke kint’ , die in één jaar tijd 2400 tonnen schollen droogde voor een koopman uit ‘Sartogenbosche’ . Zijn eigen ervaringen met schollen zijn zuur waar hij vertelt over de wijnkoopman Arbogast uit 'Straesburch’ (Straatsburg: auteur) die Coenen bijna een bankroet bezorgde. Hij leverde deze handelaar gedroogde schollen ter waarde van ‘overde vier hondert karolus guldens’. De Carolusgulden was een zilveren munt en hij omvatte twintig stuivers. Coenen liep een blauwtje en kon naar zijn geld fluiten. ‘Godt betert’ , bromt hij in het boek na. Hoe ver ooit die handel in gedroogde vis – met name schol – reikte blijkt uit de vermelding van ‘Straesburch’ maar ook die van ‘Mens’ (Mainz: auteur) in het Visboeck. Patrijsje uit de zee Te gast aan tafel bij een van zijn bewonderaars, heer Cornelis Zuijs, wordt Coenen een gebakken visje aangeboden (276, 277). Zuijs prijst het aan als een scharretje en noemt het een ‘patrijsken vander zee’. Maar Coenen weet beter en zegt dat het hier gaat om een scholletje. Men babbelt nog wat door over het gezonde van een scharretje te eten, maar Coenen zegt dat vissers van mening zijn dat men ze bij ziekte niet zal eten ‘want alser bij ons yemant sieck es soo verbiede men hem te eeten van scarren’. Volgens Coenen waren de vissers toch al niet erg gelukkig met scharren. Men viste vooral op schollen en het bijgeloof van die jaren leerde dat een vangst van scharren onder de schollen wees op een slecht schollenjaar. Coenen noemt ook het toen geldende gezegde ‘scarrevelt barrevelt’: liever geen scharren! Ook de tongen hebben zijn aandacht; ze werden gevangen tussen de schollen en vooral in de zomer. Ze waren duur en Coenen zegt ervan: ‘en es een cost voor rijcke weeldighe luijden’. Zijn knecht ging ooit naar Brussel met vis, waaronder veertig tongen, die ’van t stic wel VIII st' (stuivers: auteur) kostten. Rondvis Kabeljauw, schelvis en wijting worden door Coenen in één adem genoemd (286 t/m 290). De eerste gold voor een ‘welsmakelijcke vische’ die goed was ’voor den ghemeen menschen ende Oock voor die Rijcke weeldighe luyden’. Hij werd zowel met netten als met hoeken (haken: auteur) gevangen. Gezouten ging de kabeljauw tot aan Keulen toe waar men hem ‘bollick’ noemde. De schelvis werd overvloedig gevangen; Coenen verdiepte zich hierbij het meest in het aas waarmee men die vis aan de hoeken ving. Over de wat kleinere wijting merkt hij op dat deze een ‘weeck saft lecker visken’ was en ‘beter verduwelijcker voor teere ziecke luyden dan den scelvissen’. Het is duidelijk dat zo’n afslag met de vissen op hoopjes – klapperend van levendigheid – voor de kijkers op het strand een waar tableau vivant vormde. © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 19-03-2009, 11:21:12 Adriaen Coenens schatkist [3]
De zalm De naam viel in het voorgaande artikel al en passant; maar Coenen besteedde in zijn ‘Visboeck’ aan de zalm zóveel aandacht dat deze om méér ruimte vroeg dan dat vorige artikel mij kon bieden. Die aandacht van Coenen had uiteraard zijn reden: de zalm was voor hem handel in optima forma. Want men behoefde in de 16de eeuw niet naar Zweden, Noorwegen of Canada om aan zalmen te komen; ze zwommen namelijk in grote hoeveelheden voor onze eigen Noordzeekust. Het gegeven van die jaren maakte op Coenen blijkbaar veel indruk want hij vulde er meerdere folio’s met impressies mee in zijn boek (89 t/m 93). Terwijl hij daar enerzijds vertelt over de – eveneens de zalm beschrijvende – Zweedse geleerde en bisschop Olaus Magnus (ten dele een tijdgenoot), schrijft Coenen anderzijds uit eigen waarneming en uit eigen ervaring over deze bewuste vissoort, die hij in twee groepen onderverdeelde. ’Int beginsel van Januwarius’ Coenen is er kennelijk gemakkelijk voor gaan zitten en hij begint aldus: ‘soe ist dat men Aen onsen ouere (kust: auteur) van der se (zee: auteur) bij onse vischers wonende langers de kuste van hollant van de mase af tot maesdiep toe alle die vischers op die dorpen den salm vangen op haren tijt’. Voor de goede orde: de door Coenen steeds als ‘maesdiep’ vermelde waterloop kennen wij nu beter als het Marsdiep bij Den Helder. Hij maakt een onderscheid tussen winter- en zomerzalm; de visserij op de eerstgenoemde startte in het begin van januari - Int beginsel van Januwarius - en ze liep door tot in mei. Deze seizoenvisserij was trouwens aan voorwaarden gebonden; de zalm werd ‘desen tijt ghevangen alst wt (uit: auteur) den West zuydwesten wel hart waijt met motreghen’. Want het zeewater was dan ‘dic’. Wanneer echter de oostenwind ging overheersen werd het water ‘claer’. Dan verdween de zalm en kon men de netten maar het beste gaan ‘opdrooghen’. Hierna volgde de zomerzalm die kleiner was en die zich ongeveer vertoonde vóór ‘sint Jansmis’ ( 24 juni). Die zomervisserij op zalm duurde tot aan de herfst en net als bij de wintervisserij was ‘den zuytwesten wint’ een factor van betekenis en ‘den oosten wint’ een spelbreker. Bij zo’n afwijkende wind schoten en zwommen de zalmen naar Coenens bevinden de Maas in, richting Lek landinwaarts. De riviervissers van Den Briel, Maassluis en Zwartewaal zagen dan hun kans schoon en niet ten onrechte want op grond van eigen waarneming vertelt Coenen ervan: ‘inde vermaerde stadt van dordrecht wort een ontelbaren salm dagelijcx ten afslach gebrocht’. Drijfnetten en fuiken Coenen merkt verder nog op dat die zalmvisserij zich zó pal onder de kust afspeelde dat de daar aanwezige mensen konden volgen hoe de vissers hun netten binnenhaalden. Over die netten weet hij trouwens ook het een en ander te schrijven. Uit zijn tekst blijkt onder meer dat niet iedere visser in staat was om op zalm te vissen. Het waren naar zijn zeggen met name ‘de rijckste vischers die salmwant hebben bij ons want het cost veel gelts’. Coenen licht het nader toe; de te gebruiken netten moesten namelijk ‘zeer starck ende nieut (nieuw: auteur) wesen of den salm breect daer doer’. Van de zalm is bekend dat hij een goede springer is; daarbij mag ervan worden uitgegaan dat zijn sprong met kracht wordt ingezet. Uit het relaas van Coenen valt op te maken dat een zalm blijkbaar in staat was, een zodanige kracht te ontwikkelen dat hij bij zijn vangst een niet te sterk net kon doorbreken. Dit hield in dat men voor de zalmvangst speciale netten moest hanteren die ‘veel onghelijcker stercker en dicker’ waren dan de sleepnetten die men inzette bij de schol-, schelvis- en kabeljauwvangst. De riviervissers plaatsten volgens Coenen voor de vangst van zalm schuttingen in de rivier waartussen zij fuiken vastzetten. Daarnaast hanteerden ze ‘drijfnetten’ die men wellicht enigszins kan vergelijken met de staande netten zoals die voor de vroegere haringvisserij in gebruik waren, zij het met andere mazen. Vet varken Coenen vertelt dat hij ‘s winters van ‘onse vischers’ zalmen kocht die wel 50 pond wogen. Hij kocht die om ze door te verkopen in Brussel en Antwerpen. Er zijn ook tijden geweest van zalmschaarste want van zijn ouders hoorde hij dat ooit in hun tijd een zalm werd verkocht voor een bedrag, gelijk aan de prijs van een ‘vet vercken’ (varken: auteur). En over bisschop Olaus die breed uitpakte over de vele zalm die de Zweden daar vingen merkt hij op dat die dan maar eens in ‘ons cleyne landeken’ moest komen kijken. © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 22-04-2009, 13:28:27 Adriaen Coenens schatkist [4]
