Titel: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-08-2009, 17:21:55 A.K. Pronk van "Mooie trawler plaatjes" heeft zo'n stuk of 100 van zulke gedichtjes.
Heb ik ooit eens van hem gekregen. Misschien wil hij ze wel in een aparte topic plaatsen, of..........hij toestemming wil geven. Karel, Van mij mag je een nieuwe topic opzetten, ik denk dat er wel belangstelling voor is. Je kan tevens een ieder die in het bezit is van een Schevenings gedicht uitnodigen dit te plaatsen op deze site. groeten, Arie Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-08-2009, 17:22:52 Beste Witkwast. Ik las in één van je berichtjes dat je zo graag eens een gedichtje of iets dergelijks wilde zien(lezen) over de visserij of Scheveningen. Ik heb nog een stichtelijk versje gevonden van Aerend Tael. Het heet DE SÊ TREKT.
De sê dêar mot je noait mee trouwe, m'n seun, je trekt an 't korste end, je ràekt 'r noait iet an ewend al ken je op je schúitsje bouwe. De sê is as 'n jonge frouw en êt 't liefst 'n jonge fent maer as 't aers iet weze ken 't drèait dan wis úit op 'n ouwe. Wat trekt mêr as 'n frouwen èar. Wie rust foardat ie 'n steetsje êt in 't uweluksboatsje. De sê trekt en de frouw trekt maer't felste trekt de sê: 't is je broadsje. Goeie stoom, leen/spaans/ Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-08-2009, 17:25:21 Volgens opgave zijn de volgende 6 gedichten van Jaap Knoester.
De reddingsboot Scheveningers, u bent toch niet vergeten de tijden van weleer? Nu hebben we een reddingsboot U weet, de “Bernard van Leer”. Doch laat ons niet vergeten, de tijd die heeft z’n loop. U weet toch wel die roemrijke jaren van reddingsboot de “Zeemanshoop”. Deze mensen; altijd paraat voor mensen in nood staan vaak aan veel gevaren bloot. Deze mensen, echt ik weet niet hoe, Ik wens ze, in al hun akties behouden vaart, en alle zegen toe. P.S. Wie U ook bent, zwart, blank, geel, hoe ‘t ook zij Laat ons dankbaar zijn voor deze reddingsmaatschappij Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-08-2009, 17:26:46 De zee
Ik heb een wandeling gemaakt over het stille strand en zo de zee in ogenschouw genomen Nou, daar is echt iets aan de hand! Is dat de zee, eens met mooie witte brekers getooid? Nu is het een grote vuilnisbelt waarin al de welvaart vuiligheid van vele landen wordt gegooid. Dan sta je daar, en vraag je je af Wat moet dat worden in t verschiet? Nee Vissersmensen, daar je brood verdienen, Nee echt, benijden doe ik je niet. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 08:44:00 Scheveningen 1
Scheveningen waar ben je gebleven met je oer gezelligheid. vleetloggers die zijn verdwenen graaien is verleden tijd. Nettenboetsters in hun glorie beroemd in landen wijd en zijd. Ja, dat oude Scheveningen werd door velen echt benijd. Nu ben je ook een Ferryhaven NorfolkIine en dat gedoe. Hektrawlers, nieuw groot ontworpen gaan naar vreemde havens toe. Vraagt men nu zo’n oude zeeman waar gaat dat Scheveningen nu toch heen. Dan schudt de oude vissersman z’n hoofd, en zegt, ik weet het niet, we staan alleen. Jaren zijn wij uitgevaren, met tonnen, zout en het schotse want. Deze tijd is nu verleden en slijt ik mijn oude dagen, vaak aan Scheveningse strand. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 08:45:13 Scheveningen II
Scheveningen waar ben je gebleven, schelpenvissers op je strand, en je vele haringtonnen opgestapeld aan de kant. Als kind heb ik vaak hard gelopen, dat was voor ons gewoon een sport om aan de haven te gaan kijken, naar het nieuwe praairapport. Ja die dagen zijn vervlogen, naar de jaren van weleer. Dat Scheveningen zo verandert, doet mijn Scheveningse hart soms zeer. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 08:46:08 Scheveningen in de winter
Scheveningen in de winter Buiten is het guur en koud. Als ik zo naar buiten kijk, naar onze gevleugelde vrienden krijg ik het soms benauwd. Mensen, nu ook voor hen zorgen is toch niet zo’n toer Als het even kan, geef ze dan wat voer. Ach, zo moeilijk is dat toch niet! Als dank van deze vrienden, Voor U in t voorjaar: Het Hoogste lied. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 08:47:14 Stormwind
Stormwind giert langs strand en duinen grote golven rollen af en aan gaat men naar dit schouwspel kijken ziet men er vaak die oude zeelui staan. Terwijl zij daar, de ogen turend, naar de schepen ver in zee. Ik weet, want als je in hun hart kon kijken, zij leven met die mensen mee. Deze mensen vaak bejaard al met in hun oren nog het golfgeruis. Vele van die oude vissers, wonend nu in een bejaardenhuis Zij die eens de zee trotseerden in zomer en in winterkou om daar de kost te gaan verdienen, voor hun gezin, kinderen en vrouw. Eerbied voor die oude vissers voor wie de laatste dagen slaan. Respect voor hen, die in deze dagen, voor het dagelijks brood de zee op gaan. Ik weet dat in die gezinnen steeds onafgebroken aan hen wordt gedacht. Wens ik alle vissersmensen Behouden vaart en goede wacht. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 17:09:06 “De oude surfplank”
Afgelopen zomer aan het strand, werd ik geconfronteerd, met de surfers daar bezig, onderhand in sport die vroeger niet bestond nooit werd geleerd. En daarom doet het mij deugd, zonder te zullen overdrijven. Iets uit m’n vroege jeugd, of daaromtrent te schrijven. Het is ook waar dat in die jaren, of beter gezegd voorheen, De jeugd toen ook geen lieverds waren, dat vertel ik U maar meteen. Vele ouderen die prezen dan ook de dag, als de loggers langs de kade, getuigd en gesierd met wimpel en vlag, in hun mooi geschilderde gewade. ter vertrek naar zee toe lag. Waar de jeugd overigens zich vermaakte, en waar rondom de wallekant , alles en ieder van werklust blaakte. Elke tijd heeft zo zijn charme, zo is het nu en was het voorheen. Soms doet het me nog m’n hart verwarmen, Als ik denk aan die tijd zo lang geleen. Op de kaai daar lagen altijd planken, nodig voor lossen en laden van ‘n schip. ‘t Was dan aan de jeugd te danken, zo’n attribuut in ‘t water te plompen in ‘n wip. En wat me goed is hij gebleven. Waarvan ik hier getuig. ‘t Is naar waarheid weergegeven, men deed dat met een tonnen duig. Tewater lating geschiede zonder doop, dit ceremonieel werd nagelaten. Je had enkel maar de hoop, dat de politie ‘t niet had in de gaten. Als die er aankwam dan ging je aan de haal, dan moest je heel hard lopen, want als hij je greep kreeg je ‘n proces verbaal, of je moest mee naar ‘t bureau dat was niet te hopen. Om met zo’n plank door de haven te wrikken, Was ‘n genot dat hoeft geen betoog. ‘t Was om je vingers er bij af te likken. De vaardigheid daarin, was gewoon ‘n lust voor ‘t oog. Nu doen ze dat met surfplanken, gekleed met rubber-pakken aan. Soms gepaard gaande met muziek en andere klanken. Vroeger is het met ons zó niet gegaan. Loopplankje varen was voor ons toen al ‘n feest, dat geef ik hiermee te verstaan, Ook zijn wij de voorlopers geweest, van de tegenwoordige surfers, daar kunt U van op aan. L. Kleijn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: leen/spaans/ op 19-08-2009, 22:53:15 Fersuchting fan 'n ouwe fisserman.
Ik foer op'n bom-- me seun êt 'n logger maer de têd fan de bom is forbij. Ik sel motte kapsêze,seuntsjelief,'k mog'r 'n bommetsje liever as jij. --Joj,lang me pêp eris fan achter 't luierbalkje. Pff,pff. Wat de têd al iet ken ferare. Ik denk maer: de liefde is blind. We selle non sêampies'n logger gêan fêare maer de bom was 'n jofeler kind. 't Is nou maer jêage en fliege en jachte. Je eb gien têd for 'n sloksje of prúim maer forders, m'n seun, fan mên oar je gien klachte want gelik blêft de sê en 't rúim Ik ken je feréale fan dêagen en nachte dadde me dobberde mit onze stee en wekelang swalkte en stonge te wachte totdat de mèan s'n fertelseltsje dee. As de sturm was gèan legge en 't wèater an 't fiere dan was't: paie je wantsje maer nat, en dan maer nèa koai, 't sel so lang iet mêr diere we fange 'n goedsje fan dat. Aerend Tael. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 20-08-2009, 08:26:24 Arie en zijn maaltijd
Het volgende vond plaats circa 20 jaar geleden Ge zult zeggen wat nu alweer Waar ik nu aandacht aan ga besteden Zijn gegevens die ik keer op keer Hoor van andere die dat mij verhalen Wat er op de vloot zoal plaatsvond en is gebeurt Die ik dan weer aan mijn lezers zal vertalen Zij het met enige fantasie wat opgefleurd. Nu ben ik echt geen duizendjaartje Die alles zelf heeft meegemaakt Maar ‘t is grotendeels een allegaartje Van wat ik hoor, als ik met anderen aan de praat geraak. De hoofdpersoon waar ‘t om gaat, ik noem hem Arie (Zijn is is gefingeerd), was kok op ‘n trawler haringboot Een trekker dus, en wat ik hoorde, zei men, was geen larie Dat hij zo goed kon koken, je at je bijna dood. Zo gezegd dus bij wijze van spreken En niet te serieus worden opgevat of worden vergeleken. Arie nu, had ‘s morgens na het ontwaken Tijdens thuisstomen van Ierse Zee naar Scheveningen toe Het idee opgevat een buitenissig hapje klaar te maken. Maar bij gebrek aan ingrediënten wist hij alleen niet hoe. Verse groenten was er niet, want die was op Conserven wel, die waren genoeg voorradig Vlees en worst uit blik was er ook nog voor iedere kop Al was die er niet veel en overdadig Vol goede moed ging Arie aan de slag Op zoek eerst naar blikken met groente in de kast En koos sperciebonen uit voor deze dag. Maar bij ‘t openen daarvan was hij opeens verrast Want hij ontdekte spoedig en alras Dat de inhoud daarvan niet met de etiketten klopte Zoals op de blikken aangegeven was. Zodoende ook direct verder met het openen stopte Wat, dacht hij, zal ik n toch weer beleven. Hoe kan dat toch? vroeg hij zich af Die etiketten zijn toch foutief aangegeven? Mensenlief hij stond gewoonweg paf. Wat Arie niet wist, was dat de jongens bij hem aan boord Voor de grap de etiketten daags tevoren hadden verwisseld En zij repten daarover wijselijk met geen woord Dat hadden zij natuurlijk tevoren bedisseld. Arie gaf het op en serveerde toen maar Een maaltijd van wel vier verschillende gangen Vond dat trouwens niet gek of raar Men kon tenslotte niet alles van hem verlangen V de oorlog was en kreeg nooit een kok Zover Arie wist en zich kon heugen Het ooit met opvarenden over groenten aan de stok Omdat men toen voor veertien zielen, dat is geen leugen Voor slechts één daalder groenten naar zee mee kreeg Waarvan één conservenblik met ‘t merk twee gekruisde sleutels En ter completering twee vaten aardappels gevuld tot aan de deutel Als je ze opende dan waren ze half leeg. Toén was het voor ‘n kok wel erg simpel Een hap klaar te maken voor de ploeg Daar slaagde hij dan in met vlag en wimpel Want peulvruchten waren er aan boord genoeg. Voor die taak toen kreeg de kok per dag zo’n zeven centen Dat aan ‘t eind der teelt verrekend werd. Ook had zo’n man maar weinig ingrediënten Voor ‘t bereiden van capucijners, bonen en of snert. Dan is het nu op de schepen met eten wel anders gesteld. Er is voor ieder voldoende daarover geen nood Ook zij dan nog even vermeld In plaats van zeekaak elke dag vers brood Gaan we weer even terug naar Arie Die ging bij binnenkomst naar ‘t kantoor Maakte daar een hoop bombarie En stelde daar de reder voor Om geen blikgroenten meer van die leveranciers te kopen Want, zo zei Arie, ik denk en ik ben bevreesd Dat ze op die fabriek toch minstens waren bezopen Of bij ‘t vullen onder invloed zijn geweest. Oud-Schipper Kleijn. 1982 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: schubbereet op 20-08-2009, 08:48:22 `t Schellevisje.
Ik kreeg onderlest van onze Chris, Een lekker maeltje schellevis. Ik eb et lekker in de ove Een allef uurtje laete stove. Wel meid schei ut, meid mot je ore, Ik pak et pannetje bij zijn ore, En lang de mosterd en azijn, Der komme Wullem en onze Trijn. Ik denk, as tat non gien wonder is, Non eb ik een lekker stikje schellevis. Ken je der weer van gaen deile. Non ben ik gelukkig ook een eile Dus zeg ik, gae maar lekker zitte, Maar ik a de pe as de klitte. Ik eb toen de borde klaer e zet. De lepels e pakt ut et kammenet, En we wouwe net gaen bidde, Toen zei ze, zal et nooit vergete meid eb e krete Je ben de vurreke vergete. Ik ben toe maer weer op e staen En maar weer naer de keuken e gaen. Ik kom brom om weer te gaen beginne, Zeit Trijn, ik ben zo wee van binne. Dus ik ben maer weer op e staen Ik et koffie in de pot e daen, de mellek op et gas e zet en zo een lekker bakje e zet. Ik a zelf ook nog iet e dronke, En ik kom me kaemertje weer binne, Om an me schellevisje te beginne. Mens, ik dog toen dat ik wat kreeg. Mijn pannetje vis was leeg. Zo ane toe die twie sekrete, Mijn schellevisje op e gete Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 20-08-2009, 17:56:19 Beetgenomen
Dicht bij ‘t oude Hotel Zeerust En het vrouwtjesmonument Staat altijd ‘n ploegje mensen doelbewust ‘s Ochtends soms om 9 uur al of daaromtrent En als het goed weer is daar te confereren Over alles wat er al zo te doen is en gepasseerd. En dan kan ‘t wel eens verkeren Dat je uit zo’n gesprek wat leert. Hier ontmoet je steevast Mink de Beer De hoofdrolspeler in dit gedicht. Soms oude Piet de Niet, Simon de Vrijdag En nog meer mensen die ik ken, ook van gezicht. De bijnamen genoemd dat mag Daar heb ik permissie voor gekregen. Teun Pronk was erbij en hij is mijn getuige Dat zij daar hadden niets op tegen. Dus had ik het niet uit m’n duim zit te zuigen Mink zei, “schrijf maar raak ik ben je mannetje” Gaf me ‘n schouderklopje, sprak dat doe je graag “Maar geef me daarvoor dan wel een half kannetje” Als het gaat dan liefst nog wel vandaag. Toen vertelde hij ‘n anekdote Meegemaakt met reder J.J. genaamd meneer Die daarover dacht ik heeft genoten Maar dat wist Mink dan niet zomeer. Meneer had Mink ontboden op ‘t kantoor En vroeg of hij een slokje luste “Nou”, sprak Mink, “liever twee dan één hoor!” Want ik wou je vragen of je vannacht Als monteur invaller mee kon op de SCH 8. Mink stemde in, ging meteen pakken en nam van alles mee Wat hij dacht nodig te hebben voor ‘n reis naar de Ierse Zee. Toen ze na 1 1/2 etmaal zich diep in ‘t Kanaal bevonden Kreeg de motor kuren deed erg raar. Na ‘t stopzetten werd ‘t euvel door Mink gauw gevonden Een verbogen kleppenstang en gebroken tuimelaar. Reserve daarvan was niet aan boord. Zachtjes aanvarend konden zij nog voort Naar Falmouthbay werd koers gezet En door Mink bij de motor goed opgelet. Onderdelen per zenderverkeer besteld. De rederszoon zou die per vliegtuig brengen Dat was, dat zij hiermee verteld Om de reis niet nodeloos te verlengen. Doch voordat Bas de rederszoon op reis zou gaan Nam J.J. zijn zoon even terzijde Gaf hem een fles voor Mink en de onderdelen beide Meneer zei: “Lever alles keurig af”. Bas zou dat doen en na zo’n 2 uur vliegen aangekomen En wat Mink zag als ‘n straf Toen hij het pakje heeft aangenomen De inhoud der fles was dan wel goed voor de dorst Maar ze was gevuld met doodgewone limonade Die prompt door Mink toen werd vermorst Op Falmouth wal of havenkade Mink kon de grap niet erg waarderen. Doch lag daar ook niet wakker van. Zei nog tegen Bas, als je Vader mij ‘n lesje wil leren Laat hij dat dan doen wel met ‘n échte Jeneverkan Hiermee eindigt Mink z’n verhaal En tot horens dan ‘n volgende maal. Oud Schipper Kleijn 1983 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 21-08-2009, 00:51:54 Boosdoeners gestraft
De nu hier volgende anekdote Gebeurde voor de oorlog op een zolder van Frank Vrolijk Ze is niet aan mijn brein ontsproten Maar het verhaal daarom niet minder olijk. ‘t Geval betreft ene Jacob, schipper dezer rederij Hij leeft niet meer maar dat was zijn echte naam Maar hij vertelde eens deze gebeurtenis aan mij. Toen hij op de zolder van de rederij was aan ‘t graaien Bezig met de ronding om kettingpezen was aan het draaien Om 7 uur ‘s morgens werd begonnen met werken En om half negen hield men schaft een half uur Dat om de inwendige mens aan te sterken Samen rondom zittend bij een kachelvuur. Elk had er zo z’n eigen zitje En at men dan z’n boterham Gewapend met stukken zak en drinkenskitje Maar toen Jacob uit z’n kitje een slokje nam Dacht hij opeens: “Hè wat raar Dat kan toch zeker niet bestaan Want ik heb het zelf gezien, vandaar Dat vrouwlief koffie in het kitje heeft gedaan. Maar de inhoud nu bestond uit koude thee En dat was echt niet de schuld van moe Dè Dus had iemand voor de grap De koffie opgedronken en voor thee geruild.” Toen vatte bij Jacob ‘t idee, ik vond het knap Waar de daders toen zijn ingetuind Hij liet niets merken, gaf ook geen commentaar Thuis zou hij er met zijn vrouw wel over praten En hij overlegde toen met haar Om ze die streken af te leren, die onverlaten. Alleen wist hij nog niet wie dat kitje had leeggedronken Maar het stond zo vast als een huis Dat z’n gewraakte plan spoedig zou zijn beklonken En zo de boosdoeners een lesje te lezen, gewoon niet pluis. Jacob zei toen tot vrouw Dè: “Ga voor mij even naar een drogist En neem dan laxeermiddelen voor me mee Zonder bijsmaak maar dat toch z’n uitwerking niet mist” Het kitje werd de andere morgen toen gevuld ‘t Laxeermiddel met koffie daarin gedaan Daarmee was Jacob’s taak vervuld En luister hoe het toen verder is gegaan Ja hoor, het kitje was weer stiekem leeggedronken Maar na verloop van een goed uurtje Zijn de daders er toen goed ingestonken Want ze moesten geregeld naar ‘t toilet bij het achtermuurtje. Jacob had binnenpret, vroeg of ze wat verkeerds hadden gegeten, Doch daar werd ontkennend op geantwoord. Waar ‘t van kwam, wilden ze weleens weten Dat hun darmen zo waren verstoord. Toen zei Jacob:”Nou, het zal wel van die koffie wezen Die jelui dan beide samen Opgedronken en uit mijn kitje namen, Daarom zij het laxeermidcel hoog geprezen.” Ja, nu moesten zij toch kleur bekennen En hebben ‘t aan Jacob doen erkennen Zeiden over hun buik- en darmklachten. Dat dat zeker niet was misplaatst Omdat wie de bal kaatst Hem zekerlijk terug zal moeten verwachten. Oud Schipper Kleijn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: klaas op 21-08-2009, 09:27:37 Harstikke leuk!