De haring Men heeft vaak de neiging Scheveningen en haring op één lijn te plaatsen en te stellen dat dit al van oudsher het geval zou zijn. Een onjuiste uitleg van een tekst uit Coenens Visboeck door de plaatselijke geschiedschrijver Vermaas ligt hieraan ten grondslag. Door Vermaas’ misvatting is de gedachte ontstaan dat de Scheveningse vissersvloot al ten tijde van Adriaen Coenen, samen met de buizen van de Hollandse haringsteden, naar Schotland trok voor de vangst van haring. In een artikel in het Jaarboek Die Haghe 2007 heb ik die misvatting besproken. Ik volsta daarom met hier op te merken dat, waar het de visafslag van die jaren betreft, het te allen tijde is gegaan om die van de plat- en rondvis. In geen enkele plaatselijke keur of verordening van die tijd wordt over een afslag van haring gesproken. In Coenens tijd lijkt de vangst en aanvoer van – uitsluitend verse – haring plaatselijk veruit ondergeschikt te zijn geweest aan die van de rond- en platvis. En toch geeft Coenen in zijn boek – net als bij de zalm – een uitvoerige verhandeling en die betreft dan nota bene de haring (51 t/m 64). Zijn enthousiasme voor de haring lijkt wat dubbel; immers, deze was niet van belang voor zijn werk. Het kan dan ook alleen maar worden verklaard uit een algemeen te Holland heersend enthousiasme van die jaren voor de haring die door Coenen wordt omschreven als ‘onsen groten gouden berch in hollant’ en uit zijn drang om te schrijven over vissen, dus óók over haring. Het meeste dat hij vervolgens over de haring en haar visserij vertelt betreft dan ook de Hollandse visserij en meer specifiek die van vroegere haringsteden als Rotterdam, Delfshaven en Schiedam en daarbij hun product: de pekelharing. Klein maar smakelijk Coenen schrijft dat de Hollanders en Zeeuwen visten ‘benoerden scotlant onder fayer hil ende hitlant ende orckeney’. Het ging daarbij om grote schepen van 30 en 38 last: ‘buysen’ of ‘kerveel buysen’. Hij heeft in het boek ook een duidelijke tekening geplaatst waarop zowel vissersschepen als locaties te zien zijn (60, 61). De beelden leren een en ander over het vissen en over de vaartuigen in samenhang met hun visgerei. Over de Zijdse vissers, kustvissers, waaronder dus de Scheveningers, vertelt Coenen dat zij in de herfst vrij dicht bij de kust visten op haring die ze dan vers aanvoerden. Deels werd ze ‘ghedroecht’ terwijl Coenen suggereert dat men destijds de haring ook al róókte; de droogharing ging naar het buitenland. Bij het beschrijven ervan beperkt Coenen zich tot de constatering dat de haring een ‘cleyn visken’ is en daarbij dat ze een ‘welsmaeckelijck visken’ is die, vers gegeten, beter smaakt dan gezouten. Maar, schrijft hij dan: ‘die gesouten harinck es oock een goede spijse’. Op deze haring – heel concreet dus de pekelharing – richt Coenen goeddeels zijn verhaal. Hij zegt ervan dat ‘dat een goede hartighe spijse es voor den cloocken (flinke, stoere: auteur) Arbeytsman’. Maar terwijl wij haar in Holland steeds meer ‘raeuw’ aten – met een uitje, schrijft hij! – at men de haring in ‘verde landen’ gekookt of gebraden. In tegenstelling met de plat- en rondvis uit de afslag waarvan hij als afzetgebieden vele steden weergeeft, noemt Coenen van haring in ‘de verde landen’ geen afzetgebied. Toch wordt uit een – trouwens heel geestig! – verhaal van Coenen duidelijk tot hoe ver destijds de uitvoer van de pekelharing al reikte. ‘Ghij sult morgen doot wesen’ Een geleerde kennis van Coenen studeerde in zijn jonge jaren in Rome en kreeg als de tijd daar was, gezouten haring toegestuurd (!) Hij stond op een dag voor zijn deur zo’n haring te eten; een samen met zijn knecht passerende Romeinse edelman zag dit. Hij zei: ‘haha eet ghij raeuwe vische ghij sult morghen doot wesen’. De haringeter ontkende dit aangedragen gevaar, maar toch stuurde de edelman de volgende dag zijn knecht bij de haringliefhebber langs om te zien of deze het had overleefd. Ja dus! Nogmaals Olaus Was de bisschop Olaus over wie al eerder werd geschreven voor Coenen een inspiratiebron, van diens bluf moest hij maar weinig hebben. Dit gold al voor Olaus’ grootspraak over de zalm, maar evenzo voor diens loftuitingen over de massa’s haring die men bij Scandinavië zou vangen. Naar aanleiding van Olaus’ aantekeningen over die vele haring sneerde Coenen: ‘o dit heeft gheen gelijckenisse na mijn gisse (naar mijn mening: auteur) van onsen harinc van onsen hollanders zeelanders vlamingen’. En hoe belangrijk haringen ooit waren blijkt uit Coenens vermelding dat ze een eigen koning kenden! © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 20-05-2009, 23:03:06 Adriaen Coenens schatkist [5]
‘Den kooninck van den harinck’ Hoe belangrijk haring voor Holland destijds wel was klinkt door in het aantal folio’s dat Adriaen Coenen daaraan heeft gewijd. Alhoewel hij er, zoals al eerder is aangegeven, zakelijk gezien weinig mee van doen heeft gehad, is Coenens tekst over de haring, over de haringhandel, maar ook over een door hem zo genoemde haringkoning, één groot loflied. Hij merkt over de haring op dat daarmee ‘soe menich mensche gespijst (gevoed: auteur) wort ja ongelijcker meer (veel meer: auteur) dan van ander spijse (voedsel: auteur) ofte vischen in overvloet’. De vaderlandse haring werd, naar Coenen meldt, zowel gezouten als ‘ghedroocht’ - maar naar het schijnt ook gerookt – en dan uitgevoerd tot ‘in verde landen’. Coenen geeft er in zijn teksten herhaaldelijk blijk van, gedurende zijn leven sterk religieus gericht te zijn geweest. Veel van wat dan ook ter wereld plaatsvond dankte hij aan ‘die Gratie Goedes Almachtich’. Het dubbele binnen de gedachtenwereld van de 16de eeuwer Coenen lijkt dan vervolgens diens uitvoerige relaas over een toen heersend en destijds springlevend bijgeloof rondom de haring. Toch is zo’n bijgeloof minder vreemd dan het lijkt daar binnen het religieuze beleven van die jaren een begrip als ‘mystiek’ een grote rol speelde. Coenen geeft hiervan in zijn werk herhaaldelijk voorbeelden. En één daarvan is het relaas over een vis die hij omschrijft als ‘den kooninck van den harinck’. Hij toont door middel van een kleurige tekening daarvan ook een duidelijk beeld (53). Blijde vangst Uit Coenens woorden kan worden opgemaakt dat zo’n ‘haringkoning’ gedurende de visserij op haring slechts zelden werd gesignaleerd binnen de aangetroffen haringscholen. Hij drukt dit nader uit in een vaker door hem gehanteerd – en in zijn ogen zeer hoog – getal. Coenen zegt ervan: ‘Dese vischers vangen der onder hondert dusent haringhen die se vanghen Eenen aldusdanighen Coninck’. Hij voegt er ter nadere onderbouwing aan toe dat hij van de vissers heeft gehoord dat ‘sij wel verblijt sijn als sij een of meer aldusdanighen koninck vanghen op goede hope dan veel harinck te vanghen’. Dan volgt een vrij duidelijke beschrijving van de betrokken vis door Coenen en hij vertelt op grond daarvan: ‘Ende desen vische is gans Root als den zeehaen Ende is versche gegeten denselfden smaecke als den zeehaen’. Dit laatste doet wat merkwaardig aan wanneer men bedenkt dat het enerzijds gaat om een zeldzame – en bijna ‘heilig’ aandoende – vis die, ondanks dat gegeven, anderzijds wordt gevangen en wordt opgepeuzeld. Men zou voor een koning wat meer respect kunnen verwachten. De bedoelde vis had verder ‘bijnaest dat faetsoen (vorm en omvang: auteur) dan hij ronder en dicker es’ dan de haring. Daarentegen had ze schubben die groter waren dan die van een haring. De al genoemde illustratie (53) van Coenen laat een fel oranje-roodachtige vis zien die in feite het meest doet denken aan een goudvis. Daarbij valt het op