Ben bezig ze ut mun ooft te leire! Klaas Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: A.K. Pronk op 21-08-2009, 15:11:51 DE GELEERDE SCHAR
Een schar die in de Noordzee zwom, van vettigheid en dikte glom, had van een schokkerman gehoord die pratend leunde overboord, dat in dit jaar geen loggers varen gelijk het was in vroeger jaren. Zij vischte zwemmend in de plas wat daarvan wel de oorzaak was. Zij hoort hem over reders praten van zeelui, haring, ‘t monst’ren laten, procenten, leiders, duurder eten, van olie, touwwerk, zeilen, vleten. Ofschoon zij in de kring der magen de naam van “slimmerik” mocht dragen, toch kan zij van die vele zaken geen duidelijk geheel zich maken; maar één ding kan zij toch verklaren er wordt van ‘t voorjaar niet gevaren. Zij schudt den kop, (wat dit beduidt) en schomm’lend schiet zij snel vooruit. En vlug doet zij haar vrienden weten: “Aan land daar hebben ze zoveel eten, dat wij voortaan in volle vree gaan zwemmen in de vrije zee”. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: A.K. Pronk op 21-08-2009, 15:13:44 DE GELEERDE SCHOL
Een schol zwom in de zonnegloed Een reusachtig wijze schar te moet, Die hem de vorige week bepraten Van zeelui, die het monsteren laten, Hij had het over het dure eten En touwwerk, zeilen, haringvleten. De schol die sprak, wel wijze vis Gij hebt dat helemaal niet mis Maar toch moet gij het niet vergeten ‘t Zijn niet alleen de haringvleten Neen wijze schar, ‘t is alles duur Ook oliegoederen, laarzen, huur. Had ik zoo’n schokkerman gehoord Ik stond zóó’n kerel wel te woord Ik sprak tot hem in vol vertrouwen Gij moet ‘t niet van éne kant beschouwen Als gij een zaak in ‘t recht wilt zien Dan moet ge ook alle dingen biên. Gij zegt dat ze ons niet vangen zullen Maar dan geloof ik dat we ons kuilen Want als ze samen eens gaan praten Van varen, trawlen, monsteren laten Als zij hun eigen loon weer geven Dan geeft een visserman zijn leven. ‘t Is ook de grootste malligheid Aan vissers die hun leven geven In zoo’n benauwde oorlogstijd Om daar verlaging aan te geven Hoeveel een reder ook mocht geven Een visser geeft zijn hele leven. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 21-08-2009, 20:53:58 “Een eigen Burgemeester”
Kort geleden, dus vrij recent van tijd Werd op Scheveningers een beroep gedaan Om te helpen in een strijd En de actievoerder bij te staan ‘t Ging over een eigen burgemeester Op zichzelf geen gek idee Maar Binnenlandse zaken was niet begeester(d) En zei kort en bondig “nee” Doch wat leert ons de geschiedenis Dat toch waar en wat zeker is Toen het Ridderslot des Graaf van Haghe In de 13e eeuw gebouwd en z’n bestemming vond Dan weet U ook dat in dien dagen Ons vissersdorp Scheveling al bestond Want waar nu op ‘t Spui de auto’s razen D toen de koeien liepen te grazen Den Haag, d is dus wel beschouwd Er later dan ook bijgebouwd Maar de grote Heren uit dien dagen Macht hebbend over mens en dier Hoe dat kwam, dat moet U mij niet vragen Want toen bestond ik nog niet hier Den Haag, Europa’s grootste dorp Zo wordt het nu nog steeds genoemd Besliste, dat Schevening, dat lag op afstands worp Ingelijfd moest worden onverbloemd De bewoners van dat kleine plekje Die mooie parel der Noordzee Waren tevreden met hun stekje Maar moesten nu aan ‘t lijntje mee En zie eens om naar het verleden De historie leert ons dat Hunne Koninklijke Mogendheden Altijd al een nauwe band met Schevening had Zo ook de Prinsen uit vroeger dagen Die hadden oprecht hun hart verpand Net als Prins Maurits die met ‘n wagen Vol zeilen op, reed over ‘t strand Ook ongeveer anderhalf eeuw later Waren ‘t onze vissers, die bij nacht Met hun pinken naar veiliger plaats Engeland bracht En toen Napoleon was verslagen Verbannen naar Elba, hier ver vandaan Waren ‘t weer onze vissers, die zonder klagen Naar ‘t verenigd Koninkrijk zijn gegaan En aldus de Oranje Prins naar huis toe haalden Later bekend als Koning Willem 1 Hij was het, die toen de vijand faalde De Nederlandse bodem weer kwam betreên Over dat feit dat hij werd opgehaald Staat nu nog ter herinnering hoog boven ‘t strand Een obelisk ofwel gedenknaald Dat waar de Prins in november 1813 is geland Zo herinner ik mij nog sterk Iets wat ik zelf heb gezien Ter bijwoning van een dienst in de Oude Kerk Door toen Vorstinne “Wilhelmien” Zij zat ootmoedig mee te zingen En te luisteren met diep ontzag Tussen de vissers en burgers van Scheveningen Knikte na afloop vriendelijk goedendag Zelfs d behoort tot het verleden En ook reeds weer geschiedenis Bepalen wij ons bij het heden Waar ‘t allemaal begonnen is Te streven naar een eigen burgervader Met zo mogelijk Scheveningse B en W Daarover horen wij nog nader Dan strijden wij weer dapper mee Tot nog toe is vergeefs gestreden ‘t Had allemaal naar ‘t bleek geen zin Alles blijft voorlopig als ‘t was in ‘t verleden Maar dat het zal lukken, daar geloof en hoop ik in. Oud-Schipper Kleijn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 22-08-2009, 08:19:50 Scheveninge, wat ‘ebbe ze bij je ‘eadaen
As je langs de nieuwe ‘aeve lôpt en effe voor de ouwe Lôs blêft staen, dan denk je narrig bij je êge: ‘Scheveninge, wat ‘ebbe ze bij je ‘edaen?” Want waer vrooger voor de negosiante ‘aering en vorse vis wier of’esloge daer wordt ‘et non ‘ekookt en wel deur ‘Aegse obers rond’edroge! Kik je naer d’overkant, daer lêt de Sleep, die ôk al in aa’re ‘ande is over’egaen. Je ziet er iet mêr de loggertjies van vrooger mar moderrene schûte op de ‘elling staen. De visserij gaet ommers vlieges achterût en de rêders wulle gien klêne schepe mêr. Mar wel legge d’r non rije rikke jachte; jae, dat doet j’as Scheveninger toch zêr. Gae je nog vorder naer ‘et durrep toe, dan legge der nog wel loggers an de kant, mar op ‘t dek staen non ‘oute banke; gien krebbes mêr, gien zêle en gien want. Ze doene der korte reisjies voor de sport en visse met zê-‘engels op gulle en makrêl. Zachies lôp je in je ‘art te vlooke: “ Scheveninge, is dat dan non je dêl?” Waer benne al die urreve toch ‘ebleve, de plaesknechte en de boesters op ‘et land? De ‘oute torme, de maa’s, de Schotse blaeze, de peeke, nettekarre en ‘t ‘etaende want? Je ziet er gien ouwerwesse zêlui mêr lôpe in der brûne kiel en metter zwarte zak. Ik ken wel lengze om dût Scheveningse; ‘t likkent De ‘Aeg wel, niks aars as kaele kak! ‘et êland Vlook is non de dorde ‘aeve, an de Vervorsing overal auto’s waer ik kik; gien Sênpost mêr, op’t Lindodûn staen flette en voor de Straet ‘n ‘ôge, stiene dik. Voor ‘t Kurhaus staen van die ‘êle diere ‘ûze en innerwer dan wulle ze nóg vorder gaen: “ et ienige wat ik dan nog bedroofd ken zegge, is: “Scheveninge, wat ‘ebbe ze bij je ‘edaen!” Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 22-08-2009, 20:45:56 “Een nieuw jakje”
Aal, Jans en Neeltje, drie aardige buurtjes Wonend in een hofjespoort, Besteedden aan hun huisjes vele uurtjes Aan kamer, keuken, zolder enzovoort. Alles glom en was kraakhelder, Eten kon je van de grond. Geen stofje zag je, zelfs niet in de kelder, Steriel gewoonweg, waar je ook stond. Aaltje had pas nieuwe gordijntjes hangen Om te zien een lust voor ‘t oog. De kamer was ook opnieuw behangen ‘t Papier daarvan net amper droog. Maar nu het eigenlijke verhaal Over Neeltje, Jans en Aal. ‘t Gaat over Jaap van alle weken, een Jodeman, hij is niet meer, Die zaterdags liep met stoffen langs de deuren Zoals molton, bruine buizengoed en Engels leer, Alsmede andere stoffen waarmee hij was aan ‘t leuren Hij vroeg Neeltje of ze nog wat had van node, “ Ik heb iets moois voor ‘n nieuw jakje, Pas in de handel en in de mode Je krijgt ‘t voor 12 stuivers de el en ‘n lekker bakje. Dat is voor niks, gewoon te geef. Schenk dus gauw ‘n bakje koffie voor me in, want ik geloof niet dat ik die schadepost overleef, Alleen voor jou hebt het dan nog enkel zin.” Neeltje heeft dat lapje toen gekocht Want ze kon dat Jakje zelf naaien, Ook nog even vlug knoopjes uitgezocht Toen Jaap nog zo’n beetje liep rond te draaien. Hij ging ook nog langs bij Jansje, Liet haar zien dezelfde lap goed, Zei “ kijk eens wat een buitenkansje voor 12 stuivers de el omdat ik losmoet”. Jansje vond dat wat te duur Wilde elf stuivers geven, geen halfje meer, Jaap raakte daarvan overstuur, Zei “ vooruit dan maar, voor deze keer”. Memoreerde als hij allemaal zulke klanten had, Dan ging hij met z’n handel zeker plat. Maar nu de clou, zo’n dag of 14 later, Toen Neeltje op haar plaatsje bezig was Scharrelend. met sop en emmers water Ontdekte Jansje gauw alras Dat Neeltje droeg een mooi nieuw jakje, Precies eendere stof welke zij ook had gekocht. Neeltje zei haar de prijs en vertelde van het bakje En hoe zij die kleuren bekeken had en uitgezocht. Jans zei: “ Neel, het kostte mij de el slechts 55 centen. Dat vond ik genoeg en ook duur zat Jaap wou de stof kwijt, dat bleek toch uit z’n venten”. Nou dat deed Neeltje wel wat, “Jans luister”, sprak Neel toen zeer verbolgen, “Als hij soms aanstaande zaterdag bij jou aan de deur komt, Zeg hem dan dat ik niet in staat voor de gevolgen. Dat beloof ik hier dan prompt Om ‘n mens zo af te leggen Is ‘n ongehoord schandaal Dat kun je namens mij tegen hem zeggen”. En waarmee eindigt dit verhaal. Oud Schipper Kleijn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 23-08-2009, 12:23:21 Het leven aan boord van de SCH 284
Ja, over het leven aan boord is veel te vertellen. Daar kan men iets bijzonders over zeggen. Want op de schuit met acht man, Is werken dan ook van groot belang! Iedere zeeman heeft zijn eigen plaats: Begin ik met de stierman Verbaan, die is de baas. Hij beëerd en is stierman aan boord, En kijkt of alles in orde is, zoals het behoort. De stierman is dan ook zéér verantwoordelijk, Over schuit en bemanning onvoorwaardelijk. Zij hebben allen een taak te vervullen, En moet hij ook toezien op de spullen! De stierman heeft dan ook een goede kracht, Dát is de stuurmansmaat en wel zeer geacht. Want hij moet ook sturen, dat is zeker, En werken erbij, dat is dan ook weer goed bekeken! De matrozen hebben allen zo hun eigen functie, Zo is er ook een kok, die zorgt voor de porties: Hij kookt en bakt voor zijn maats, En kan je geloven dat zijn eten lekker smaakt. Ook is er een klimmer en zwemmer, Die hun functie dan ook goed kennen. De klimmer moet - zoo nodig - de mast in; En de zwemmer brengt de visch aan wal, zéér verantwoordelijk. Dan is er nog de jongste, die zorgt voor de vleet, Maar is dan daarbij zéér bekend, zoo je weet. Zoo ook de reepschieter is zeer verantwoordelijk, Want de reep, doet hij dan ook behoorlijk! Nog iets over de slaapgelegenheid, Nauw, dat is géén aardigheid. De mannen slapen in een kooi, toch goed, Zooals de koekeroe, en die doet het zooals het moet! Ook wordt er aan boord kerkdienst gehouden, En doet de stierman die Zondags houden, Dan wordt er gelezen en gezongen, En zoo werd Gods Woord gehouden, ongedwongen! De stierman houdt ook catechisatie, En is bij de reepschieter steeds in relatie. Zoo houdt hij ook het Woord bij de jongste bij, En dit gedicht is uit de jaren ‘20 nog altijd goed bij! M.Pronk Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 23-08-2009, 22:23:08 DE OUDE ZEEMAN
Ik ben tot de grote reis gereed Die we allen eens beginnen Het oude schip ligt op de sleep Dat is vervuurd van binnen. De bodem eenmaal vogelvlug Ligt rottend op het droge De reeling toont een kotterug De spiegel is gebogen. De watergang eens goud en groen Is naakt en afgesleten De brullen vallen van het galjoen De steven is gespleten. De zeilen eenmaal net en ree Zijn nu verkeerd in lompen Och, zwierf dat scheepje nog op zee Wat zou ik moeten pompen. Mijn vader die op bank en klip Soms deerlijk heb gestoten Die was bootsman op een linieschip Een van de grootste vloten. Een dochter van een bottelier Die met hem rondlaveerde Werd moeder toen een dorpsbarbier Mij op ‘s levens zeeboeg scheerde. Een stortzee haal me als ik lieg Ik hou van rond te spreken Een oude teerton was mijn wieg Een bramzeil was mijn deken. Ik was in duizenden gevaren Bij al het gewemel en het gewoel Werd ook mijn wieg me kinderstoel Gesjord met kabelgaren. Zo leerde ik als een zoon der zee De grillen van haar baren En ik hobbelde als een boeiton mee Met groengeworde haren. Ik droeg mijn last, ik zong mijn lied Hoe hard, hoe zacht het ook waaide En ik klampte me aan een speeljacht vast Dat ik eenmaal vriendelijk praaide. Toen werd het geluk me toegejuicht Maar wonder boven wonder Dat ding was veel te hoog getuigd En haalde der steven onder. Ik keek het vaartuig schreiend na En ik wist niet wat te zeggen En ik bleef toen met een gekruiste ra Een poos ten anker leggen. Toen ging ik met een vrolijk hart Zo rustig als tevoren En ik zocht bij blank en bruin en zwart Al wat ik had verloren. Maar wat ik zocht en wat ik vond Het was niet waard te sparen Ik reisde de hele wereld door En bleef maar ballast varen. Maar ik heb getimmerd en gesmeerd Maar het scheepje ree gehouden Maar het is het zeilen afgeleerd Versleten zijn z’n touwen. Nu vrees ik voor de minste schok En ik denk aan niks dan reeve Och, vrienden wijs me het droge dok En ik zal je bombrood geven. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 24-08-2009, 08:16:56 “Tutti Frutti”