dat Coenen op de kop van deze vis een geel-goudachtig kroontje heeft aangebracht. Gekroond, ongekroond Dit leidt tot verwarring want: om welke vis gaat het hier precies? Het boek dat plaatselijk in 1997 over het Visboeck verscheen stelt dat het gaat om een kroondragende vis met de naam ‘Riemvis’. In een later boek over Coenens werk wordt deze stelling herhaald. Maar de werkelijkheid toont aan dat de ‘Riemvis’ zilvergrijs tot -blauw gekleurd is, tot zes meter lang wordt en tot op grotere diepte in oceanen wordt aangetroffen. Dit komt niet overeen met wat Coenen hierover schrijft. Terugkomend op het kroontje of wat daarvoor moet doorgaan: terwijl Coenen op de kop van die ‘haringkoning’ zo’n kroontje tekent, noemt hij dit attribuut niet in zijn tekst. Kennelijk heeft hij de kroon alleen willen weergeven als een koninklijk symbool zonder dat die vis in werkelijkheid iets soortgelijks op haar kop heeft. Hiermee zwemt de ‘Riemvis’ het beeld uit en mag men gaan denken aan de, roodkleurige, mul. Gedicht over de ‘haringkoning’ Coenen schreef het onderstaande gedicht (54) of - zoals dit bij hem wel vaker gebeurde - 'leende' het van iemand. In de laatste regel verwijst hij nog naar de vissers die destijds ‘bleven’ op zee: Het es een coninck van groote macht Die altijt reyst bij daghe ende bij nacht Nochtans en heeft hij burch noch casteel Hi en heeft in hemel in aerde inde helle geen deel Het is heiden noch kersten (christen: auteur) u wel versint Nochtans es hi alder werelt vrint Elck wenst hem doot of ghevanghen Nae hem hebben veel menschen verlanghen Wij kersten (christenen: auteur) laten voor hem so menich man Soe dat wijf ende kinderen bescreijen (betreuren: auteur) dan’. © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 19-06-2009, 11:52:16 Adriaen Coenens schatkist [6]
De cyclus van de vissen Coenen beschouwde de zee als een vloeibaar podium waar, op hoog bevel van ‘Godt almachtich’, elke vissoort op haar bestemde tijd verscheen, en na een nieuw bevel vervolgens verdween ‘int diepe of daer hem godt sent’ (347). In Coenens beleving kenden en aanvaardden de vissen de tijd en de cyclus om in Gods opdracht uit het diepe naar boven te komen en kustwaarts te zwemmen. Coenen hanteerde daarvoor een aantal perioden; de eerste daarvan ving aan in september. Dat was de periode waarin de wijtingen, door Coenen vaak ‘bolck’ genoemd, verschenen. Er vond nu een grappige koppeling plaats tussen twee gebeurtenissen. In deze periode namelijk zetten zogeheten vinkenvangers, ‘vinckers’ genaamd, hun netten uit om deze vogeltjes te vangen. En omdat men op 8 september de geboorte van de maagd Maria vierde, noemden ’vinckers’ deze dag de ‘vincke lieve vrou’. De vissers namen dit vervolgens over en spraken, wanneer hun visserij op de ‘bolck’ begon, van de ‘bolck lieve vrou’. In november, juist rond de tijd waarop de ‘rijcke luyden’ hun buik stilaan vol hadden van deze ‘bolck’ en smeekten om andere vis, verdween ze om plaats te maken voor de schelvissen. En evenals de wijtingen, verschenen ook de schelvissen in massa’s aan de kust zodat de bewoners van het directe achterland de schelvissen vers – en zij van ‘veel varde landen’ deze gezouten – konden eten. Coenen kocht ooit uit één vangst van een visser zo’n 3200 grote schelvissen. ‘Sint Antonis’ Rond de vierdag van de heilige Antonius – de patroon van Scheveningen – op 17 januari en gaande naar ‘vrouwen lichtmis’ op 2 februari, werd het voor de schelvissen tijd om te vertrekken, Ze maakten dan plaats voor de kabeljauwen. Deze te vangen kabeljauwen werden meestal gezouten. Vervolgens splitsten de vissers zich op in twee groepen: een groep die met de hoeken of haken op kabeljauwen bleef vissen en een andere die er met de netten op uittrok voor de scholvisserij. Ook hier waren in het algemeen de vangsten ruim; een deel van de schollen ging vers ter markt terwijl een ander deel werd gezouten in tonnen of werd gedroogd. Als bijvangsten van de schollen noemt Coenen tarbotten, kanen, scharren en tongen; bij de kabeljauwen betrof het roggen, vleten en heilbotten. Dit alles duurde tot aan de meimaand; de schollen en kabeljauwen verdwenen dan en zowel zalmen als elften kwamen zich aanbieden. Van de zalmen wordt nog opgemerkt dat deze de zomerzalmen betroffen. Terzelfdertijd kwamen opnieuw de schelvissen in beeld die men, vanwege de maand waarin ze thans ten tonele verschenen, plaatselijk bestempelde als ‘meyvissen’. Ook ving men in deze periode nog aardig wat tongen die in ‘onse naeste steden den rijck dom eeten met die cruysbesien (kruisbessen: auteur)’. Pinksteren Eind mei, begin juni trokken veel jonge vissers uit Scheveningen weg naar de haringsteden om daar aan te monsteren op de buizen die zouden uitvaren ter haringvangst. Het vertrek van deze buizen was direct na Pinksteren, van oudsher de tijd waarop de vloot van de haringsteden naar Shetland vertrok vanwege de nieuwe haringteelt. Voor de kust verdwenen intussen de ‘meyvissen’ en daaropvolgend dienden de pietermannen zich aan. Deze werden gevangen ‘van onse visghers die tuys gebleven sijn’ en ze vingen die vissen met name in tijden waarin het ‘warme sonnescijn es en stil weder’. In zijn boek schrijft Coenen dat de laatstgenoemde vissers ‘meest oude mannekens en den gemackelijcke visgers zijn die somers tuys blijven’. Hun visserij op pietermannen besloeg de gehele zomer tot aan begin september, het moment waarop de pietermannen het diepe opzochten. Het werd opnieuw de tijd waarin de wijtingen of ‘bolcken’ zich aandienden. De cyclus was gedaan en dus was de cirkel rond. Wat ontbreekt… Twee zaken die Coenen niet in zijn cyclus heeft opgenomen zijn opmerkelijk. Dat is ten eerste die van de vangst op haring in de herfst met de pinken die vanaf het strand in zee gingen. Het betrof hier de najaarsharing die onder de kust werd gevangen, die vers werd aangevoerd en die plaatselijk werd gerookt of gedroogd. Hieruit kan opnieuw worden opgemaakt dat deze visserij voor het dorp van weinig belang zal zijn geweest en het bevestigt een eerder naar voren gebrachte mening daarover. Ten tweede zwijgt Coenen bij zijn toelichting van de cyclus over de vangst ‘s winters van de winterzalm. Alhoewel hij die vis in een eerdere rapportage over de zalm wél noemde, was ze niet van een zo groot belang dat hij deze hier meende te moeten melden. Zelfs Coenens uitvoerigheid kende haar grenzen! © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Coenens schatkist Bericht door: vreemdeling op 19-06-2009, 16:35:38 Piet Es,
Wordt er door Coenen ook nog gesproken over de vangst van najaarsharing met behulp van staand want vanaf het strand.? Vorig jaar in Pourville sur Mer ( 5 km. zuid van Dieppe )in gesprek geweest van vissers die hun staande want hadden uit staan vertikaal op het strand. Netten van ca. 20 lang en 3 m. hoog. Vangst in deze periode ( begin Juli ) was hoofdzakelig makreel ). Een der vissers ving zelfs een zalm van ca. 7 kg. Deze visser vertelde mij dat hij in het najaar met dit net ook haring ving. Enige dagen later vertelde mij een visser uit de Somme baai dat er voor de oorlog nog regelmatig zalm werd gevangen. Vertelde mij ook dat voor de oorlog de plaats Berck sur Mer ( iets noordelijker als de Somme baai ) de haring haven was. en niet Dieppe of Fecamp. In Fecamp is een goed Visserij museum. Dieppe laat in het geheel niets van de haringvisserij zien in haar visserij museum. vreemdeling Titel: Re: Coenens schatkist Bericht door: vreemdeling op 20-06-2009, 10:39:33 Piet Es.
Nog enkele aanvullingen op mijn reactie. van gisteren. Ik sprak over vissers in Pourville sur Mer. Dit waren geen beroeps vissers, Waarschijnlijk zal wel een gedeelte van de vis aan plaatselijke restaurant worden verkocht. Enkele jaren geleden had deze plaats nog een beroepsvisser, welke met zijn alluminium scheepje, met behulp van een tractor, zijn scheepje in zee zette. Ook dit was visserij met staande want. Momenteel op diverse plaatsen ( St. Aubain ) nog deze zelfde soort vaartuigen welke door tractoren in zee worden gezet t.b.v staande want visserij. In regio Pas de Calais in diverse kustplaatsjes dezelfde soort visserij, maar nu met ouderwetse sloepen, welke ook met behulp van een tractor naar zee worden gebracht Opvallend was dat dit staande want vertikaal op het strand stond. Net werd door touwen verankerd in het zand op z'n plaats gehouden. Het net stond op het gedeente waar zand was, dus niet op het grint en de krijtrotsen. Meerdere netten van andere vissers stonden zo op dit strand gedeelte. Bij laag water vielen deze netten droog. Je moest dus 2 x per etmaal ( dus ook 's-nachts ) afhankelijk van het tij, naar je net kijken of er vis in zat. Netten werden met een soort mattenklopper schoongemaakt van ongerechtigheden, zoals zeewier, zeegras en krabben. Zelf heb ik jaren lang met een staandewant net gevist, tot voor 2 jaar terug Zowel in Denemarken, Frankrijk als de Nederlandse kust. Ik zette mijn net bij laag water zover mogelijk in zee , evenwijdig aan de kustlijn. Bij laag water kon ik dus kijken of er wat in het net was gezwommen. Ik kon dus ook het net 2 tijen overlaten staan en hoefde dus niet 's-nachts ( afhankelijk van het tij.) naar het net te gaan kijken. Bij veel ongerechtigheid moest je wel je net uit het water halen om schoon te maken . Vangsten wisselvallig. Opvallend is dat in in zo'n 15 jaar tijd nog nooit een schol op de Hollandse kust heb gevangen. Wel tongen ( zelfs lappen ), schar, wijting, harders en zeebaars. Voel me nu te oud om bij weer en wind dit nog te doen, maar interesse blijft. Vreemdeling Titel: Re:Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 22-07-2009, 20:49:52 Adriaen Coenens schatkist [7]
De handel in vis De denkwereld van Coenen moet zich steeds hebben bewogen tussen afslag en handel. En zijn interesse zal dan ook heen en weer hebben geschommeld tussen datgene wat eerst afslag wás en wat vervolgens handel wérd, te weten: de vis in al haar verschijningen. Over die vis is – steeds Coenen volgend! – in de verschillende voorgaande artikelen al het een en ander verteld. Het ligt voor de hand dat bij dit voornoemde ‘een en ander’ de factor handel in Coenens vertellingen steeds om de hoek gluurde. Want Coenen bleef in alles wat hij dacht en deed steeds toch op en top de zakenman. Daarom nu een overzicht van wat Coenen zoal over zijn handel opmerkte en vastlegde; dat betrof primair de vis en haar kwaliteit, de geldswaarde ervan, de uitvoer van de vis naar elders, maar ook: de straffen bij zwendel en wangedrag. En tersloops ook nog het blauwtje dat hij indertijd liep in zijn handel (godt betert!) met ernaast soms, en ongewild, tevens een stukje vaderlandse geschiedenis. ‘Voor rijcke weeldighe luyden’ Het was in Coenens jaren niet anders dan tegenwoordig wanneer het gaat om tongen. Ze werden in zijn jaren al als een ‘leckere spijse’ ervaren (276 en 279) voor een select publiek, door Coenen steeds ‘die rijcke weeldighe luyden’ genoemd. Vooral wanneer ze weinig werd gevangen leverde die vis veel geld op. Ze was met name geliefd in Brabant en in steden als Antwerpen, Mechelen en Brussel ‘daer die rijcke heeren verkeeren en woonen’. Eens stuurde Coenen zijn knecht met vis naar Brussel waar op dat moment keizer Karel V en zijn zuster Maria van Oostenrijk verbleven. Onder de vissoorten die de knecht meevoerde waren 40 tongen die per stuk acht stuivers deden. Deze prijs was niet te hoog want bij schaarste kon ze wel tot 20 stuivers oplopen en Coenen vertelt, ooit destijds gehoord te hebben dat de tong bij grote feestmalen per stuk in de verkoop wel een kroon – ongeveer twee gulden – kon doen. De aangevoerde schol werd, naast vers verkocht, ook veel geleverd aan de plaatselijke visdrogers. Die voerden hun gedroogde schol dan bijvoorbeeld weer uit naar de Antwerpse pinkstermarkt en ‘daer quamen dan die van Coolen ments straetsburch (Keulen, Mainz, Straatsburg: auteur) ende meer ander duitse koopluyden ende coften daer haar gerijf van den ghedroochden scollen’. Geleidelijk aan ging die Antwerpse stapelmarkt over naar de Zijdse dorpen zélf, getuige twee eerdere verhalen van Coenen, een waarin een Katwijker voor een handelaar 2400 tonnen gedroogde schol aanleverde en een ander waarin Coenen een blauwtje liep bij een Duitser die een leverantie van gedroogde schol niet betaalde. Weinig in tel Volgens Coenen (295 en 296) was in zijn jonge jaren de pieterman als vissoort bij de viskopers maar weinig in tel. Daar kwam verandering in toen de eerdergenoemde Maria van Oostenrijk eens in Den Haag op bezoek kwam. Ze bezocht daarbij het strand en voer vervolgens op haar verzoek ook mee met een visserspinkje dat ging vissen. Men viste en ving daarbij pietermannen die zij uitdrukkelijk ook wilde proeven. Aldus gebeurde en ‘sinter dier tijt heeft se den rijckdom mede willen eeten ende cregen daer smaec in’. Het kon blijkbaar verkeren want al schrijvend herinnert Coenen zich van vroeger dat hij toen wel 20 pietermannen zag kopen voor één oort, neerkomend op een kwart van een stuiver. Hij merkt tevens op dat de destijds in Scheveningen gelegerde Spanjaarden de pieterman graag lustten. Ook de zeehaan was volgens Coenen ‘welsmaeckelyc’. Toen hij veel vis naar Antwerpen, Brussel en Mechelen vervoerde was de zeehaan voor hem een goede handel. In zijn jonge jaren werd ze, naar een oude visser hem vertelde, zoveel gevangen dat iemand in één reis 1600 zeehanen had bekomen. Men betaalde toen voor de honderd stuks zes stuivers. Ook hier kon het verkeren want deze vis werd later zo schaars dat men soms wel vier, vijf of zes stuivers voor één zeehaan betaalde, aldus Coenen. Galg Dat het tenslotte met zwendel in de vishandel destijds slecht af kon lopen laat Coenen ook nog weten. Hij vertelt over een viskoper uit Egmond die vis verhandelde naar Engeland. Onder die vis voerde hij eens een teunhaai – een minderwaardige vissoort – mee die hij in Engeland presenteerde als zijnde een steur, een dure vissoort. Dit kwam hem daarna ook écht duur te staan want toen hij opnieuw met vis in Engeland aankwam werd hij voor deze zwendel opgepakt, veroordeeld tot de galg en ook daadwerkelijk opgehangen. © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 19-08-2009, 17:53:00 Adriaen Coenens schatkist [8]