Een mens maakt weleens in z’n leven De allergekste dingen mee Wat naar voren komt uit het volgende gegeven In de laatste oorlog meegemaakt op zee Door mensen op ‘n Duitse Rode Kruis boot Grotendeels bemand door Scheveningse visserslied.en Om te helpen aan allen in nood Zo ook aan neergestorte vliegers hulp te bieden De oorlog dwong deze mensen er toe Liever hier te varen dan in Duitsland arbeid te doen Vraag niet naar het waarom en hoe Want zo was het dat nou eenmaal toen Deze vissers waren dan ook blij dat zij deze schepen aldus bemanden Al zeg ik jelui daarbij Met anderen aangevuld van overal te lande Dirk een der Scheveningse bemanningsleden Fungeerde als kok al deed hij dat niet graag Maar was daarover ook niet ontevreden Alleen of hij het goed deed was een vraag Toch kookte hij vrij aardig dat moet gezegd Een niet onsmakelijk hapje in z’n potten Dus viel er niet, en zeer terecht Met Dirk in het kombuis te spotten En ging het weleens een keer verkeerd Dan ging men daar niet over twisten Omdat alles anders altijd liep gesmeerd Liet Dirk zich in de kombuis niet kisten Vandaag zou Dirk een dessert bereiden Wat vooraf moest worden klaargemaakt En eerlijk moet ik jelui belijden Dat hij daardoor is van de kook geraakt De reden was een zak met tutti frutti Van zo’n circa zeven pond Die Dirk bij ‘t nazien van de pantry Tussen de overige victualie vond Dirk wist alleen niet de hoeveelheid benodigd voor zo’n 10 man sterk Maar hij toog met spoed en vlijt Daarmee in de kombuis aan ‘t werk Vroeg hij aan Jan, de 2e monteur aan boord Of er veel van dat goedje nodig was om na te een Jan gaf gnuivend Dirk tot antwoord Alles natuurlijk lans! d zeker weten Toen nam Dirk een pan met water Deed de tutti frutti daarin en begon te koken Achteraf bleek dat wel een grote flater Het leek of de inhoud was aan ‘t spoken De tutti frutti zette uit begon te zwellen Potten en pannen kwam Dirk te kort Van schrik is de man dat kan ik nog vertellen Door de zenuwen totaal toen ingestort Toch wist Dirk het zo te versieren en diende uit blik een maaltijd op Al zaten ze aan boord te lachen en te gieren Maar zijn waardigheid die steeg ten top Als toetje hebben zij de hele week tutti frutti moeten eten En Dirk sprak tot hen en zei; luister allen Een ding kunnen jullie gerust vergeten Al kom je smekend op je knieën vallen Dat zeg ik voor eens en de laatste keer Voor jelui kook ik nooit geen tutti frutti meer. Oud Schipper Kleijn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 24-08-2009, 21:44:44 De Visserman
‘t Is weer tijd om uit te varen.... ‘t Is weer tijd om uit te varen.... Maar eerst gaan we onze netten klaren Dan moeten wij gaan door weer en door wind; Er fier op uit voor vrouw en voor kind. Gooi los het schip: wij gaan aan wal. Ja, zelfs de reder, die weet het al: Vandaag is het de uitvaardag Hij groet ons met een gulle lach, En zegt: “ Laat mij niet in de steek, Want ik verwacht jullie weer volgende week. Het liefst dan wel vol en zoet, Want jullie weten wel hoe of het moet!“ De haring snel aan wal gebracht Daar wordt het meest aan opgebracht. Maar...de vissersvrouw staat heel alleen. De reder kijkt daar overheen.... ‘s Avonds als zij haar deuren sluit, Dan kijkt ze eerst het raampje uit. En ziet zij dan een zwarte lucht, Met donk’re wolken op de vlucht, Dan prevelt ze zacht voor haar uit “ Waarom moest hij toch weer het zeegat uit? ‘ Wordt er dan nooit eens rekening gehouden, Met al die bezorgde zeemansvrouwen? Maar nee, daar is de tijd niet voor Het zeemansleven, dat gaat dóór! Zodat zij met stormen en met wind, Haar troost gaat zoeken met haar kind. Want als dat spelend loopt door ‘t huis, Vraagt ‘t: “Mamma, wanneer komt vader thuis? Maar als het schip dan volgelaân, Gezegend weer op huis kan gaan, Dan staat moeder op de kaden. Het schip komt dan volgeladen, De veil’ge haven weer binnen varen. Zo gaat het dan ook al die jaren.... Het is dan feest voor groot en klein. Want kaken en zouten, dat kwam dán te pas. Daar was Willem Beukelszoon nog zo van in z’n sas! Wat kan men dan gelukkig zijn.... Een ieder roept dan wellekom !! Maar de zeeman, z’n vingers, die staan krom.... Maar na soms een vierentwintig uur, Begint voor hem weer ‘t avontuur. Eén dag langer thuis, dat kost je centen. Dán kun je liever de haring uit gaan venten! Dát is voor de zeeman dan ook niet pluis: Want toch: de visserman hoort op het water thuis ! Corrie Hartevelt Roos Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 25-08-2009, 09:10:53 “Ode aan de Oblok”
Er werd mij gevraagd door enkele mensen Of ik in het Schevenings wilde schrijven Weer anderen, gaven te wensen Om het bij de oude te laten blijven Want suggereerde zij, onder de hedendaagse jeugd Zijn er veel die van de Scheveningse taal erg weinig verstaat En voor hun doet dat dan deugd De gedichten te schrijven, als voorheen, en het zo laat Nu is Schevenings op papier zeer slecht uit te drukken In maar weinig woorden ja dan ook uiten Zodoende zal het iemand nooit lukken Zonder op moeilijkheden te stuiten In gedachten moet men mijn gedichten in ‘t Schevenings lezen Voor wat ik voor jullie heb neergezet En laten we eerlijk wezen Iedere Scheveninger begrijpt dat van A tot Z Na deze inleiding of proloog Ga ik weer over tot vertellen Dat ik, dat hoeft geen betoog Van waarheid en ondervinding doet vergezellen Het onderwerp betreft de Oblok Als schoeisel vroeger goedkoop en veel gedragen In de winter met kous of sok had je over koude voeten nooit te klagen want de Klomp die liet zich daarvoor erg goed lenen Met stro gevuld zorgde hij voor warme benen De schoen gedragen door betere stand en hun gezinnen Kon het van de klomp dan ook nimmer winnen Als kind al, speelde je vroeger met zo’n klompje In ‘t zand als bootje gaf hij je veel plezier Had je dorst dan gebruikte je ‘m als beker bij water uit een pompje Dat dan lekkerder smaakte als het best gebrouwde bier Ook als wapen was de oblok zeer in trek Als je eens mocht worden overvallen De belagers hield je ermee van je nek Wanneer je ermee ging aan het knallen Zaterdag’s kreeg de Klomp ‘n grote beurt In ‘t sop werd hij dan grondig schoongeboend. Met kennersblik bekeken en dan goedgekeurd Als de vrouw des huizes zich daarmee had verzoend Dan pas begon het eigenlijke ceremonieel en werd de klomp gewit met schelpenzand Zo stond hij dan later vol glorie in z’n geheel Te pronken na z’n beurt door meesteresse’s hand En dan was zo’n oblok dan eenmaal droog Dan was het een lieve lust m’n lieve mensen Tevens een streling voor het oog Van blinkend wit je kon niet beter wensen Gingen de kinderen in ‘t begin der week naar school toe Dan stond ze glunderend na te zien Zij was het toch, al was ze n zo moe Die de kinderen had verzorgd, al waren het er tien Bij ruw spel verdaagde van de klomp wel ‘s de kap af Als het je schuld was, kreeg je daarvoor straf En als de klomp dan oud was er derdagen zat Tot het tandvlees toe, dan eindelijk versleten Met in de zolen hier en daar een gat Dan deed hij nôg dienst dat moet je namelijk weten Want na al dat werk wat hij tijdens z’n loopbaan had gedaan Ging de bijl erin en stak men de kachel er bij aan Dat was dus de ode aan de Oblok hier weergegeven Ook weer zoiets, dat je nooit meer zult beleven. 1982 Oud Schipper Kleijn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 25-08-2009, 21:56:11 De oude pier met het strand van Scheveningen
Scheveningen in ‘t verleden, Men wandelde op je oude pier, Genoot ook van je ronde koepel Met name zondags voor plezier! Er was muziek en variatie En ook gewoonlijk cabaret, Er werd tot ‘s avonds laat genoten Maar, ‘t was alles even net... Je zag dames vaak flaneren De kleding sterk getailleerd, Ze zaten ook wel op de banken Door menig heer soms graag begeert. Men zag er elegante heren, Die droegen ‘n hoed van vut of stro, Het was er “deftig” dus geen petten, Het hoofd “gedekt” dat hoorde zo. Aan de punt stond men te vissen Met een groot en scheppend net, Men betaalde dan één gulden; En ving vaak paling dik en vet! Dames als ook heren Flaneerden op de Boulevard, Goed gekleed en op zijn zondags De paren keurig naast elkaar! Wanneer de heren gingen baden Was hun badpak ‘t meest gestreept, Ze zaten soms hun hele leven Met zo’n “Zebra” opgescheept... ‘t Badpak van de dames degelijk, Hooggesloten als geleerd, Met een broek tot aan de kuiten Van onderen gefestonneerd. Dames en ook de heren Stapten aan zee steeds uit een koets, Die werd dan door een paard getrokken Ze stapten uit met slechts blootvoets. En waren ze in zee gedoken Stoeiden ze lustig met elkaar, En gingen ze dan kopje onder Genoten ze uitbundig daar! Maar...’t was alles even “netjes”, Ondanks dat gestoei en vreugd, Want ze hielden steeds voor ogen: “Denk toch aan de eer en deugd”... ‘k Hoor velen nu al zeggen: Was het heden maar als toen, Ze lopen aan ‘t strand haast zonder kleren Soms uitdagend rijp en groen. Ja, de wereld is nu anders Dan zo’n tachtig jaar voorheen, Wie bij ‘t oude steeds wil blijven Staat met zijn oordeel straks alleen. M.Moerkerken Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 26-08-2009, 08:56:41 De touwbaander
Waarvan zou men netten breyen, Baander! als door uwe vlijt, Ons het touw niet werd geleverd, Waarvan men de netten breid. Haring kon men dan niet vangen, Die zoo nut en smaak’lijk is; Schoon het maar een klein en nietig, Snel voortiselend vischje is. Doe uw werk dan touwenbaander, Zie de buizen op de ree, Wachten reeds naar hunne netten, En dan steken zij in Zee. Het touwbanen of touwslaan is voor de vischvangst in het algemeen, doch voor de haringvangst in het bijzonder, allernoodzakelijkst; want uit het touw, dat de baander slaat, worden de haringnetten van onderscheidene soorte en grootte vervaardigt. Behalve dat, is het touwbanen allernuttigst voor het optuigen der schepen en duizend andere onontbeerlijke noodwendigheden. Het is een van die ambachten welke het meest gezocht worden. Men vindt in ons vaderland verscheiden touwbanen, welke aan vele menschen een ruim bestaan opleveren. De touwfabrieken staan onder eene bijzondere bescherming van het gouvernement. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 26-08-2009, 19:36:32 De belezen wratten
Ongeveer 25 jaar geleden viste we in span op haring In het Kanaal met een Texelse kotter te saam En een bemanning met ruime ervaring Bekend bij velen, ook van naam. Vissend bij de Kaap, werd ‘t weer slecht en bovendien Werd er Zuid Wester storm verwacht kracht 10. We zijn toen de haven ingegaan Van Calais want daar waren we niet ver vandaan. Onze vangst groot enkel tonnen haring Zo’n drieduizend kilo in gewicht Hebben we toen door ondervinding en ervaring Na ons eerst tot ‘t Douane kantoor te hebben gericht Met toestemming en permissie doen verkopen Omdat aan de kant ‘t goed houden daarvan snel zou verlopen. Dus werd de vangst in zijn geheel verkocht Voor ‘n prijs die er echt wel zijn mocht. Afgerekend werd er in een haven cafe Doch daar hadden we geen moeite mee. Gezeten achter ‘n glas pernod in dat etablissement Bleek de handelaarsvrouw de bazin te zijn Daar werd keurig afgerekend tot op de cent En maakte het zaken doen zo heel fijn. Opeens ontdekte ik op ‘s mans handen overal Wratten, en vroeg of hij er wat aan deed, Van alles zei hij, maar ‘t hielp geen bal iets wat ik toen met hem bestreed. Ik ga voor jou die wratten m belezen Als je erin gelooft dan ben je snel genezen Daarom zeg me na, een wit paard en een zwart paard Mede dat ik deze formule gelooft Niet in 3 weken zal af scheren m’n baard Zodat ik van al m’n wratten word beroofd. Hij zei alles keurig na, trakteerde op Champagne Was opgewekt, vrolijk en oh zo blij En opgesmukt met meerdere franje Hield hij ons van kosten de ganse avond vrij ‘s Anderdaags zijn wij naar zee gegaan En was de zaak voor ons toen afgedaan. Maar nu de oplossing; het was enige jaren later Dat wij dezelfde haven aanliepen bij hoog water Ik besloot om in dat zelfde cafeetje wat te gaan drinken Hopend. mezelf daar niet te verlinken. Want dat belezen was bedoeld als grap ‘k Ben daar zelfs heel erg op tegen Maar bij ‘t benaderen van ‘t cafe werd ik bij elke stap Alsmaar meer en meer verlegen. En teneergezeten toen ik was aangekomen was ik toch wel het meest verrast Want toen ik de man zag heb ik geen wratje waargenomen En vroeg hem dan ook zeer gepast Waar al die wratten waren gebleven. In ‘t Vlaams zei hij, 2 jaar geleden was er ‘n Hollandse visserman Die door belezen al die wratten heeft verdreven. Die kerel was ik, zo maakte ik mij bekend Opeens herkende hij mij ook, deed zeer verrukt Heeft me ook dien avond goed verwend Omdat het belezen zo goed was gelukt. Maar voor mij was het gewoon suggestie En voor deze hele wrattenkwestie was hij zelfs naar Lourdes toe geweest Waarvan men zegt dat ‘t grottenwater daar geneest. Zo zie je dan maar weer Waar het alles toe kan leiden, Vóór dat zogenaamde belezen gebruikte hij ‘n smeer Die hem mijn inziens van die wratten deed bevrijden. Oud Schipper Kleijn 1983 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 27-08-2009, 08:29:04 De haringsjees
Tusschen doodgewone wagens, Weggedoken in een hoek Staat de haringsjees van Vlaaring Wachtend op een hoog bezoek Vele jaren, lang geleden, Bracht ze met een blijden zin D’allereerste nieuwe haring Naar ‘t paleis der Koningin Toen de oude dag ging komen Zei men: “Ja je kunt wel gaan “. Was het met de haringreizen En de glorie gauw gedaan. Vroeger opgesiert met vlaggen, Opgepoetst en nikkelblank Tegenwoordig glad vergeten, Dit is de gewone dank. Maar komaan, ik heb gelezen, dat de sjees gevonden is. Gaarne men haar terug wil kopen, Ziet, dat geeft verheugenis Honderd vijf en vijftig gulden Legt nu de gemeente bij; En de andere helft, natuurlijk Die betaalt de Burgerij. Adri van Witsenburg. Nieuwe Vlaardingsche Courant (visscherijblad). Dinsdag 17 maart 1931 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 27-08-2009, 22:56:43 De dracht en bijkomstigheden