De vissen van de binnenwateren De blik van Coenen was niet altijd gericht op de zee; ook in de binnenwateren van het eigen land ontrolden zich voor zijn ogen zaken die hij de moeite van het beschrijven waard vond. Zodoende kregen ook de vissen uit de sloten, rivieren en meren zijn aandacht; ze vonden evenzeer een plekje in zijn boek (406 t/m 439). Coenens werk ging daarmee nog meer voldoen aan zijn titel. Aan de hand van door hem getekende kaarten geeft Coenen een overzicht van het toenmalige Holland dat destijds één groot, en visrijk, plassengebied was (410 en 411). Hij noemt daarbij ook de namen van de verschillende, later ingepolderde, meren en geeft hiermee opnieuw blijk van een brede kennis van zaken op verschillende terreinen. Bovendien geeft hij aan de hand van door hem vervaardigde kaarten in dit toch wel zeer opmerkelijke werk inzage in de omvang van de vroegere ‘zuyder zee’ (408 en 409) en in die van het gebied rond de mond van de toenmalige Maas (412 en 413) dat hij met regelmaat in zijn tekst vermeldt. Op de daaropvolgende bladzijden ziet men veel fraaie, van vele details voorziene, tekeningen van diverse vissen die men nog stééds in onze vaderlandse binnenwateren aan kan treffen. Anderen als bron Waren tot dan toe de hier beschreven teksten gebaseerd op zijn eigen waarnemingen, wat nu volgt is door Coenen goeddeels overgenomen uit werken van anderen. Naar het zich laat aanzien geldt dit ook voor het merendeel van zijn tekeningen. Coenen voegt wél vaak aan de overgenomen teksten eigen interpretaties toe. Over die vissen van de binnenwateren volgen nu wat aanhalingen. Coenen noemt bij zijn opsomming van vissen onder meer de zeelt (418); daarbij beperkt hij zich tot de welsmakelijkheid ervan en hij meent: ‘ic houde hem delyckater ende leckerder dan den baers ofte brasem’. Zijn mening stond haaks op die van anderen die deze vis te ‘pad-achtich’ vonden; maar dat was nog tot daar aan toe. Men bond deze vis namelijk ter genezing van de pest óók onder de voeten van aan pest lijdende zieken. Bij 16de eeuwers leidde een en ander tot verachting jegens deze vissoort. Het is opmerkelijk dat in huidige beschrijvingen van de zeelt haar genezende eigenschappen nog wel eens naar voren komen. Feestmalen De bespreking van de brasem is ook weer specifiek culinair gericht: deze vis was ‘die rijcke weeldighe luyden in haer feestmalen zeer aenghenaem’. De voorn werd eveneens tot een goed smakende vis gerekend; ze had daarnaast nog het bijkomstige voordeel dat ze diende als een goede aas bij de vangst van kabeljauw. Na de stekelbaars noemt Coenen de palingen (436). Deze komen volgens Coenen niet voort uit kuit of uit eieren maar ‘si worden gheboore uten slijm ende vuijlicheijt der ander visschen’. Ook de – weliswaar gekookte – paling droeg bij tot een bepaald herstel, zij het op een ander gebied want ‘dat scuym van den ghesoden ael op den kaelcop gesmeert wast (doet groeien: auteur) haer’ oftewel, het schuim van de gekookte paling op het kale hoofd gesmeerd laat het haar groeien. Dan volgt nu de prik. Voer voor kabeljauwen De prik (439) is een palingachtige, schubloze vis die ook wel lamprei of negenoog wordt genoemd. Men onderscheidt zee- en rivierprikken. Aangekomen bij de rivierprik wordt de geest van Coenen weer vaardig. Hij is weer op bekend terrein aangezien de prik destijds diende als aas bij de vangst van kabeljauwen: Coenens handel! Dit vangen vond plaats door middel van lijnen met geaasde haken. Indertijd werden de prikken al aangevoerd als een soort consumptievis ‘Inden hage (in Den Haag: auteur) voor die rijcke luijden’. De verkopers ervan – de gebroeders Gerit en Lenert van Ouderscie – boden echter de Scheveningse vissers aan, deze prikken ook eens te gebruiken bij de vangst van kabeljauwen. Dit was buiten Scheveningen, en met name in plaatsen als Vlaardingen en Maassluis, al lange tijd gangbaar. Maar te Scheveningen was men in die jaren nog geheel onbekend met het gebruik van de prik voor de zeevisserij. Echter, daar de beide broers hun prikken voor de halve prijs aanboden ging men ze plaatselijk tóch maar eens proberen ‘en aldus quam dit int gebruic’ vertelt Coenen ons. Hij merkt en passant nog op dat onze kustvissers de riviervis niet waardeerden, nee: ‘dese houdent met haren zeevische’. En gelijk hadden ze! © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 22-09-2009, 15:42:22 Adriaen Coenens schatkist [9]
De vis als attractie Door zijn werk tussen en rond vissen en door zijn rechtstreekse contacten met aanlandende vissers kreeg Coenen vaak zicht op vissen of op andere zeebewoners die weliswaar uit de zee kwamen, maar toch buiten het normale of gangbare stramien van alle dag vielen. Zijn nieuwsgierigheid bleek al bij de stranding van de grote vissen uit het eerste artikel en ze blijkt voorts uit datgene wat hij daarover nog verder vertelt. Een der eerste vermeldingen van zo’n vreemde zeebewoner betreft een door hem in 1546 gekochte ‘poelomp’ (94 en 95). Het gaat daarbij vrijwel zeker om een pijlstaartinktvis. Coenen schrijft ervan: ‘dese vische bij onse vischers bij sommighe een spaense zeekatte ghenaemt ende bij sommighe een poelomp’. Hij kocht deze poelomp voor twee stuivers van een afslager, Isbrant michgiels geheten. Met een wagen waarop zijn overige gekochte vis lag, werd ook de poelomp naar Den Haag vervoerd waar Coenen destijds woonde. Hij vroeg enerzijds aan een schilder om de poelomp te schilderen en ging anderzijds naar het stadhuis voor de aanvraag van een vergunning zodat hij het weekdier tegen betaling kon tonen aan belangstellenden. Terwijl het schilderij echter nog hing te drogen en nog vóór hij de poelomp had kunnen vertonen betaalden twee lieden hem zeven karolusguldens waarna zij op hun beurt de aankoop tegen betaling aan kijkers gingen laten zien. Dit was dus een keerzijde van Coenens handel: vis om te (laten) showen. ‘Scoone vische int aensien’ In 1562 kocht Coenen van de visser Daen adriaenz. een zeldzame vis (537). Deze had een ’scoonheyt van kolore’ waarbij haar hoofd zilverwit was, waarvan de schubben goudkleurig waren en de staart rood als koraal. Hierbij kan worden verondersteld dat het ging om een goudbrasem. Hij benoemt de vis niet; ze was echter zo groot als een grote tarbot en zo rond als een brasem, aldus Coenen. En om de grootte ervan extra te benadrukken stelt hij nog dat de vis ‘een bodem van een biertonne soude bedeckt hebben’. Hij