Niet lang meer, dan ziet men in Scheveningen Een vrouw nog lopen in Klederdracht. Ze zal dan enkel nog bestaan in onze herinneringen Dan is ‘t gedaan met al die praal en pracht. Zo is onze dracht toch wel te noemen Met al die kleuren, waard om er over te roemen. Verdween eerst; zeepnapje, klepbroek en korsjak Het Engels leer de trui en ‘t ruige pak. Nu is de vrouwendracht ras aan ‘t verdwijnen ‘t IJzer met stukjes ziet men al niet meer. Geen molton of rood baai te drogen aan de lijnen Dat is allemaal historie dat komt nooit weer. Misschien zal ‘t nageslacht het eens zien dragen Bij een of ander jubileum. Of het bezien en er over vragen. Tijdens een bezoek aan ‘t Schevenings Museum Dat stel ik in m’n geest zo voor. Wanneer zij dan daar staan luisteren met een gewillig oor. De verandering der dracht is lang geleden reeds begonnen En ‘t volgend verhaal écht gebeurd is niet verzonnen. ‘t Betreft ene Gijs en diens vrouw Griet Die op en Zondag hun jongste kindje moesten laten dopen Hoe of het schepseltje heette dat weet ik niet Wel dat Griet ‘n overhemd voor Gijs ging kopen De dag ervoor, met losse boord en mooie das Dat Gijs dacht Griet op prijs zou stellen Maar dat zat scheef dat bleek alras. Dat wil ik jullie wel vertellen Griet droeg met trots de Scheveningse dracht. Dus ook Gijs, met trui, ruig pak en pet En nu moest hij opeens en onverwacht In ‘t burger van Griet dat vond ze net M’n vrouw dacht hij is niet goed wijs Maar alles moest gaan, volgens haar plan. Er hielp geen praten aan voer Gijs. Dus legde er zich bij neer de lieve man Aldus ging hij Zondags in ‘t burgerpak Met overhemd stijve boord en losse knopen Ter kerke met Griet, niet voelend zich op z’n gemak Om hun jongste spruit te laten dopen. Tijdens de dienst zat Gijs op hete kolen Hij vond dat stijve boord maar gek Droeg het omdat Griet het had bevolen Want het knelde vreselijk om z ‘n nek Uit eerbied zal ik over de preek niet uit gaan wijden Ook niet aangaande het gelezen doop formulier ‘k Besteed dus enkel aandacht aan Gijs z’n lijden Zoals ik het voor jullie neer pen hier. Want op ‘t moment dat de dominee het kind zou dopen Kreeg Gijs ‘t plots te kwaad met beide boordeknopen Oh! wat maakte hij zich sappel Hij kreeg ‘t benauwd keek angstig ‘t klinkt gek ‘t Ene knoopje perste in z’n adamsappel Het andere priemde achter in z’n nek Griet bemerkte niets daarvan, had dus niets door Wat Gijs op dat moment beleefde. Die had voor dominee en dopen geen oor Omdat hij op dat ogenblik zo beefde Gelukkig voor hem is alles goed afgelopen Maar thuis gekomen zei hij tot Griet ‘k Draag nooit meer ‘n boord met losse knopen Nu niet en van m’n leven niet Ik geef beslist daaraan de brui Want ik voel me het beste in ruig pak en trui. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 28-08-2009, 11:16:12 De Wieg
Is ‘t een wonder dat een visschersknaap Der Zee zijn hart moet geven? Ze omringt hem reeds in d’eersten slaap En mengt zich met zijn leven. Was niet zijn eerste legersteê, Het wiegje van den jongen, Alreede van de zoute zee, De zoute zee doordrongen? Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: A.K. Pronk op 28-08-2009, 16:17:35 De vrijgezellen twieling
Ik ben Wullem van de toeter En ik ben Kees z’n twieling broer We ebbe allebei e vaere Ik in ‘t reum en ij an ‘t roer We weune saeme in ons uisje Erg knussies in de Keizerstraet En koke doen we op ‘t fernuisje Die in et achterhuisje staet We ebbe allebei wat centjes Op zolder in een ouwe sok Die wulle we graeg eut gaen geve An een vrouwmens met een rok Want worje nog is ziek misschien Of loapt je met een oute bien Dan leg je eilemael allien En eb je nooit een vrouw e zien Zo doende staen we non te kikke Ier in de straet naer al die stikke Of er voor Wullem of voor Keze Nog een mooi stikje bij mag weze Zeg Wuliem zie jij nog een lekker stik Jae Kees ze is een beetje dik En dat nichtje van me zwaeger Is me non weer effetjies te maeger Dus oe je et ook wend of keirt We benne et allebei verleirt We blijve zelf maar sokke stoppe Gien lene vrouw zei ons nog foppe We zitte eus jet in de put Wat mot je met dat kleine grut We kenne beter zonder wijve Gezellig met n’n twiee blijve Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 28-08-2009, 21:57:10 ‘ET KANNETJE VAN JANNETJE
‘t Was negentien-acht, een arremoedege têd; veul mense ‘aa’ne bekant gien ete. Toch wier d’r teuge mekaar ‘iet veul van ‘ezêd, je wulde dat voor een aar ‘let zô wete! De mense leke dus aerdeg tevreje al wier d’r in weze dus arremoe ‘eleje. En Jannetje van Geere van onze Jane ging toen -omdat ze gien ete maar ‘aa’ne- bij Gerrit de Niete een bo’schopje doen. “Kei-je twie kommeties rêst in me kannetje doen? ‘k ‘eb niks voor een aar, ik kom zellef tekort dus ‘ou ik ‘et kannetje mar in me schort!” “Da’s goed ‘oor”, zee Gerret, “twie kommeties rêst, doe ope je schort kind, en ‘ou je gedêsd!” Ze zee: “Gerret, ik wul jou non je cente toedouwe, mar zou je effe tegoed wulle ‘ouwe? Dan laet ik me kannetje ‘ier effe staen en zei effe om cente nar ‘ûs motte gaen.” Mar toen Gerret de Niet nae een ‘alleve week d’r is naeder in dat kannetje keek, pas toen kwam die d’r achter dat d’r gien boom in Jannetje d’r kannetje zat! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 29-08-2009, 10:58:41 Het lied van de boetsters
Bij ons aan de Zuidzij daar staat een gebouw, Daar komen wij steeds elke ochtend getrouw. De ene komt lopend, de ander per fiets, Of het hard waait of regent, dat hindert ons niets. Wij werken van half acht tot ‘s avonds vijf uur, Dat moeten wij wel, want het leven is duur. Veertien personen, het koffiemeisje mee, Maar zonder ons kunnen de loggers niet naar zee. Wij slaan de pezen en boeten het net, Ook wordt er vakkundig een stuk ingezet. Wij maken de scheuren, al zijn ze vaak groot, Daarmee verdienen we ons dagelijks brood. Twee pezen, twee zijen, het net is gereed, En honderd netten die vormen een vleet. Zo’n hele vleet neemt de schipper dan mee, Dus zonder ons kunnen de vissers niet naar zee. ‘s Zomers dan boeten we netten op het land, Bekeken door mensen die gaan naar het strand. Dan nemen ze foto’s, soms niet naar ons zin, En kijken minachtend, als zijn we te min. Maar mooi is ons vak en prachtig ons werk, Wij maken de netten weer netjes en sterk. Schepen vol haring brengen ze mee, Maar zonder ons kunnen de vissers niet naar zee. De schepen gaan uit, beproeven hun geluk, Vangen ze haring, de netten gaan stuk. Wij maken ze vlug weer, met vaardige hand, Want zonder ons komt er geen haring in ‘t land. Bekijk ons eens door een andere bril, Door ons koop je haring, zoveel je maar wilt. Dus houdt ons in ere en leef met ons mee, Want zonder ons kwam er geen haring uit zee. Hollandse Nieuwe, een kwartje per stuk, Je kunt ze weer kopen, o wat een geluk. Maar weet je wel mensen, als je ze eet, Wat ze ons kosten aan druppeltjes zweet? s’ Zomers verbranden we haast op het land, In ‘t najaar valt van koude de naald uit ons hand, Waardeer dan ons werk en spot er niet mee, Want juist door dat werk komt de haring uit zee! Scheveningen 1926 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 30-08-2009, 09:40:58 De Garnalenvisserij
Wat er in de dertiger jaren viel te beleven Daar is al veel over verteld Toch is en blijft het altijd mijn streven Te vertellen hoe of ‘t met andere zaken was gesteld Nu gaat het over garnalenboten Die elke morgen met hun vangst Het marktaanbod hielpen vergroten Met in hun hart altijd de angst Over hun levend aan wal gebrachte garnalen Die bij ruime aanvoer soms onverkocht bleven staan Ze moesten dan bij een verhuurbedrijf een wagen halen Waar de garnalen werden opgedaan Zij liepen dan ventend langs de straat Roepend: “ ‘n kwartje een emmer!” (dat was de maat) De verkoop wilde weleens niet vlotten Vooral in de schoonmaaktijd was ‘t slecht Dan hield men schone pannen en potten De venter verloor de moed, en zeer terecht Waren ze los, en schor van ‘t schreeuwen Dan terug op weg naar huis Ze liepen van honger en slaap tevens te geeuwen En vonden dat venten maar een kruis Thuis aanbeland, gingen ze tellen Wat hun de vangst had opgebracht Lieve mensen, ‘t is niet voor te stellen Hoe weinig verdient er was zo’n nacht Dat waren de minder leuke dingen Der garnalenvissers uit dien tijd Maar er waren ook nog ze Gepaard gaande met noeste vlijt Een behoorlijke vangst stemde al gauw tevreden Twintig gulden besomming voor ‘n dag was veel Al bleef men ‘s-woensdags daar ver beneden Want een slechte markt was dan hun deel Donderdag ging ‘t weer beter met de verkoop Men raakte dan de garnalen makkelijker kwijt Dat gaf een visser weer meer hoop In z’n dagelijkse werk en strijd Nu even dit terzijde opgemerkt Wist U, dat bij ieder koopje dat verkocht werd Hetzij een mand, een halfje of een derd(e) Er een stuiver werd ingehouden voor de kerk? Hoe of dat precies zat, dat weet ik dan niet zo Doch de visser leverde z’n deel, zij het met weinig animo Was over de gang van zaken dan ook niet tevree Had ondanks hun bijdrage, in de kerk niet eens een stee Die waren bestemd voor prominenten Door een jaarlijkse betaling van twee gulden en vijftig centen Maar de garnalenvisser die werd meteen Bij volle kerk verwezen, daar achter bij het kakebeen Daar werd door kerkeraad nooit bij stilgestaan Een zwarte bladzijde in hun geschiedenis, maar jammer en waar genoeg is het toen zo gegaan. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: klaas op 30-08-2009, 18:05:34 Kees de Bok die kon niet poepen,
Hij had een kurrek ingeslikt. Bruine suiker wou niet helpen. Groene zeep was te dik. Dit wonderschone lied werd gezongen voor de deur van het echtpaar de Bok,op de Westduinweg,naast de Idelenburgschool. Zij kwamen dan in de deuropening staan en zongen het spontaan mee. Er is dan ook niets mis met dit lied. Klaas Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 30-08-2009, 21:28:19 Kikke ze zitte
As klêne jong’a’je maar ien doel voor ôge dat was vaere. Toe je de leste klas van de laegere-school verliet. Je was toe pas amper nog maar twaelef jaere. De zê roopte en och van grôte zurrege die kos-je toe nog ‘iet. Want gaen vaere is je zellef van ‘t land bevrij’e. Maar ôk met môi en sturrum-weer ‘t teuge tij anvaere. In nacht en ontij klaer staen te alle tij’e. Want dattis de zê-mans ere-code in de grôtste gevaere. Wannêr sturrum-weer de zê ‘ôg wit-krullend doet beve’. In die onstellend rûmte van ‘t zê-mans bestaen. Waer je ût ‘n diep dal weer op ‘n gollef-top komt te zweve’. En soms met ‘t ‘andpompje mot pompe ‘om ‘iet ten onder tegaen. Wat verwachte êgelek as klêne jonge van ‘t vaere’. Meschie’ was onze overmoed wat te ‘ôg of ‘estemd. En was bij veule nae enkele maende of Jaere. Die ‘êl grôte overmoed zô zachies-an wat of’eremd. Meschie dee-je al nae ‘n paer jaer vaere êl verstandeg. ‘n Bierglas waeter bij de wên. Want crises-jaere verschene an de kim ‘ôgst lamlendeg. En veule van ons wazze toe nog gien kaptên. En kik want an’t end van de dorteger Jaere. kwamme we veraedelek zô zachies-an weer brom bij ‘t begin. Weetje ‘t nog ‘oe we met onze êge ôge staerde. Met wêneg ‘oop de donkere toekomst in. ‘n Oorlogs drêging domede op an de kimme. En ‘êl gedwee voere’ we toch maar voort en voort. Slaefs bûgend en immer jae knikkend as van de beginne. Over’t altêd slap’-angende promosie-koord. Toe kwamme daer die vêf donkere oorlogs-jaere. De ien viste en de aa’re voer de wurreld rond in stille ‘oop. Zigzag vaerend en ‘iet wetend waer’ie zou verdaege. ZôIang ‘n torpedo, ‘n bom of mên je ‘iet besloop. Nae die beroerde têd verdween zô zachies-an mette jaere. Stand en rang vervlôge ôk want wat was jij of wat was ik. We ebbe non as bejaerde zê-Iui allang jae allang ervaere’. Want zittend op ‘n bankje an stang benne we aflegaer weer gelik. Wat-tis-ter van onze Iflusies non over ‘ebleve’. De zêmans-lôpbaen die op-te laegere school al naer ons keek. Waervoor we zô in-tiegelek veul ebbe op ‘egeve’. Waervan te Iaet ons de zûvere waerde bleek. Zômaar totael onverwachts ‘n ontroerende attensie van ‘n mede mens Gae daer ‘let gedachtelôs an voorbij want dattis kos’baere menseleke waerde. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 31-08-2009, 20:51:17 De loggers verdwenen
De loggers waren in de jaren 30 á 40 zeer favoriet, Maar de schuitjes kwamen zo leelijk in discrediet. Men zag ze dagelijksch dan ook verdwijnen Want de loggers gingen in aantal maar stijgen. De loggers waren ook tevens mooier van bouw Die waren dan ook vlugger in varen en gauw. Ze vaarden per uur wel 7 á 8 mijlen, En dat ging dan ook met volle zeilen! Het zeiltuig bestond uit kleine en groote fok, Groote zeil en achterzeil met een tjik in top. Ook genummerd en geteerd op de plecht, En de steven geverfd met een witte bek! Ook vischten de loggers zomer en winter maar door Maar zeker de helft minder in de winter daarvoor Want de prijs van versche vis was niet best, Het was dan voor reeder en visscher dus ook slecht. Men ging inmiddels zich toeleggen op de haringvangst En duurde die tot Kerstmis wel het langst. De haringvangst was af en toe goed te noemen, Maar van hooge teelten kon men nog slechts roemen! Ook moest men nog altijd markten in verschillende havens, Want Scheveningen bezat nog geen haven en moest dit uit eigen middelen klaren. Zeeloggers die vaarden op versche vis kwamen voor de kust, En brachten hun gevangen visch per boot op ‘t strand aldus! Zeeloggers die op de haringvangst vischten, Konden tot Vlaardingen, Maassluis en Schiedam zich richten. Dat bracht wel een hoop werk teweeg, Maar een binnenschuitje bracht de haring dan naar Scheveningen mee! Ook kwam er bij de loggers een reorganisatie, Want die zeilden gingen geleidelijk uit de roulatie! Ze werden vervangen door stoom zoo men weet, En kwamen er moderne schepen daarvoor in de plaats met leed. Er kwamen kotters en hektrawlers in de vaart. De zeilloggers verdwenen daarbij helaas! Maar de Scheveningsche haven bleef toch de drukte houden, Want de sleephelling kan straks weer schepen bouwen. Wij hopen dat de visscherij in Scheveningen blijft bestaan. Voor reeder, schipper en aanverwante vakken althans. Ook voor de neringdoenden het allerbeste, En sluit dit gedicht tot zegen maar, en tot het leste! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 01-09-2009, 19:43:52 De keuring