betaalde voor de vis meer dan een ‘pont grooten vlaems’ wat overeen zou komen met meer dan zes karolusguldens. Hij stuurde er iemand mee op pad – naar Den Haag en naar Delft – om haar voor geld aan de burgerij te vertonen zolang de vis nog vers was. Weldra keerde de man terug met de vis want ‘zijn scoenheyt van vergult was heel vergaen’. Coenen droogde de vis daarom en verkocht haar aan een ‘avontuerier’. Terugvallend op een eerdere kanttekening inzake de datering van het Visboeck toch nog dit: Coenen meldt in een randschrift (537): ‘als Ic Dit screve was anno 1580’. Vreemde zeearend In 1565 trof een visser, Frans jansz, die ‘garnooten was cruijende’ (garnalen ving: auteur) op het strand een grote schildpad aan. Het ging daarbij, afgaande op de beschrijving van Coenen, om een ‘zee Arent’ (404) daar hij bij het dier ‘een bec als een arent’ waarnam; dit kan met wat fantasie wel kloppen daar een grote waterschildpad in werkelijkheid een sterk verlengde neus heeft. Coenen kocht de schildpad voor zes karolus guldens van die visser. Zijn zakelijk inzicht volgend stuurde hij iemand met het dier op pad ‘om te laten besien om gelt’. Maar terwijl hij de schildpad thuis lang levend had kunnen houden, verliep het showen ervan minder gunstig: ‘hij quam mijn doot tuys’. Coenen ontdeed het dier van de ingewanden en droogde het vervolgens. Hij schonk de schildpad daarna aan een van zijn kennissen die ‘een groot beminder van selsame vremde dinghen van vischen ende vogelen’ was. Draakjes Ooit kwam Coenen in een door hem geraadpleegd buitenlands naslagwerk een afbeelding tegen van een rogje. Het ging daarbij echter om een rogje dat men had gedroogd en verder kunstig had bewerkt tot een ‘draakje’. Coenen nam de afbeelding (248) over in zijn Visboeck en verdiepte zich vervolgens in de materie. Hij merkt in een kadertje naast de tekening op: ‘van die rochgen maeckt men meniger leij draken’ en hij voegde destijds de daad bij het woord door zelf roggen te kopen, deze te drogen en ze te bewerken tot draakjes. Dergelijke draakjes werden verhandeld en in, of aan, huizen ‘te pronc’ opgehangen. Coenen bevestigt zijn huisvlijt aldus: ‘Ic die dit scrijve hebbe vanden Rochgen menigen draeck gemaect’. Hieruit blijkt dat, alhoewel zijn fascinatie voor vissen en hun achtergronden groot was, het hart van de handelsman toch ook sneller ging kloppen wanneer er een zaak van geldelijk belang lonkte; het veelvuldig noemen van geldbedragen bij door hem ingekochte vissen onderbouwt dit mede. © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Coenens schatkist Bericht door: De spienet op 22-09-2009, 20:35:30 welkom terug piet we hebben je gemist hoe gaat het beter hopen we was weer goed de schat kist groet henk
Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 21-10-2009, 15:32:36 Adriaen Coenens schatkist [10]
Verdere studieobjecten Wie nu zou denken dat, na al het voorgaande, Coenen intussen aan het eind van zijn beschouwingen en verhalen zou zijn gekomen heeft het bij het verkeerde eind. Want zoals al eerder werd vastgesteld gaf het Visboeck – ondanks zijn toch wel zéér expliciete titel! – aan Coenen de ruimte, deze titel zo vrijblijvend te interpreteren als het hem maar beliefde. En zodoende werd zijn boek een opmerkelijke bundeling van verhalen en meningen over vissen, zoogdieren, vogels, vreemde wezens, natuurverschijnselen, religie, geesten en mystiek. Datgene wat hij – met uitzondering dus van de vissen – over een en ander schreef is door Coenen vooral overgenomen uit werk van anderen; het gaat daarbij met name om boeken van onderzoekers van buiten het eigen land. De vissen zijn besproken, daarom nu de beurt aan de viervoeters. 'Van coijen, scapen en eesels' Coenens opsomming van de hierna uitvoeriger te vermelden en te behandelen dieren begint – fraai ingelijst – aan de top van een folio (28) en de aanhef luidt aldus: ‘daer sijn veel sonderlinge gedierten op ter aerden’. De toon lijkt hiermee gezet, maar Coenen begint daarna met het benoemen van aan ons bekende dieren als koeien, schapen, ezels en varkens en hij merkt daarbij op: ‘die coijen ende scapen zijn over al wel bekant Want zij zijn ouervloedich in onse hollant’. Van de ezels schrijft hij: ‘die eesels en worden niet gegenereert (in deze zin bedoeld als gefokt: auteur) in onse hollant’. Verder zijn afgebeeld varkens, konijnen, hazen en een windhond. In het citaat over de konijnen meldt hij aangaande de destijds te Scheveningen verblijvende Spaanse soldaten: ‘de spangers (Spanjaarden: auteur) hebben der veel doen ruijmen’. Door het vervolgens tonen van een eenhoorn en een olifant (29), een vermoedelijke leeuw met een even vermoedelijke panter, een dromedaris en een bruine beer (30) treedt Coenen buiten de landsgrenzen van zijn tijd. Hij verrast tot slot met een afbeelding van een tweetal dieren (31 bovenaan) waarbij hij opmerkt: ‘Dit beest es in onse hollant onbekent’ daarbij in het midden latend welke van de beide dieren hij bedoelt en wat ze elk moeten voorstellen. Dan schiet Coenen plotseling weg van alle ‘gedierten’ door uitvoerig een psalm van David te citeren. 'Int Pausdom' Nu, via de zojuist genoemde psalm, toch de flanken van de religie zijn bereikt, is, in het verlengde hiervan, een tweetal teksten – die over de bever (264) en over de otter (265) – nogal opmerkelijk. Coenen schrijft van de eerste: ‘Den bever es den staert met die after voeten voor vische gherekent ende dat voorlijf voor vleijs Dit Int pausdom daer de paus sijn ghebot heeft soe laet hij den staert met de achterste voeten toe te moghen eeten inde vasten ende op zijn verbooden vleijs dagen maer dat voorlijf niet’. Voor de otter gold dit, in vrijwel dezelfde bewoordingen, evenzeer. De stelling kwam er op neer dat ‘Int Pausdom’ – de wereldlijke gebieden waarin de woorden van de paus golden als wet – men op rooms-katholieke vastendagen (waarop géén vlees maar wél vis mocht worden gegeten) een uitzondering mocht maken voor het vlees van bevers en otters. En heel expliciet ging het dan om twee zoogdieren waarvan de status wat onduidelijk leek, met name waar het hun beider achterzijden betrof. De staarten en achterpoten van de beide zoogdieren wijken vrij sterk af van dieren die op het land leven. Men loste dit dan ook op door op vastendagen onderscheid te maken tussen de voor- en de achterzijde van de diertjes. Zo verbaasde een conservator van een Utrechts museum zich al langere tijd over een 16de eeuws schilderij met daarop een stilleven van vissen samen met een liggende, dode otter; hij begreep de aanwezigheid van dit beestje niet. Tijdens