Elk jaar als men ging graaien En de loggers werden klaargemaakt De motoren lagen proef te draaien Voor de nieuwe teelt mooi opgemaakt Dan was ‘t je zorg ervoor te waken Tevens je spullen klaar te maken Want voer je met de eerste ploeg Dat was in Mei, dus tamelijk vroeg Zo kon ‘t in April dan wel gebeuren Om je alvast te laten keuren Zo, ook dus Floor een ouwe vrijer Die ging op pad naar dokter K. den Heijer Die was voor schepelingen aangesteld En daarover nu wat meer verteld Tussen 2 en 3 uur moest je je melden De reder zorgde voor ‘t consult met gelden Daar had je niet naar om te kijken Wat na de keuring wel zou blijken En in de wachtkamer neergezeten Wilde ouwe Floor toch wel eens weten Waar ‘t formulier toe diende dat hij kreeg Hij moest het invullen ‘t was nu nog leeg Een kerel die daar zat, zei “ Floor “ “De ziektes daarop vermeld, die schrap je door” Maar dat waren er nogal wat Dat bracht Floor geheel van ‘t pad Over geelzucht galstenen maag en last van ‘t hart Wel zo’n dertig kwalen, dat vervulde Floor met smart Dat was nog niet alles, want er stond nog onderaan Of je nog met andere ziektes was begaan Floor schrapte alles lustig door Hij was ook nooit ziek geweest tevoor Maar wat nu Floor toch wel vergat Dat het over ziektes ging mocht hij die ooit hebben gehad Dat werd bedoeld in ‘t formulier En Floor maar krassen op ‘t papier Tenslotte riep de dokter hem naar binnen Bestudeerde ‘t formulier om te beginnen En was over wat hij las geheel ontdaan, En dacht wat heeft die man toch veel doorstaan De dokter sprak: “ Beste man de ziektes hierin aangegeven Heb jij dus gehad, dat wil ik niet weerstreven Want als dat allemaal is gebeurd Dan ben je uitgeziekt, en door mij goedgekeurd “. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-09-2009, 13:03:37 De Haalwacht
De nu volgende situatie Aan U door mijn verteld Vond plaats toen emancipatie Door de vrouw nog niet was ingesteld. ‘t Was enkele jaren voor de oorlog Op ‘n zeer warme augustus-dag. Ik herinner het me goed nog Dus geef ik daarvan nu verslag. Zoals reeds gezegd, ‘t was ontzettend warm Het koeltje wind gaf ons geen lucht. Daarboven klonk als loos alarm Enkel maar geklaag, gezucht. Aan boord werd van de warmte niet genoten Het was zelfs tegen ieders zin En lag je aan de vleet geschoten Kon het bloedje heet zijn in ‘t voorin. Wanneer de reepschieter, klaar met bakken En de rijst gekookt had volgens recept Een ieder zat naar lucht te snakken Dan werd eerst de kachel leeggeschept. Als je na de maaltijd dan ging slapen Je ter ruste begaf in de kooi Lag je soms te apengapen Op je buitzak, gevuld met stro. De afhouder moest voor het naar de kooi gaan Zorgen voor stek en volle kolenbak En een busje olie door de reepschieter vol gedaan Dat diende alles voor ‘t gemak. Van de wachtsman die voor ‘t halen Er de kachel ermee aanstak. Hij zorgde ook voor koffie die nu nog vers gemalen Ergens klaarstond in ‘n kast. En dat voor ‘t halen best zou smaken, dat stond zeker vast Maar de reepschieter was weer eens vergeten Om volgens afgesproken tijd En wat hem nu, ook werd verweten Ondanks zijn zo gemeende spijt Olie bij de monteur te halen. ‘s Middags om vijf uur, na de thee De reepschieter kreeg na dit zo menselijk falen Opeens een snood idee. Hij vulde de oliebus met water Zo vers getapt vanuit de Zee. s’Nachts om twee uur moesten we halen De Schipper had dat zo beslist De wachtsman zou dan zelf bepalen Tijdig de kachel aan te maken zo hij wist. Maar toen hij bij ‘t aanmaken het hout met olie overgoot En de lucif er aanstak, gaf dat alleen gesis Meer olie over ‘t hout, maar zijn verbazing werd zeer groot. Begrijpelijk was het toen zeker mis Dacht bij zichzelf, wat doe ik toch verkeerd. ‘k Ben ‘t aanmaken van een kachel toch niet verleerd? Maar opeens kreeg hij het zaakje door Rook aan de bus, en jazeker hoor De bus bevatte enkel water. Wat beging hij toch een grote flater. Hij werd zeer boos, trok de reepschieter uit z’n kooi Gaf hem een flink pak slaag, dat was gewoon niet mooi. Toen snel een emmer oliedotten uit de motorkamer gehaald De kachel aangemaakt, niet langer gedraaid. Die stond al gauw witheet wel 150 graden in getallen Maar wij toch mooi op tijd toen aan de haal gevallen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: A.K. Pronk op 02-09-2009, 20:41:45 De zwervende SCH 4
In juni 1990 deed de SCH 4 onze haven aan. Deze zeillogger is in 1918 gebouwd als vissersschip voor de haringvaart en doet thans dienst als varend podium voor culturele activiteiten. Een schip met een bewogen geschiedenis. De heer J. Zuurmond, ere-voorzitter van de Stichting Oud Scheveningen, heeft destijds de geschiedenis van dit antieke schip in beknopte vorm op rijm gezet. In 1916 is in Groningen een vrachtlogger gebouwd, er is met deze logger heel wat afgesjouwd. Op 6 september 1919 werd ingeschreven bij de Inspectie van de Scheepvaart, de SCH 70 als vissersschip klaargemaakt voor de haringvaart. Bas v.d. Zwan Jr. werd één van de eigenaren, het schip voer onder de naam “Welvaren”. Na enige jaren stond de logger te koop, de naam “Welvaren” werd vervangen door “De Hoop”. Als directeur werd Jac. van Leeuwen ingeschreven, in 1923 mocht hij dit beleven. In 1926 kwam een andere reder voor de dag, G. van Leeuwen & Pasman voeren een andere vlag. In 1928 werd de logger door rederij N.V. v/h Wed. Jac. Zuurmond omgebouwd, tot motorlogger, gemerkt SCH 4 met een 100 PK Kromhout. Cornelis Dijkhuizen kreeg als schipper het commando, in 1929 werd gevaren de hoogste teelt als saldo. Met f 54.000,-- werd hij de hoogste besommer, in dat jaar was er dus geen kommer. Tot 1934 werd er steeds goed geteld, daarna ging het schip over naar de firma Roeleveld. De Duitsers namen de logger in beslag, dat werd dan ook een hard gelag. Nadat de vijand was verdwenen, kwam de SCH 4 weer in Scheveningse dreven. Naar de Fa. Jac. den Duik & Zn. is de SCH 4 gegaan, totdat het met de vleetvisserij is gedaan. Daarna werd er mee de sportvisserij geleid, dat was ook maar voor korte tijd. Nu vaart het schip onder “opera” - vlag, we zullen zien wat dat vermag. Bevaren werden zeeën en meren, vele stormen mocht de SCH 4 trotseren. Indien jullie t.z.t. moeten laven, doet dan Scheveningen aan als thuishaven! Bemanning, schip als rechtgeaard, wij wensen jullie behouden vaart. J. Zuurmond ere-voorzitter Stichting Oud Scheveningen Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 03-09-2009, 11:12:39 De pientere afhouder
Vroeger had je op ‘n zeillogger eens ‘n schipper. Een zoon van Marie en sterke Jan. Z’n logger “Neeltje” snel als een klipper. Zeilen, nou daar kon dat vaartuig wat van. Deze schipper nu, had eigenaardige ideeën geloof maar wat ik U zeg. Hij zei altijd: “Luister al is het nog zo lang geleeen wat je weet te leggen is nooit weg. “Bij hem aan boord voer Keesje als jongmaatje, ‘n afhoudertje zoals men dat zo zegt. Hij was ‘njongen van schele Kaatje, een vrome vrouw heel netjes en oprecht. Zo gebeurde het op ‘n zaterdagmiddag, de matrozen lagen na de maaltijd in de kooi. En zo het verhaal dan hier vermag, zag het er voor Jan uit: niet zo mooi. Zaterdag’s op ‘n logger kreeg alles ‘n schoonmaakbeurt. En op baksketels potten en pannen, schoongemaakt zodat geen vuil meer werd bespeurd. Dat werd gedaan door de jongste ploeg onder de mannen. Ook werd zaterdag meestal de “donkey” ketel afgespuit. De afgeblazen stoom was ideaal voor ‘t reiniging der spullen. Voor de jongens dan een aangename buit. Want die vielen er op aan als gullen. Zo ook Jan die hield zijn braadriem, vlak tegen ‘t kleine afbiaasgat. Die werd daar door zeer snel ontvet gewoon subliem. Maar wat Jan dan hier vergat, dat de stoom was sterk als wat. Het oor van de braadriem aan ‘t touw brak af. Die zonk al spoedig naar de diepte. “Daarvoor” dacht Jan “krijg ik wel straf.” Ge moest eens weten hoe of hij in zichzelf griepte. Daardoor moest hij melding maken bij de ouwe. Doch plots kreeg hij een snoodst idee. Hij zou ‘n mooi verhaal opbouwen. En daar begon hij dan vast mee. “Schipper!” zei Jan “mag ik wat vragen ?“. “Zeker jongen” zei de schipper “dat mag.”. Toen begon bij Jan de vrees te vervagen. Was niet meer bang voor schippers gezag. Hij vroeg: “Wat was ons gegist bestek op ‘t lest?”. De schipper antwoordde en zei: ‘vijfenzeventig graden tien minuten noord plus twintig minuten west. ‘Oh!’ zei Jan “dan kan ik het U wel zeggen”. Ik herinner mij dat U zei: iets is nooit weg wat je weet te leggen. Welnu! de braadriem legt op de plek. Op het door U genoemd bestek. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-09-2009, 10:55:22 De Preek
Hier alweer een nieuw gebeuren Wat in Scheveningen is geschiedt. ‘k Vertel het ge in geuren en in kleuren Als je het hoort geloof je ‘t niet. Klaartje die was naaister en had net Een paar nieuwe knieen in een broek gezet. Ze was heel goed in Engels leer, In molton, bruine buizen goed, en nog veel meer. En al de klantjes, van haar vonden En wisten, dat ze het deed voor al die monden. Van haar zo rijke kinderschaar. Kreeg zij het toch maar voor elkaar. Zat soms heel vroeg al achter ‘t machien En dikwijls was dat ver vòòr tien. Meestal, had ze dan al een dag achter de rug Deed opgewekt, was ook nooit stug. Maar op een middag half drie misschien Kreeg Klaartje bezoek, van nichtje Trien. Nu woonde Klaar zoals hieruit bleek In een huis van vier gulden zestig in de week Op een bovenhuis van de Gemeente, niet te geloven Met de trap zestien treden op naar boven. Toen dus nicht Trien die trap op kwam Dan was bij ieder treetje dat zij nam Gekreun, gekerm, en nog meer jammerklachten En dan die steken om d’r hart, en zij verwachtte Niet lang meer te zullen leven, en trok dan een gezicht Vervuld van smart, door reumatiek en jicht Maar eenmaal boven aangeland Dan was ze wel duivels astrant Ging breeduit zitten en zei dan: “Zit er nog koffie in de kan?” “De pot is leeg”, zei Klaar maar geen belet “Ik heb zo weer verse opgezet” En Trien dacht: ‘zo hier zit ik goed. Begon te werken op Klaars gemoed’ Zei: “Kind wat heb ik gister toch van die preek genoten ‘k Ben gewoon met ‘Manna’ overgoten. Och, och, wat had die man, een dierbre preek Geloof me meid, ‘k ben d’r gewoon nog door van streek; ‘En zweette dat die man deed, lieve Pand’ De hele preek door, had hij z’n zakdoek in z’n hand’. En zo ging Trien een poosje lustig door. Ze wist, en vond, bij Klaartje een gewillig oor. En door ondervinding en klagen aangespoord Kwam dan uiteindelijk het hoge woord Eruit, bij Trien, ze zei: met pijnlijke trek “Oh dat been”, Heb je geen paar kwartjes voor mij te leen?’ Klaar, dan in ootmoed met ontferming bewogen Kon Triens ellende niet gedogen. Gaf Trien twee kwartjes ‘t was misschien wel mondjesmaat Maar Klaar zat zelf bijna op zwart zaad. Zo heeft zij dus, die klagende en arme nicht Trien, Ook nu die dag van leeftocht weer voorzien. En Trien, verkwikt, gelaafd, stond op van hare stoel En ging met opgelucht gevoel Gezond de trap af, en lekker aangesterkt Dacht bij haarzelf: ‘k heb Klaar mooi leggen, die preek heeft goed gewerkt’. Tot wederhoren, Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: A.K. Pronk op 04-09-2009, 16:56:00 Non en vroger
Een dochter van me zus daer snaer jae, juust, die met tat pollekaer die is verleje week etrout Mens, k’eb me allef doodesjout. kind, wat een pracht, en wat een prael, en waervan doen ze t’allemael. want een inkomme ebbe ze ‘iet bel meid, je weet let wat je ziet. der staet een pracht koties dreswaar (en s’oggens draeg ze een pignaar) en op te vloer een vast tapijt jae, van dat dikke zo e zeit. een eet ook in de windsorstijl een schilderstik van een makrijl geniens gerdijne voor de raeme ik zou me voor de bure schaeme voor mijn is alles kaeie kak een uisje met een gouwe dak je weet toch oe dat vroger ging dan was je blij dat alles sting. een taefel met 4 riete stoele daer kos je je al rik bij voele toen a je eus gien opklapbed je spaerde voor je kammenet en wasse dee je op de ant ien zakje blauw schoon as een brand non wast ze in een ootomaet die in een ookje van de keuke staet. en s’aeves zitte ze te kikke naer allemael veule veize stikke zó is dus non dan zo ezeit de goeie rik mederne teit en oe et allemael vorder gaet staet in de volgende ootomaet! A. den Dulk. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 05-09-2009, 10:48:06 Het Rusthuis
Jansje, Jacobs vrouw, was overleden Daarover heeft hij erg gerouwd Ook veel verdriet erom geleden Daar nog bij waren alle Kinderen getrouwd. Dus bleef hij eenzaam achter en alleen Daarover was hij steeds aan ‘t zeuren Klaagde dan ook steen en been Er was niemand die hem op kon beuren. Hij staarde maar stilletjes voor zich heen Zijn kinderen werden z’n verzorging moe En z’n dochters die hem bewaste en beplaste Vroegen zich af waar gaat dat nou toch naar toe. Daarom wilde zij zich van vaders zorg ontlasten Alleen zij wisten nog niet hoe. Met elkaar hebben de kinderen toen besproken Om een rusthuis voor hun vader te gaan zoeken Waarbij ‘t onderling aan twist niet heeft ontbroken. Zo deden zij hun plan dan aan vader uit de doeken Dat gaf wel wat voeten in de aarde Toen Jacob z’n huisje verlaten moest, Niet dat het hem veel zorgen baarde Maar dat z’n kinderen ‘t op eigen houtje deden maakte hem woest. Want Jacob was, dat moet ik eerlijk zeggen Een gemoedelijk en meegaand man Maar z’n kinderen daar viel niet mee te ploegen of eggen Die hielden vast aan hun gemaakte plan. Jacob kon, zeiden zij, niet alles van hun vergen Want zelf hadden zij ook nog een gezin Zo doende vonden zij ‘t normaal hun vader op te bergen en moest de man ‘n rusthuis in. Her en der zocht men toen ‘n plekje In het Uiterjoon en Thuishaven was geen kans Toch vond men uiteindelijk een redelijk stekje Dat was “Duinrust” daar kon hij in met glans. Met de auto werd Jacob daar heen gebracht Alsmede de spulletjes van z’n boeltje En wat Jacob niet had verwacht Bij het raam stond zowaar zijn eigen stoeltje. Hier vond Jacob dan z’n rust Met ‘n aansluiting zelfs van telefoon “Mensenlief dat is ‘n lust!” Sprak toen Jacobs jongste zoon. “Hier vader heb je alles naar believen Eten, drinken noem maar op, Verpleging en verzorging naar gelieve Alles in de puntjes op en top.” Jacob was daarover zeer tevreden Dat gaf hij dan ook eerlijk toe Maar zijn vrouw Jansje die was overleden Was de kinderzorg nimmer moe. Dat is dan weer zo’n echt gebeurd verhaaltje Hoe het soms kan gaan in het leven Dit is niet zo maar een verzonnen staaltje Maar naar waarheid weergegeven. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 05-09-2009, 22:49:20 De prijs van Hollandse nieuwe