een gesprek daarover wees ik hem op Coenens tekst waarna ook voor hem plotseling het muntje viel. Vogels Ze passeren samen met de ‘Jan van Genten’ en de ‘zee kueten’ de revue: de 'Schol Aecksteren’, de ‘berch eenden’, de ‘zant loperkens’, de meeuwen en de ‘scit valck’ (232). De laatste kreeg bij Coenen een speciale plek daar deze vogel een bijzondere manier hanteerde om aan voedsel te komen; de vissers vertelden Coenen erover. Het kwam er op neer dat, wanneer een meeuw aan boord van een schip een vis opslokte en wegvloog, de ‘scit valck’ haar zodanig belaagde dat de meeuw haar eten uitpoepte. Jongens aan boord van het schip die het zagen riepen dan tegen de meeuw: ‘scijt hoer scijt soe wort ghij den valck quijt’. Het misverstand was er echter in gelegen dat de meeuw van angst kokhalsde en het voedsel aldus loosde… © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: De spienet op 21-10-2009, 16:06:00 weer genoten piet s hoe gaat het nu met je vrouw ik heb je een tijdje gemist hopelijk gaat het beter en kom je vaker op de side groet ensterkte toegewenst door henk de spienet
Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 18-11-2009, 14:50:06 Adriaen Coenens schatkist [11]
Over geloof en bijgeloof In 1514, het jaar van Coenens geboorte, lag het oude Holland – en dus ook Scheveningen – nog ‘Int Pausdom’ om Coenens woorden hier nog maar eens te hanteren. Het rooms-katholicisme was in die jaren nog altijd de enig gangbare religie en Adriaen Coenen moet dus rooms-katholiek zijn gedoopt en ook met dat geloof zijn opgevoed. In de loop van zijn leven vond echter een overgang plaats van het rooms-katholicisme naar de reformatie. Coenen vertelt er niet expliciet over, maar tussen de regels door verwijst hij naar gebeurtenissen die destijds deze overgang omlijstten. Een van die gebeurtenissen was de beeldenstorm welke hij weergeeft (97) met de woorden: ‘Het is mijn gheboert recht voer den Trubbele int hollant dat is eer men daer die beelde stormighe dede Ende eer men van Goesen (geuzen: auteur) of paepen (rooms-katholieken: auteur) sprac’. Deze beeldenstorm, die in 1566 door geheel de Nederlanden trok, bereikte in datzelfde jaar tevens Den Haag en wellicht ook Scheveningen, alhoewel daarover geen harde gegevens bekend zijn. Coenens geloofsbeleving wekt de indruk groot te zijn geweest; het Visboeck is in elk geval doorspekt met dankzeggingen, lofprijzingen, belijdenissen, gebeden en bijbelcitaten. De toonzetting van dit alles geeft blijk van een – duidelijk aanwijsbare – calvinistische invloed op zijn geloofsbeleving. Het wordt helder: het rooms-katholieke geloof ligt achter Coenen. Het aanroepen van heiligen of van de maagd Maria is ook niet meer aan de orde; het wordt althans in zijn boek niet meer onder woorden gebracht. Nieuwe stellingname Coenen is duidelijk waar het gaat om zijn nieuwe stellingname in de zaak van het geloof. Hij plaatst tussen de regels door in zijn boek voortdurend vraagtekens bij – en is kritisch over – allerlei pauselijke regels en voorschriften. Soms nog wat minder direct, maar op een zeker ogenblik toch wel héél direct, neemt Coenen dan ondubbelzinnig stelling tegen Rome (487, 488). Hij doet dit met de woorden: ‘Gelijck wij mede een langen tijt vande Roomsche paeusen vervoert (misleid: auteur) zijn tot ter tijt toe dat tet godt almachtich belieft heeft’. Coenens kritiek op het doen en laten van de rooms-katholieke kerk als zodanig is al evenzeer ondubbelzinnig. Hij merkt op: ‘Die seremonien ic bintse in eenen bant/ misse/ vergelien (evangeliën: auteur) biechten/ bevaerden (bedevaarten: auteur) aflaten/ kassen (offer- of aalmoeskisten: auteur) prosessien/ proncke praelen met heylich damen/ ontelbaer meer’ (488). Hij bekritiseert dus de vele – in zijn ogen nutteloze – ceremoniën en handelingen van de rooms-katholieke kerk. Hij bindt ze naar zijn zeggen in één band oftewel, hij veegt ze op één hoop bijeen en zet dit alles vervolgens nadrukkelijk weg als, wat hij noemt, ‘koocken latijn’ (488) (keukenlatijn, minderwaardig iets: auteur). Een hard oordeel dat nauwelijks anders kan worden uitgelegd dan als het bewijs van zijn gemaakte keuze en van zijn zelf verkozen afscheiding van de eerdere moederkerk. Kometen en andere verschijnselen Maar zoals bij een ieder van zijn toenmalige tijdgenoten had ook het geloof van Coenen een aanhangsel, namelijk het bijgeloof waarin mysterieuze verschijnselen een rol speelden. Coenen geeft al bij de introductie van zijn boek – aan te treffen op de eerste en tweede folio (25 t/m 27) – blijk van een nog aanwezige vorm van (bij)geloof in bovennatuurlijke verschijnselen. Hij merkt op dat men in zijn boek vertellingen zal aantreffen over ‘vremde selsame teykenen Inde lucht’ zoals ’Comeeten ende Eclipsen ende bloetrevieren (rivieren van bloed: auteur) groote stenen wuter lucht gevallen ende andere’. Coenen verwijst, naast naar kometen en andere hemellichamen, ook naar grote vissen en zeemonsters die bij hun verschijning aan de mensheid gelden als een ‘waerscouwinghe’ van ‘godt almachtich’. Vervolgens schrijft hij dat, na dergelijke verschijnselen, altijd ‘wat sonderlicx is nagevolcht van sterften ofte oorlogen en dieren (dure: auteur) tijt’. Na deze verwijzingen laat hij het onderwerp een tijdje los om er verderop in zijn boek weer uitvoerig (120 t/m 148) op terug te komen. Soms doet Coenen de in zijn boek weergegeven theorie geweld aan; hij schetst dan situaties waarin eerst gebeurtenissen hadden plaatsgevonden waarna dan achteraf vreemde verschijnselen zich kenbaar maakten. Het wekt de indruk dat niet de volgorde van de gebeurtenissen en verschijnselen voor Coenen van belang was, maar eerder de mystiek in de vorm van verschijnselen, gekoppeld aan zekere gebeurtenissen. Want wanneer men het (bij)geloof in goddelijke waarschuwingen of vermaningen zou loslaten, zou men ook de ‘zichtbare’ aanwezigheid van God uit het mensenleven laten verdwijnen. En er was al zoveel verdwenen door de inruil van het rijke roomse leven voor het sobere calvinisme! © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: witkwast op 21-11-2009, 21:17:22 Beste Piet,
Reuze interesant jouw verhalen, weinigen maken me nieuwsgierig maar jij weet me op een bepaalde manier naar je verhalen te lokken. Ik ga me broer hier ook op attent maken die heeft hier ook altijd oren naar. Aad Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: witkwast op 21-11-2009, 21:25:11 Wie nu zou denken dat, na al het voorgaande, Coenen intussen aan het eind van zijn beschouwingen en verhalen zou zijn gekomen heeft het bij het verkeerde eind.
Piet, Hopelijk geld dat hetzelfde voor jou blijf nog maar even leker lang door schrijven. Aad Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: De spienet op 22-11-2009, 15:42:48 we zullen je missen piet maar misschien kom wel eens weer wat tegen en laat je ons er ook van genieten ik(wij) hopen er op groet en veel gezondheid toegewenst door henk de spienet
Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: Piet Es op 10-12-2009, 13:54:48 Adriaen Coenens schatkist [12 en slot]
Adriaen Coenen op de man af Dit is het laatste deel van deze artikelenreeks. Het zal u duidelijk zijn dat u – na dit alles te hebben gelezen – slechts een fractie van Coenens Visboeck onder ogen hebt gehad. Hij schreef echter over zo’n verscheidenheid van zaken, dat het niet doenlijk was, die allemaal hier weer te geven. Men kan, zonder ook maar enige afbreuk te doen aan de waarde van Coenens werk, vaststellen dat, wanneer diens boek uitsluitend vissen tot onderwerp zou hebben gehad, de omvang wellicht tot een kwart beperkt was gebleven. Het blijft dan ook gissen waarom hij zoveel onderwerpen – die er in wezen niet rechtstreeks mee van doen hadden – in zijn boek heeft willen opnemen. Betreft het wellicht een mate van geldingsdrang waarbij het er Coenen zijdelings óók om te doen was – net als zijn geleerde tijdgenoten – een omvangrijk werk te vervaardigen? Want naast de vele goede karaktereigenschappen is bij Coenen ongetwijfeld ook een mate van geldingsdrang of ijdelheid aanwezig geweest. Kortom: wie zal hij in persoon zijn geweest en wat zullen de drijfveren of achtergronden zijn geweest die bij Adriaen Coenen tot zoveel inspanningen en daaropvolgende uitkomsten hebben geleid? Wat wij weten In directe zin is over hem slechts weinig bekend; maar Coenens Visboeck geeft indirect méér inzicht. Andere bronnen, bijvoorbeeld aan te treffen in stedelijke registers, voegen maar weinig toe. Coenen is over zichzelf weinig mededeelzaam geweest. Wél kan uit zijn boek worden opgemaakt dat hij de vader was van een zoon; deze werd in 1577 geboren. Coenen gaf die zoon zelfs door middel van een tekening een plekje (455) in het Visboeck; hij begon aan zijn boek in het geboortejaar van de jongen. Binnen de omlijsting van de genoemde illustratie voegt Coenen als verheldering daaraan de woorden toe: Dit is Coen Adriaensen mijn soen. Over verdere familiaire banden schrijft hij nauwelijks; hij spreekt tersloops over een broer die in Scheveningen woonde. Hij ging op een zeker moment naar die broer in Scheveningen toe: alsoe als Ic doen tertijt tot leijden woon achtich was (195). Hij verbleef inderdaad een aantal jaren in Leiden; zo vertelt hij in 1580 (!) in zijn boek dat hij op dat moment vier jaar in die stad woonde (166); het Visboeck is dus uit zijn Leidse tijd afkomstig. Van zijn ouders zegt Coenen slechts dat zij goed voor hem waren (91). Karakter Wil men dus proberen de persoon Coenen beter te doorgronden dan is dat – zij het dan indirect en met behulp van de tekst van zijn boek als basis – redelijk doenbaar. Hij was een handelsman, doortastend en intelligent, in onze ogen wellicht wat naïef en tot op zekere hoogte ijdel; zijn soms doorschemerende bescheidenheid komt – gezien in dat licht – wat gespeeld over. Coenen was duidelijk prestatiegericht, weliswaar beperkt opgeleid maar in het bezit van een ruime mate van parate kennis met daaraan toegevoegd een krachtig verlangen naar meer. In hem brandde een sterk religieuze beleving; deze werd gevoed door het zojuist in Holland opgekomen calvinisme (487, 488, 489). Coenens intelligentie stelde hem in staat om zich – ondanks die beperkte opleiding – schriftelijk in vrij duidelijke zinnen uit te drukken; zijn handschrift was ondanks de leeftijd van dat moment zonder meer goed. Zijn parate kennis bood hem de mogelijkheid, de vele folio’s te vullen terwijl zijn doortastendheid ertoe leidde, het genoemde ook daadwerkelijk te laten gebeuren. De omstandigheden waarbinnen Coenens naspeuringen via een boek vorm kregen waren zeker niet ideaal. De geboorte van zijn zoon en de start van het Visboeck vielen samen: niet de twee meest gewenste momenten binnen een en eenzelfde tijdsbestek. Coenens doortastendheid heeft daarin zonder enige twijfel de doorslag gegeven. Zijn gesignaleerde geldingsdrang en zijn hang naar erkenning spreken onder meer uit het noemen van de verschillende vooraanstaande relaties waarmee hij contacten had. Het betrof kringen waarin mensen van zijn komaf normaliter niet verkeerden en dat wilde Coenen zijn lezers wel laten weten (97, 98, 105). Wellicht heeft zijn geldingsdrang hem ertoe gebracht, werkelijk álles vast te leggen wat hem voor de geest en voor ogen kwam, tot en met het gebruik van vreemde talen en het citeren van complete bijbelteksten toe (32). Daarnaast is het dan weer opmerkelijk dat Coenen in zijn boeken twee ingrijpende gebeurtenissen verzweeg die tijdens zijn leven plaatsvonden, namelijk de heftige stormvloed in 1570 die zijn woonplaats Scheveningen deels verwoestte en de brute moord in 1584 op Willem van Oranje, een man die hij zeer hoog achtte. Waarom liet hij dit na? We zullen het, hoe wij ook gissen, nooit te weten komen. Blijft de bewondering Men zou over sommige van Coenens onderwerpen wat wisselend kunnen denken en zich ook het verband met het geheel hier en daar kunnen afvragen. Maar, zijn toenmalige maatschappelijke positie en de hem destijds omgevende tijdgeest in ogenschouw nemend, kan men slechts vaststellen dat – hoe dan ook – Coenens naslagwerk zowel verbazingwekkend als uitzonderlijk is. Dit roept zowel een diep respect op als een grote bewondering voor een in wezen eenvoudige man die – met de slechts geringe, hem ten dienste staande, mogelijkheden – tóch zoveel heeft kunnen onderzoeken, lezen, illustreren, maar ook beschrijven. Zelfs datgene wat binnen het Visboeck niet van direct belang lijkt, gaf en geeft aan wetenschappers als Florike Egmond en Peter Mason – die Coenen als geen ander bestudeerden – veel informatie over het denken en leven van deze 16de eeuwer en van diens tijdgenoten. Florike Egmond schreef in 2005 het bijzonder fraaie standaardwerk Het Visboek, niet te verwarren met een eerder en wat minder geslaagd boek uit 1997. Tot besluit: u kunt altijd, zoals ik in het introductieartikel al schreef, via internet de site www.kb.nl/visboek raadplegen. De in de artikelen tussen haakjes (.....) vermelde nummers geven corresponderende bladzijden aan van het aldaar getoonde Visboeck en u kunt dus meelezen en ook verder doorbladeren. © Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans (Deze reeks verscheen eerder in De Scheveningsche Courant) Titel: Re: Adriaen Coenens schatkist Bericht door: De spienet op 10-12-2009, 15:39:30 piet je hebt ons weer laten genieten van ons verleden het was me een schatkist wel piet en aanverwanten ik wens jullie een zalig kerstfeest en een heel gelukkig nieuwjaar u toegewenst door heki (de spienet )
|