Precies een halve eeuw terug Ach! wat lijkt dat kort geleden liep ik over de Nieboerbrug Om gedag te zeggen bij familieleden De kalender wees 8 mei 1933 aan We zouden ‘s nachts met de 1e ploeg Ter haringvangst naar zee toegaan Het weertje was erg slecht jammer genoeg ‘n Stijve bries van ‘t Noord Noord West en een lastige zee dat kan ik je nog vertellen Een uitstoom dat weet ik nog heel goed Deed mij met zeeziekte zeer erg kwellen Gelukkig werd ‘t andere daags mooi weer Met slechts een enkel vousje over ‘t water ‘t Leek of we voeren over een meer En toen, ik dacht twee dagen later Schoten wij de vleet, lang 60 netten Daar moest voorlopig mee worden gevist Naar de aan wal toen geldende wetten Mede door de redersvereniging zo beslist Ons eerste schot, ik heug me nog goed Was 3 kantjes, niet al te best Waarna wat Noordelijker gestoomd met spoed En ‘n streekje meer nog om de West Daar schoten wij ‘s middags op “ Hoop van Zegen “ Zagen verlangend uit naar de vangst die nacht Nou die viel zowaar niet tegen We vingen 70 kantjes gewoon ‘n pracht Kortom in 4 schoten werd gevangen ruim 9 last Waarmee we op huis aan zijn gegaan Om onaangenaam te worden verrast Wat de markt betrof wel te verstaan We kregen ‘n ongekend lage prijs Verslagen waren we zo niet verstomd Want voor de 156 vaten vangst van deze reis Werd f1500.- voor besomd Amper een tientje voor ‘n vat De lol die was er voor ons af Geloof me mensen het deed ons wat Poen we ‘t hoorden stonden we paf “ Hoe kwam dat toch? “ hoor ik je vragen Kijk dat zit zo; bij ‘t lossen onzer haring aan de kant Kwamen er meerdere loggers aan de markt op dagen Wat de prijs deed kelderen navenant Hiermee zal ik het maar laten De klad die zat er wel goed in Over prijzen kun je oneindig blijven praten Maar voor ons was het ‘n slecht begin Het werd wel beter hoorden wij toen later Gelukkig was dat dan goed Tenslotte zat je voor je verdienste op het water En ‘t gaf de burger weer meer moed Als je gezegd had toen, dat jaren later De haring zou verhandeld worden voor 1 gulden ‘t stuk Ze hadden je verwezen naar ‘n psychiater En gezegd, hij is niet goed wijs dat stuk ongeluk Dat dan bij wijze van spreke En de tijd van toen niet met nu worden vergeleken. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 06-09-2009, 11:38:03 De Schoonmaak
Ik had het in ‘n vorig gedicht over de staking Die in ‘38 op de vissersvloot was uitgebroken, Maar ik wil nog ter volmaking Iets vertellen waar ik nog niet over heb gesproken. Want luister, Marie de vrouw van Jaak Deed altijd als haar man voor de nieuwe teelt in zee was, Alleen, de grote jaarlijkse schoonmaak Maar nu Jaak staakte kwam het goed van pas Haar te helpen, wat hij niet erg zat zitten. Marie eiste en verlangde van Jaak haar man Dat hij moest soppen en tevens witten Hoewel, Jaak die kon daar niet veel van. Aan boord een visserman op en top Hij stond zijn mannetje ter visserij op haring Maar thuis was hij gewoon een flop, Met zelfs niet een greintje ervaring. Zag kans nog water aan te laten branden Kookte hij, je zag dan enkel rook en damp. Ja, terecht een man met linkse handen Voor Marie was dat, zei ze, gewoon een ramp. Doch ondanks dat alles kwam Jaak er niet onderuit En moest hij tegen wil en dank Omdat Marie zich daar niets van aantrok, zelfs geen fluit Haar helpen, anders gaf dat stank. Samen zijn ze meteen begonnen Nadat eerst witkalk was gekocht, Jaak ging aan de slag maar deed onbezonnen Had de verkeerde stand van ‘t trapleer uitgezocht. Dit begon te wankelen waardoor Jaak ging beven Geloof me mensen ‘t is gebeurd, Hij viel voordat hij één streek had gegeven En heeft in z’n val de emmer met kalk meegesleurd. Lieve hemel, je had Marie toen moeten horen Ze schold Jaak uit voor al wat lelijk was, Gaf hem danig ofwel geducht de wind van voren Toen deze beteuterd neerzat in die kalkplas. Hij zei maar niets, is om zich te reinigen zacht afgedropen Dagenlang heeft Marie niet tegen Jaak gesproken En nadat de staking was afgelopen Toen pas heeft zij het stilzwijgen verbroken. Gelukkig voor Jaak, want die viste liever haring Daar voelde hij zich beter thuis, Schoonmaken vond hij maar ‘n openbaring De daarbij komende dingen ook ‘n kruis. Kort na de staking kon er worden gevaren Want de loggers waren al klaargemaakt en varensgereed, De boze bui van Marie gezakt en tot bedaren Schoonmaak was klaar en vergeten al dat leed. Al was de teelt wat later begonnen Toch deden Jaak en Marie zeer opgewekt. Dit geschrevene echt gebeurd, alleen de namen zijn verzonnen Van wat ik in dichtvorm hier aan jelui verstrekt. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 07-09-2009, 09:13:07 De wachtkamer
Met mijn gezondheid was het niet pluis Dus werd ik door de dokter naar ‘n specialist verwezen Die spreekuur hield in ‘t Nebo Ziekenhuis Waar gelukkig bleek, dat ik niets had te vrezen. Nu ga ik jullie niet lastig vallen met m’n kwalen Want dat interesseert jelui toch niet, Wel ga ik hier aan jullie verhalen Wat in die Ziekenhuiswachtkamer is geschied. In dracht zat daar ‘n Scheveningse vrouw Triomf erend over haar ziekte’s te vertellen, Daarom had ik helemaal geen berouw Ja, het deed me zelfs de pas versnellen Toen de dokter mij naar binnen riep. Wat ‘n klaagliederen lieve mensen Over alles en nog wat, zelfs over geelzucht en griep. Eerlijk mensen het is te wensen Als het jullie soms zorgen baart Dat je voor dit alles wordt gespaard. Ik was volgens die vrouw al bijna dood, Haar klachten overeenkomstig met die van mij, Door zoveel ellende verkeerde ik zowaar in nood Was met de goede uitslag dan ook vreselijk blij. Ze wist alles over pillen en poeders Noemde ze bij naam van A tot Z, Zulke paniekzaaiers zijn in wachtkamers ware loeders In ‘n ander z’n ellende hebben ze de grootste pret. Die vrouw zei dat ze ‘t beter wist dan de specialist Ze had naar haar zeggen ‘n wandelende nier Waar de dokter volgens haar niets van wist, Maar die zei, “Vrouw kijk toch eens hier, Je hebt het helemaal niet aan je nieren Daarom zal ik U de raad hier geven Niet te lopen zeuren en te klieren Of hoor je liever, dat ik zeg dat je niet lang meer hebt te leven? Zowaar d ging je van je stokje af Dus zal ik je een drankje geven Dat zal je redden van het graf.” Hij schreef haar voor gewone wonderolie, In ‘t Latijns begreep de vrouw dat niet, Daarmee behield de dokter het monopolie En werd de vrouw zo lek als een vergiet. Die wachtkamer dat heeft u kunnen lezen Heb ‘k tot grote vreugde overleefd Want ‘n mens zou het ergste al gaan vrezen Als ik eraan denk geloof me dat ik n beef t. Dat waren mijn belevenissen In ‘n wachtkamer beleeft en meegemaakt, Natuurlijk zijn er moeilijkheden en droevenissen Door vele mensen die daar zijn in geraakt. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 07-09-2009, 21:18:49 Duindorp
Aan de voet Van de Hoge Nol ligt het dorp waar ik heb leren lopen ingeklemd tussen duinen een kanaal en slechts één weg deed vermoeden Een leeftijd later keer ik op mijn schreden terug ons schoolplein onverhard is nu betegeld en ‘t eiland Vloek voor mij als kind symbool van kwade krachten werd samen met de Kom een haven zonder vis Het kanaal mondt niet meer uit in zee gedempt, net daar waar het de zee begroette veranderd als zoveel een foto die ik niet meer thuis kan brengen Ons huis ik ben maar niet gaan kijken liep er omheen alsof ik bang was te zullen vallen - om te ontdekken dat ik opnieuw zou moeten leren lopen Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 08-09-2009, 08:20:04 De zede in ’t heden en verleden
Afgelopen zomer zat ik op een bankje op het strand ‘t Was daar bij ‘t eindpunt van lijn elf Observeerde de passanten van elke rang en stand En toen dacht ik bij mezelf Zit ik nu wel in Nederland? Lieve mensen, wat een vreemden Waart och komen zij vandaan Rijke, arme en ontheemden Hetzij Duits, Frans, Engels of Italiaan Niet allemaal toeristen Er zijn ook veel gastarbeiders bij Die, daar valt niet over te twisten Hier wonen en leven Vrij en blij Het is een mengeling van bonte kleuren Je ziet veel paars, helrood of kanariegeel Een ding is echter te betreuren Dat is de Scheveningse dracht, want die zie je niet meer veel Op de boulevard in vroeger dagen Zag je ook van alles en allerlei Maar onze dracht welke nu is aan ‘t vervagen Voerde toen boventoon en heerschappij Het vervult me soms met heimwee Denkend aan de tijd van toen Waar bijna ‘n halve eeuw geleden Ook van alles was te doen Je zag Scheveningse meisjes in mooie gekleurde doeken Van lichtblauw, zachtgroen en zilvergrijs En hun hoofdijzers met gouden boeken Toch echt waard een eerste prijs Nu lopen er meisjes op ‘t strand haast in hun blootje Minuscule bikinis hebben de overhand Hebben maling aan ieder, nemen ‘t gezag in het ootje Als ze op ‘t zand bij zee zijn aanbeland Ze kleden zich uit, doen onbezonnen Het geeft niet of je je eraan stoot Gaan rustig bijna naakt liggen zonnen Liefst nog wel met de borsten bloot Zò zijn ze ook weleens aan ‘t stoeien Zij vinden, daar dient het strand toch voor Daar heeft niemand zich mee te bemoeien En gaan dan daarmee lustig door En komt er een zedelijk geklede dame Met alle normen en fatsoen Dan hebben de zonaanbidders bij name Hun inziens erg met deze vrouw te doen Doch ook dat mens geniet op haar manier van zon en zee Heeft geen naakstrand nodig of ter beschikking Wil begrijpelijk ook wel wat privé Als zij ook zoekt bij ‘t water enige verkwikking Zit ze gedwongen tussen al dat bloot Geneerd zich voor haar bij zijnde kinderen Ja, zeg gerust maar, zij schaamt zich dood Wat anderen doen valt niet te verhinderen Trouwens die vinden dat maar preuts gedoe Nu ben ik geen zedepreker, ècht niet Maar ik vraag mij af waar leidt dat naartoe Een nette vrouw staat bij mij hoog Doch als ze zich zo presenteert en aanbiedt Dan verliest ze haar eer, dat hoeft geen betoog. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 09-09-2009, 09:39:22 De Peek
‘t Is sundagsoches, nog ‘ êl vroog en stilletjies an de ‘aeve. De loggers legge voor ‘n dêl nog in ‘n kouwe mist begraeve. Over de ‘aeringtonne an de kant lôpe ‘ongerige mêuwe; ‘t ienige gelûd dat je der ‘oort is asse daer staen te schrêuwe. De urreve legge non overal zô dûster en verlaete: der is gien sturreveling op straet, je ‘oort nurreges mensen praete. Achter de ‘ûze van De ‘Aeg gaet de dag non verburrege, mar in de vorte zie je al ‘t rôd van de nieuwe murrege. Enniens kom-ter wat vûle rôk ût ‘n vooronder drêve. Is-ter dan nog ien an boord? ‘t Is aars nog vort voor vêve! D’r klimt ‘n ouwe man an dek, ‘egroefd deur ’t zêmansleve; toch ‘êt-tie nog ‘epeekt vannacht, ‘ij is op ‘t schip ‘ebleve. Est kikt-tie de ‘êle logger nae, gaet-tan teuge de krebbes ‘ange om ût z’n Engelslêre brook ‘n grôt stik négerit te lange. ‘IJ douwt in prûmpje in z’n mond, spougt ‘n paer kêr in ‘t waeter; Wûft nar iemand an de aa’re kant, ‘t wordt ommers al wat laeter? De leste mist lost non gauw op in de êste zonnestraele; ‘ij krûpt weer ‘t vooronder in om ‘n ‘êt bakje te gaen ‘aele. De loggers rije ‘een en weer en je ‘oort ‘t want zacht kraeke. De mêste mense legge nog, mar de peek lôpt nog te waeke! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 10-09-2009, 09:50:26 “Discriminatie”
Ook nu weer beste lezerskring Een waar verdicht verhaal Hoe het een Scheveningse vrouw verging. ‘t Wordt verteld in klare taal Plusminus 50 jaar geleden Werd er nog zwaar gediscrimineerd Maar de mensen van het heden Zijn dat een beetje afgeleerd. Hoor, wat een Scheveningse in klederdracht In Den Haag eens ondervond En door het edel voorgeslacht Behandeld werd, nog minder dan een hond. Doch de hedendaagse generatie Met enig redelijk benul Doet niet mee aan discriminatie Vindt dat maar grote flauwekul. Wat ik hier nu gaat vertellen Is toch heus echt waar gebeurd. Maar het was tóén niet te voorspellen Dat het nú zou worden afgekeurd. En nu ‘t verhaal waar het om gaat. ‘t Is over een visvrouw die langs de straat Met haring en vis, in emmers en in mandjes Haar handel verkocht aan al haar klantjes. Zij ging daarvoor al vroeg op stap Zorgde zo voor kroost, en dagelijks hap. En eenmaal los en moe van ‘t lopen Ging ze huiswaarts met de tram Moest ze staande een ritje kopen Van de onvolprezen H.T.M. Zij mocht op ‘t voorbalcon plaatsnemen In ‘n wagen van ‘t bijna lege achterstel. Daarover maakte zij geen problemen Maar ‘t volle pond betalen moest zij wel. Soms kwam er een mondaine dame Die op minder eerbare wijs Zoals op ‘t horizontaal vlak bij name Verdiende, kleding, drank en spijs En bij het instappen dezer vrouw Werd er geholpen, correct en gauw Ook door de conducteur die met gemak Haar zelfs de helpende hand toestak. Maar dat vrouwtje op het voorbalkon Daarmee had men geen pardon. Naar haar werd niet meer omgezien Doch die na geleverde prestatie Ondanks die grove discriminatie Toch zeker verdiende een dikke tien. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 10-09-2009, 17:46:00 Scheveningen in het verleden
Wanneer ‘k me nu en dan verdiep In ‘t oude Scheveningen, Aan de hand van vele foto’s En mijn herinneringen. Rijst voor mijn geest wat eens bestond Maar lang reeds is vergaan, De ” PAARDENTRAM “ in de Keizerstraat Ja heus, die heeft bestaan. Meisjes van een jaar of tien In Scheveningse dracht, Met rokken tot aan de enkels toe Vond men voorwaar een pracht! Een “ Vijfcentswagen “ voor de vrouwen Om met hun vis te rijden, Die vis verkocht men in Den Haag, Om zich na afloop te verblijden. Wanneer hun manden waren leeg, Dus alles was verkocht, Ze waren aan die “ Vijfcentswagen “ Allen zeer verknocht! Het was er zo gemoedelijk, Zo rustig en zo stil, In tegenstelling met vandaag; Onrustig en...zo kil. ‘k Geniet altijd weer Van die knusse huisjes uit ‘t verleden, In tegenstelling Met die torenflats van heden. ‘k Zie oude vergeelde foto’s Van honderd jaar geleden, Toen geen auto’s nog in tegenstelling, Met “ véél te veel “ in ‘t heden. De Boulevard geleek Op “ PANORAMA MESDAG “, Waar men BOMMEN “ op het strand En schelpenvissers zag. De oude hervormde Kerk Door stormen veel geleden, Staat gaaf in de Keizerstraat; Stamt uit een ver verleden. De “ NAALD “ eens door ons volk Aan Willem I geschonken, Staat aan de Zeekant steeds Nog als voorheen te pronken. ‘k Zie vrouwen aan de was Bij die intieme huisjes, Jongens van een jaar of acht Compleet in zeemansbuisjes. Namen als : Van der Zwan, Pronk , Vrolijk, Taal Zijn met dit dorp vervlochten, Het waren zeelui die vis vingen, En die anderen dan verkochten. Ik heb een open oog Voor de “ ARMOE “ uit ‘t verleden, En geef de voorkeur daarom Aan de “ WELVAART “ van het heden. Maar ... ‘t verleden heeft ook veel Dat ons “INNERLIJK “ kan bekoren, Door het té drukke leven Gaat “ ECHT LEVEN “ vaak verloren. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 11-09-2009, 09:02:59 Graaie
De leste snouw is an de ‘aeve weg’esmolte, de voorjaerssturreme êndelek ût’ ewaaid. Der benne nog wel loggers an ‘t trolle, maar ‘ier en daer wordt non awweer ‘egraaid. Je ‘oort de urreve gelik tot leve komme. Je rukter al de scharrepe lucht van taen; ziet zêle, rêp en nette van de zolders lange en de lêste boesters naer ‘t land toe gaen. De schepe legge nog onttaekelt en verlaete rije dik in de ‘ooke voor ‘t urref. De brugge ‘ebbe nog planke voor de raeme en roest vreet an ‘t êzer en de vurref. Schippers lôpe der schip vollek te zooke, rêpschieters, matroze en voor áchterin. Ze wûlle wel nae ‘n bouweteelt van maende: vaere zitter non ienmael met die gaste in. D’aare dag likkentet wel kurremes an de ‘aeve, in brûne kiel rûfele ze al vroog voort. Met der stikkezak en blauwe drinkesketel is iederien al teuge zeuvene an boord. Der ‘êrst ‘n leve van belang op alle schepe, je proof t bekant de smaek van vurref en têr. Met zurreg worde de êste zêle an ‘esloge en nae vêrtien daege ‘erken je ‘t geweuri ‘iet mêr! Beneeje zie je zwêtend moterdrêvers druk in de weer met poesketoen en oliespût; aerzelend geeft de iene nae de aare moter voor ‘t êst in tije weer ‘et vertrouwd gelûd. Van ‘t urref komme ze Schotse blaeze brenge en vorder kaek, olie, waeter, zout en want. De baeze rekene zeker non al op veul ‘aering, want der staet voor dortig last tonne op de kant. Der legge nog wat loggers proof te draaie, van Van Lêwetjies, JeeJee en Jasje Tût. “ ‘t Is welletjies ‘eweest zegge in ‘ûs de vrouwe, “Ze benne klaer met graaie en maendag gaen ze ût!” Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 12-09-2009, 00:05:48 Drie Nathalzen
Laats hoorde ik eens vertellen Of het echt gebeurd is weet ik niet Aangaande drie Scheveningse varensgezellen Jan, Krijn en ene zekere Piet Die liepen over de Seinpostduin te kuieren Op ‘n voorjaarsdag 1880 der vorige eeuw Echt een dagje om eens lekker te luieren Na ‘n winter van ijs en sneeuw De drie waren echte drinkersbazen En vaak door drank lichtelijk verheugd Ze hadden ‘n hekel aan volle alsmede aan lege glazen Dit tot de kastelein’s grote vreugd Als je er over sprak dan zeiden ze: luister m’n beste Laat ons nu maar begaan Want als de stadspomp jenever gaf waren wij de leste Dan stonden wij zeer zeker achteraan. En nu ‘t verhaal waar het om draait Jan, een van de genoemde drie Was door schilder H.M. Mesdag gepaaid Om met een paar mannen het gaf niet wie Naar de Wassenaarse straat, hoek Schuitengat te gaan Om bij de zeilmakerij van Jan Verbaan Een heel groot linnen zeildoek daar gemaakt Te brengen naar de Zeestraat in Den Haag Hoe zij daar kwamen en zijn geraakt Vertel ik U nu in dit gedicht Zeilmaker Verbaan was al door Mesdag Ingelicht Over de te verwachten Scheveningse heren Die met ‘n grote platte wagen Het doek naar Den Haag zouden transporteren Deze wijze van vervoer was normaal in die dagen Alleen had men wat moeilijkheden met stuwen Twee zouden de wagen trekken De derden sturen en duwen Zo zag men de gasten vertrekken Over de Scheveningse weg en langs de oude tol En geloof me mensen als ik zeg Dat ze onder elkander hadden de grootste lol Uiteindelijk werd het doek in de Zeestraat afgeleverd Op de plaats waar nu nog steeds ‘t Panorama is te zien En Mesdag beloonde hun als een goede geverd Op koffie met broodjes en 5 gulden bovendien Dat was in die dagen een astronomisch bedrag Ze voelden zich schatrijk en hadden niets te klagen Oh, wat hadden ze toch een goede dag Zo iets overkwam je geen twee keer in je leven. En Jan, Krijn zowel als Piet Wenden toen snel dan zo gezegd de steven En dorstig zoals deze klanten waren Deden ze onder elkaar beslissen Bij ‘t Schevenings Veer te gaan om oude klare Voor 5 cent ‘n neut dat kon niet missen Spoedig zakten zij toen door de knieën Van al dat genoten geestrijk nat En zo togen zij dan gedrie Op huis aan, zwaar beschonken en zeer zat. Of er van ‘t geld wat over is gebleven Is iets wat ik niet weet Wel weet ik, dat drank dat is niet overdreven Ellende geeft en ook veel leed. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 12-09-2009, 10:46:53 De heer Zier Gerrit Blok geboren te Scheveningen op 26-05-1912 schreef voor zijn verloofde een gedicht aan boord van de logger Vlaardingen 70 Hendrik en Jan in het jaar 1929.
Zeer waarde hartedief om tot de zaak te komen heb ik in deze brief eerst mijn begin genomen. Het was reeds zomer toen ik afscheid van je nam en toen mijn zoetelief in mijne armen nam wat stapte ik toen voort met tranen in mijn ogen en dacht ik bij mijzelf wat is die tijd toch spoedig omgevlogen nu sta ik aan het roer en staar door het verhelderd glas nu ga ik weer aan ‘t werk in storm en onweerslagen om op de woeste zee mijn leven weer te wagen. Maar dit is alles niet hetzij hoe het ook moog- gaan als jij de mijne blijft dan is mijn wens voldaan het is met de hand gedaan en met de pen geschreven maar God die weet de tijd hoelang wij zullen leven. Verloofde van Z.G.Blok was Catharina Spaans, geb. 03-12-1911. Zij huwden op 3011-1930 en kregen 11 kinderen waaronder twee tweelingen. Catharina overleed op 24-09-1977. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 12-09-2009, 20:37:12 Evolutie in de visserij
In de late en de vroegere zestiger jaren Deed zich een ontwikkeling voor Die nooit in de Visserij geschiedenis was te evenaren En waarbij de vleetvisserij ging teloor. Grotere schepen met sterkere motoren Verdrongen de vleetloggers van hun plaats Veel geld werd er verdiend als nooit tevoren Daarbij waren die grote trekkers korter buitengaats. En deze ongekende evolutie Werd ook door vissersvrouwen meebeleefd Het ontketende een ware revolutie Toen de vleetvisserij werd voorbijgestreefd. Want zie Floor, de man van Sien, een fijne vent Vaarde al jaren met de vleet bij schipper Ment Terwijl z’n buurman Gijs van vrouw Leuntje Aan boord zat van Schevenings grootste trekker Dat zat Sien, de dochter van Teuntje Dan ook helemaal niet lekker. Mede omdat Floor met de vleet verdiende niet veel Terwijl Gijs maar af en aan voer En zich verdiende groen en geel Was hij thuis van zee, ging hij met Leuntje op de toer. Wijl Sientje thuis met huishoudgeld zat te blokken Soms gingen ze buitenhuis lekker eten Bij ‘n Chinees restaurant waar ze nog aten met stokken Dat alles heeft Sien haar man bij binnenkomst verweten. Want zij moest voor ‘t gezin zelfs nog enkele dagen uit werken Maar Leun lag lekker op ‘t balkon Met zonnebril op te rusten om aan te sterken Op ‘n stretchbed languit in de zon. Ook deed Leun tegenover Sien erg benepen Van gekkigheid wist ze gewoon niet wat te doen Ze kocht maar raak, zelfs de duurste gordijnen bij Teepe Want Gijs verdiende immers volop poen. Ze bestelde een nieuw bankstel met eethoek incluis Op de Westduinweg bij Willem Buis. Ook de kinderen profiteerden van hun vader Leun’s zoon die kreeg een fonkelnieuwe brommerd Maar Sientjes jongen, dat verklaar ik hier nader Kreeg een tweedehands fiets gekocht op ‘n veiling van de lommerd. Dat gaf, begrijpelijk, tweedracht met haken en ogen Dus moest Floor, de man van Sien Omdat ze ‘t niet langer kon gedogen Ook maar naar een grote logger om gaan zien. Die vleetvisserij moest hij maar laten schieten Sien wilde daaronder niet langer lijden Ze werd opstandig, was niet te genieten Ze wilde zowat van Floor gaan scheiden Als het niet zijn laatste jaar was met de vleet. “Ik zeg je, een gewaarschuwd mens telt voor twee In ‘t geval je het misschien vergeet Week daarop je bonen en doe je maal ermee” Bij zoveel argumenten ging Floor toen door de knie Want z’n vrouw die had het laatste woord. ‘t Andere jaar voer hij op een trekker bij Jan van Marie ‘n Gelukkige schipper en ‘n goede ploeg aan boord Alles werd zo toen in de minne geschikt De verdienste veel beter en goed Omdat Sientje het niet langer heeft gepikt Heeft ze zo gewerkt op Floors gemoed. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 13-09-2009, 12:28:46 “Het bewegende lijk”
Beste mensen, wat ik U nu weer ga vertellen Had plaats vlak na wereldoorlog één, Nederland was weer aan ‘t herstellen Van de nadelen, daarvoor geleên. ‘t Gaat over trawlen in de vasten Van ‘t voorjaar anno ‘negentien En met volle zeilen aan de masten Viste de logger “ Willemien “ onbekommerd en zonder zorgen Over de Breeveertien op en neer. Van deze mooie voorjaarsmorgen, En de vangst was best, ook nu alweer, Schipper Kees bekeek al kouwend op z’n pruim naar zijn vangst beneden in het ruim En of het ook de moeite loonde Om naar de markt toe te gaan. De stuurman beaamde dat, en toonde De vangst tot nu toe opgedaan. Hij zei: “Ik zou niet langer wachten, Een beste reis zit er wel in “. De Schipper knikte toen, en lachte Dacht naar de markt te gaan, dat heeft wel zin. Het net werd spoedig opgehaald Daarmee werd trouwens nooit gedraaid. Maar bij ‘t openen van de kuil Lag tussen de vis, als een hoop vuil De stoffelijke resten van ‘n mens. Dat was begrijpelijk tegen ieders wens. ‘t Was een manspersoon, en aan lij zij neergelegd. Met weerzin ook, dat zei hier nog gezegd. De rest der vangst ging zoals het behoort In z’n geheel, terug weer overboord. Toen zeilde men dan heel gezwind Met voile boel op, en ‘n bakstaagwind. Zo werd de koers naar huis gezet Met twee man te wacht, want dat was wet. De avondwacht die werd gedaan Door jonge Gijs en Teun van Jaan. Maar ‘s avonds na de eerste wacht Het noordoosterwindje waaide zacht Moest Gijs de andere wacht aanspreken Maar plots begon Gijs te verbleken. Want wat hij waarnam, en wat hij zag Van onder ‘t zeil waar de dode lag Zag Gijs het zeiltje zacht bewegen En toen hield niemand Gijs meer tegen. Liet zich pardoes in ‘t vooronder vallen Sprak: “ Luister hier nu jullie allen Het lijk beweegt, ik durf niet te gaan kijken”. Maar oude Simon zei “dat zal dan moeten blijken” Was voor Gijs z’n argumenten dan ook doof, Was zelfs verbaasd over zoveel bijgeloof. Dacht wat dood is, komt nooit meer tot leven Hij zou daarvan het bewijs gaan geven. En toen ging Simon boven naar het dek. Vond, wat Gijs verteld had, toch te gek. En inderdaad, ook Simon zag het zeil bewegen. Zijn verbazing was zeer groot, zo niet ten top gestegen. Hij trok kordaat het zeil nu weg, en wat zag hij daar lopen Een grote krabbe die uit de last gesnopen Die was al wandelend over ‘t dek gegaan. Simon nam de krab, liet ‘m zien aan bange Gijs. Sprak: “ Jongen, hier is het bewijs “. En Gijs heel opgelucht en nog ontdaan, Is met ‘n gerust hart, toen naar z’n kooi gegaan. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 13-09-2009, 21:34:06 T’ ûskomst
As de wind is ‘edraaid en zô sturremachtig waait dat de mêuwe bove land blêve steke, dan kikke overal d’ouwe zêlui an wal naer de golleve die op ‘t ‘aeve’ breke. Der gezichte benne oud ‘etaend deur zon en deur zout; der rûge jekke ‘ange wêd om der schoere. Non vertelle ze daer van ‘t veule gevaer toen ze zellef nog op bomschûte voere. Opiens roopt ‘n man; “Kik, daer komt ‘r ien an.” In de vorte zien ze twie witte stenge. Dan zêt ter gauw len: ‘t Is de drie-tien, die mot dortig last vorse meebrengen”. “IJ is te vort om de Zûd”, roopt ’n oud-stierman ût. D’ aa’re geven ‘em gelik om die woorde. ‘t Likkent of ieder woord daer an boord is ‘ehoord, want ze legge non mêr naer ‘t Noorde. As de logger daer zwoegt, deur ‘t waeter ‘een ploegt, soms ‘êlemael likt te worde bedolleve, vollege zij op de voet wat die schipper daer doet in z’n strêd teuge sturrem, strôm en golleve. Slingerend douwt ‘ie z’n kop teuge ‘n stik waeter op en slaegt zô de koppes binne te vaere; ût de brug komt ‘n ‘and, die wûft naer de kant, naer de gaste die iens der lêrmêsters waere. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 14-09-2009, 10:26:48 Het Scheveningen van toen
De zee in al haar pracht De zee in al haar glorie Ach! Had ik ‘t ooit gedacht Voor mij nu reeds historie. Als Scheveningse jongen Ging men al vroeg naar zee Op jacht naar haring, schol of tongen Dat viel toch heus niet altijd mee. De zorg om ‘t dagelijks brood Dwong je er toe, naar zee te gaan Zo hielp je ‘t gezin dan uit de nood En had je een bestaan. Je voer dan op een logger Naar Lerwick, Shields of Dogger Of waar men ook mocht vissen Je kon geen visdag missen. De zee die nam, die zee die gaf Aan veler ons te eten Maar ook aan anderen een graf Dat zult u toch wel weten. Zij kwamen van de zee niet weer Dat gaf veel leed, dat gaf veel zeer Ik herinner mij een ramp Een moeder overkomen Zij verloor als in een damp Haar enige drie zonen. Zo werd in ‘t Scheveningen van weleer Met onverschillig wat voor weer Voor hen op zee, ootmoedig tot de Heer gebeden Zoals het hoort naar goed gebruik en zeden. Liep je zondags door de straten Van ‘t oude Scheveningen Dan hoorde je op de maten Van ‘t orgel, Psalmgezangen zingen Thuis deed een ieder z’n plicht Dat was op ‘t schip ook van gewicht Maar tegenwoordig hoort men dat niet meer Jammer helaas, is dat voorbij? Nu hoort je geregeld en steeds weer De ‘Pop’ en ‘Beat’ en wat meer zij Toch was er in die oude tijd Ook weleens afgunst, haat en nijd Maar iedereen deed naar geweten Die narigheid weer gauw vergeten En toch, ondanks die schrale tijd van toen Zou ik voor één keer ‘t nog eens over willen doen! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Metser op 20-09-2009, 22:27:08 Zier Gerrit Blok, bericht Jan Jansen.
Verloofde van Z.G.Blok was Catharina Spaans, geb. 03-12-1911. Zij huwden op 3011-1930 en kregen 11 kinderen waaronder twee tweelingen. Catharina overleed op 24-09-1977. Jan, is dat de Zier Blok die onder meer in de Voornsestraat 9 woonde? Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 21-09-2009, 10:33:48 Ik zou het niet weten !!!! Wellicht zijn er anderen die je kunnen helpen.
K Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 21-09-2009, 10:35:53 Hulde aan de boetsters
Hier een huldeblijk die is gericht Aan een groep Scheveningse vissersvrouwen Die aan de havens zorgde voor dat boeiend gezicht Langs erf, rederij en andere gebouwen. Dat brokje historie ging helaas verloren. Ik bedoel de boetsters van zolder of schuur Niet te vergeten ook het land bij watertoren, Waar ze bezig waren die Coba, Jans, die Tina of Guur Of hoe ze verder heten mogen, Vaardig de vleten reparerend Die uitgelegd lagen te drogen, Alle weersomstandigheden soms trotserend. Want een logger moest op tijd naar zee, Kon ook niet op een vleet liggen wachten Al viel dat niet altijd mee. Daarom zetten deze vrouwen zich in met al hun krachten En onder leiding van een hoofdvrouw daarbij aanwezig Die het werk verdeelde dat moest worden gedaan Een vrouw niet altijd groot of pezig Wel één die best haar mannetje kon staan. Onder zo’n ploeg had je ook de prikkermakers, Jonge meisjes 14, 15 jaar genoemd een Die voor zo’n groep zorgden als ware wakers Voor de inwendige mens met koffie en met thee Zo’n meisje zag je dan met een ketel lopen torsen Voor heet water op weg naar de stokerij Dan ging niet altijd zonder morsen Geloof dat hier nu maar van mij. Soms werden deze meisjes door de jongens in de boot genomen Met grollen en grappen en zo meer Maar je moest niet aan hun ketel komen Want dan ging zo’n deern pas goed. te keer. Dan kletste ze zo’n bengel duchtig om de oren Zodat die maakte dat hij wegkwam Als hij zag dat hij had verloren En dat van een Kee die leek zo tam. In de nateelt als de loggers onder Engeland gingen vissen En korte reizen maakte, kon het weleens gebeuren Omdat zo’n schip geen visdag kon missen De boetsters ‘s nachts doorgingen zonder treuren. In deze vrouwen had men het grootst vertrouwen De vleet kwam en moest op tijd klaar Zo’n ploeg daar kon je echt op bouwen Als een gebouw op een pilaar ‘s Winters zaten de boetsters op de schuur Een vaste ploeg van de morgen tot de middag Ik geloof vanaf acht, tot zo ongeveer vijf uur Iets wat ik me niet herinneren mag. In afgeslankte vorm was dan zo’n ploegje bezig Nieuw netten inslaan zo dat heet. Daarbij was de plaatsknecht ook aanwezig Meestal een oud schipper zo ik nog weet Doch het aanslaan werd gedaan met vrouwenhand Zij waren rap met mesje en met boetnaald Al was de beloning navenant Omdat het als stukwerk, dacht ik, werd betaald Maar deze vrouwen waren tevreden dat telt Want er zijn genoeg andere dingen Die belangrijker zijn dan geld. En daarom deze ode uitgebracht Aan de gewezen boetsters uit Scheveningen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 22-09-2009, 08:59:50 “In ’t zelfde schuitje”
Hier ben ik dan weer beste mensen Terug van weggeweest Om te voldoen aan veler wensen Van ouderen dan toch wel ‘t meest “ Ga je weer stukjes schrijven? “ Is een veel gehoorde vraag Zonder enigzins te overdrijven Doe ik dat voor hun heel graag ‘k Heb voor de lezer wel wat in petto Over iets wat gebeurde lang geleden ‘t Betreft ene Giel en Ai van Co Beide personen reeds jaren overleden Voor herkenning dus geen nood Want zelfs hun. kinderen zijn al dood Welnu, Giel en Ai hadden ‘n dochter Het was hun beider enigst kind De een was daarop nog meer dan d’ander verknochter En bij ‘t gekke af, idolaat door hen bemind Ai z’n dochter heette Mientje Zij was sinds enige tijd verloofd En Giel’s lieve dochter Sientje Bij voorbaat aan ‘n schipperszoon beloofd Hun kinderen waren niet te evenaren Volgens hun dan, en je kreeg zowaar ‘t idee Dat er geen volmaakter kinderen waren Dan alleen maar deze twee Maar dat werd spoedig bitter door hen ervaren Want lees daarover met mij mee Voor Ai was het gewoon niet te verklaren Dat Mientje, oh wat vreeslijk lot Z’n meisje waar hij geen kwaad van zag Overtreden had, het zevende gebod Wat door Ai was, reden tot beklag Hij was zeer bedroefd en was in alle staten Zat teneergeslagen en verdoofd Voelde zich verraden en verlaten De kroon gestoten van z’n hoofd Men had daarover leedvermaak Vooral Sientje’s vader onze Stuur Voerde het hoogste woord, stak zelfs met Ai de draak Want voor zijn dochter stak hij de handen in het vuur Durfde daar zelfs een eed op doen zowaar Zo overtuigend sprak hij over z’n dochter Sientje Doch zie wat loopt het in het leven raar Giel die het grootste woord gevoerd had over Mientje Moest enkele reizen later zich laten welgevallen Dat Sientje waar hij zo prat op was en ging Van de beloofde schipperszoon wel degelijk moest bevallen En dat, voor ze nog droeg een verlovingsring Giel was aan boord niet te genieten Zocht bij Ai van armoe maar z’n troost Geroddel deed daarbij hun erg verdrieten Aangaande hun zo verheven onfeilbaar kroost Toen sprak tot Giel de Stuur “ Jouw dochter zei je kon het niet gebeuren” Want daar stak je je handen voor in het vuur Zou je ‘t gedaan hebben, je zou zeker zijn te betreuren Want nu jouw dochter mede is gestrand Zouden je handen tot op het bot toe zijn verbrand. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 23-09-2009, 11:51:57 Kerkelijke bezwaren
Vroeger had je op Scheveningen, Zelf herinner ik me zo’n geval, Een zekere groep kerkelijke fanatiekelingen Zo ‘k deze mensen maar noemen zal. En wat ik hier nu op papier zet Was bij sommigen normaal en heel gewoon Omdat der ouders wil was wet Of het de dochter betrof danwel de zoon Dat komt hier tot uiting met Mientje van Al en Kee Een Pronte meid met twee gezonde handen En Gerrit, een vissersjongen van de Zee Waartegen hun ouders samenspanden. Hun verkering dat zat goed verkeerd Wederzijdse ouders waren er niet mee ingenomen Want Mientje was Hervormd en Gerrit Gereformeerd Daar was gewoon niet overheen te komen. Volgens de Ouders danwel te verstaan Wat betreft de jongelui zou het heus wel gaan. Bij ‘n zekere categorie mensen ging dat zo in vroeger dagen Wanneer je niet behoorde tot hun kerk Je ook niet om in meisjeshand. kon vragen Dat ging zo toen allemaal in z’n werk. Behoorde je tot hun zelfde kudde Vormde dat maar weinig problemen Zo niet dan was het zeg maar knudde En kon je beter de benen nemen. Ook hier in Mien en Gerrits geval Waarvan de ouders wisten van geen wijken De jongelui vonden dat gek en al te mal Maar ze wilden voor argumenten niet bezwijken. Ze gaven hun kerk niet zo maar prijs Gaven dat ook duidelijk te verstaan’ Het was volgens de kinderen erg onwijs Om over ‘n kerk zo te keer te gaan. Nimmer zou Gerrit Mientje laten schieten Daarvoor was de meid te goed Al deed hij zijn Ouders daarmee verdrieten Want Mientje was zeer netjes opgevoed. Op haar gedrag viel toch niets aan te merken Dat gaven z’n ouders ook wel volmondig toe Zie je het zat alleen maar in ‘t verschil der kerken Met allerlei toestanden en gedoe. “Laat toch varen zei Gerrit, “die bezwaren, Trek om die kerkmuren en doe weg Blijf je daar toch niet blind op staren Geloof me nu wat ik hier zeg.” Toen zijn de ouders gezwicht en is ‘t ervan gekomen Het huwelijk werd Hervormd ingezegend Want Mientje was daar bevestigd en aangenomen Was ook haar inziens ten onrechte bejegend. Het werd een voorspoedig en gelukkig huwelijk Gezegend met twee dochters en twee zonen Waarvan er twee, oh! wat afschuwelijk Ongetrouwd nog wel zijn gaan samenwonen. Die dachten er, als hun ouders, anders over Zagen daarin maar weinig kwaad Hielden niet van trouwen met glitter en lover Luisterde ook niet naar goede raad. Zo gaat dat dan in veel gevallen Dezer hedendaagse tijd Huwelijken dalen in steeds grotere getallen Maar worden zij daardoor van zorgen ook bevrijd? Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 24-09-2009, 10:46:02 ’n Pleit voor ’n oud Schipper
Kort geleden, net voor ik met vacantie ging Las ik in de historierubriek der Haagsche Courant Over ‘n Marineschip dat lang geleden verging Omdat het tegen een Juli-storm niet was bestand Het drijvend fort of ook wel monitor genoemd Verging, op weg van IJmuiden naar Hellevoetsluis Was later als wrak bij kustvissers meer berucht dan beroemd Het hoorde op Zee dan ook niet thuis Dat is ook de reden waarom de “Adder” in de zomer is ver Ook onderbemand, onmanouvreerbaar bovendien En zonder hulp of enige bijstand naar zee toegegaan Dat bleek goed fout, achteraf aldus gezien Want ‘t schip was helemaal niet zeewaardig Maar er was op de plaats der ramp een vissersboot Uit Scheveningen, en die zou, ‘t klinkt eigenaardig Geen hulp hebben geboden aan het schip in nood Volgens geschiedschrijver was dat verkeerd En een goed zeeman, niet aangeleerd Aangeboden hulp werd eerst stilzwijgend afgewezen Omdat, m.i. de trots van commandant ‘t won van de angst Wat men toen op de visschuit aanzag met zorg en vreze Die zijn toen doorgegaan met ‘t beoefenen der vangst Toen de “Adder” dan eindelijk de noodsignalen gaf Was het te laat, hulp kon niet meer baten, en ‘t schip ging overzij Want de visserschuit was al te ver af Zat reeds enkele mijlen aan lij Schipper der schuit trof geen enkel verwijt Was machteloos zelfs, toen ‘t schip daar verging En ondervond, en dit tot leedwezen en spijt Dat die hele bemanning ‘t leven liet, zo dichtbij Schevening Want ik weet te vertellen, over ‘n schuit Heb ik van anderen die daarop hebben gevaren Die vertelden dat zo’n schuit, ging enkel maar vooruit Met ruime wind in zeilen, en in snaren Persoonlijk heb ik nooit een schuit gezien Er ooit een in in’n leven ook aanschouwd Dan op een schilderstuk van Mesdag na, misschien Die in zijn tijd daarmee wel was vertrouwd Als jongen, heb ik op de logger vaak genoten Door anderen over de bomschuit aldus verteld Wanneer we ‘s avonds aan de vleet lagen geschoten Toen zag ik in iedere schuitenvisser een held Zo als die met zo’n vaartuig de zee bevoeren Waar door storm, ontij of tomeloos geweld Ook dikwijls nog de dood om de hoek kwam loeren Zo was er bij ons, een oud matroos aan boord Als hij vertelde dan hing je aan z’n lippen Van wat hij zei ik geloofde ieder woord Niet een kon aan zijn verhalen tippen Hij vertelde, dat ze eens al waren 10 dagen lang op zee Nu wil ik de man van leugens niet betichten Toen ze nog zagen, volgens hem, van kust, de lage lichten Lage lichten en lampen aan de wal Zijn na enkele mijlen varen alniet meer te zien Maar voor de waarheid stond hij pal Noemde het geen fabel bovendien Hij vertelde ook dat ze op ‘n keer zowat Bij thuis zeilen de vuurtoren van Scheveningen zagen Een Zuidwesterstorm kregen, af dreven, en toen Acht dagen daarna bijna dwars van Kattegat lagen Het thuis zeilen zo weer moesten overdoen Hiermee wil ik te kennen geven en tonen Dat schuitenschipper trof geen blaam Hem van nalatigheid verschonen Alsmede aantasting van eer en goede naam De geschiedenisschrijver stel ik misschien teleur Maar door de overmacht kon schipper echt niet anders handelen In zeemanstermen gesproken was het Force Majeur En ‘t deed Schipper den Dulk den juisten weg bewandelen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 25-09-2009, 09:38:53 Ode aan ’t Museum
Aan ‘t begin van de Neptunusstraat Wist u dat daar ‘n museum staat? ‘t Is in hoofdzaak gewijd aan Visserij Dat ziet u meteen als ge er naar binnengaat. Maar ook van nevenbedrijven en allerlei. Dus niet alleen maar oude visserboten. Al horen die er zeker bij Van alle modellen en van grootten. Gewoon ‘n lust voor ieders oog. Een overzichtelijk geheel Dat behoeft mijn inziens geen betoog Daarbij zeg ik niet teveel. Nimmer hoeft men in ‘n rij te wachten. De ontvangst is vriendelijk en spontaan. Nooit hebben we daarover klachten. En de bezoeker is meestal voldaan. De eerste zaal bevat de schuiten of de bommen Met ‘n visverkoopster, schilderstukken en visgerei aangevuld. Dat valt meteen op bij het binnenkom(m)en. De meeste bezoekers raken ervan verguld. Als men ziet, dat met smaak tentoongestelde Om te zien toch wel de moeite waard. Zo ook de toelichting door de suppoost vertelde Die met open mond door de aanhorenden wordt aangestaard. Zaal twee is de loggerzaal, een flinke stap vooruit. Dit schip werd bij de Visserij al gauw favoriet. Ze kwam in de plaats van platgeboomde schuit. Een hele verbetering zoals men ziet. Ook vindt men hier de warrebak met leutel De zoutnap, dissel en ton met deutel. Van alles wat bij haring verwerken behoort. Tot zelfs de navigatie benodigdheden. Gewoonweg enig in z’n soort. Zoals misthoorn (draaiorgel) en de lampen. Alles hard nodig op ‘n visserboot. Vooral de stakelpot als men met moeilijkheden kreeg te kampen. En ook gebruikt werd in geval van nood. Zaal drie voert ons weer meer naar ‘t heden. Gewijd aan havens en aan reddingwezen. En vele andere dingen ook met verleden. Als de seamansphore waar je het waterpeil kon lezen. Om vanuit zee te zien of’ ‘t water al was gerezen. De maquette des havens, oorkondes, medailles en zo meer. Van onze Scheveningse redders van weleer. 13 ziet hier ook ‘n zilveren logger die het oog doet lonken. Gekregen van Juliana die toen was Koningin En die bij haar troonsbestijging werd geschonken Door de visserbevolking van Schevening. Vervolgens komt men in een zaal Met bommenbemanningsverblijf in ware grootte. Het sober interieur spreekt hier klare taal Hoe de bemanning huisde, sliep en kookte in deze bommen- boten. Zij waren tot 1916 in gebruik zover ik weet Al was er toen reeds sinds 1904 ‘n haven Voor ‘t geval dat men ‘t niet vergeet. De laatste zaal aan ‘t eind der gang Toont u ‘n zeil en mandenmakerij. De boetsters en ‘n huiskamer zonder behang. Met zowaar achterin een heuse kuiperij. Vandaar gaan we om de hoek en zien de fotopanelen. Gespeend met familietaferelen en gebeurtenissen allerlei. Een uitgelezen reportage, u zult deze mening delen Ook hier weer domineert de Visserij. Tevens ziet men hier de hoofdijzers met stukjes en met boeken. Parelspelden, oorknoppen en de broches voor de doeken. Dan vervolgens gaan we naar de tentoonstellingszalen Die als expositieruimte zijn bestemd. De leiding doet hier zogezegd bepalen Van wat er komt, en waar meestal wordt ingestemd. Vandaar ‘n echter Scheveningse kroeg Toepasselijk genaamd de “Halve Vleet” Daar pakte menig visser ‘n neutje soms wel wat vroeg Maar alles ordelijk, voor zover ik weet. Als laatste komt de wagenzaal Met nettenwagen, viskarren en de bakfiets van Leen Taal. De badkoets, stoelen, zeemijn, reflector tot aan ’n zeilwagen toe. Dit wat betreft wat de beneden bezienswaardigheden. Maar ben je het bekijken nog niet moe Dan vindt u boven een met familiegeschiedenis uit het verre verleden. En nog een hofjeswoninkje van ‘n weduwe die aan haar tafel zit Met sloof en al en dat is het einde van de rit. ‘k Zou zeggen kom en aanschouw wat is te zien. Wij zien gaarne veel bezoekers. Met toelichting aangaande bovendien. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 28-09-2009, 11:10:12 Slome Maart
Niet iedereen is gelukkig hetzelfde En ook zo niet als Maart Die al vaarde vanaf z’n elfde Op de Scheveningse haringvaart. Hij voer ieder jaar dan ook als laatste Van elke nieuwe haringteelt Daarbij was hij onmogelijk voor z’n naaste Die hij mateloos heeft verveeld. Want Maarten was, zeg maar, lui. Deed liever niets dan een klein beetje Gaf aan alles zo mogelijk de brui Ook thuis bij z’n eega Keetje En wat ik hier verder ga zeggen Is dat het geschrevene echt is gebeurd Dat kan ik zelfs met getuigen weerleggen Alleen de namen heb ik hier uitgescheurd. Maarten fungeerde als kok aan boord Daaronder heeft de bemanning moeten lijden Want wat hij klaarmaakte was ongehoord De opvarende daarom echt niet te benijden. Moest hij het eten klaar gaan maken Kwam ‘n ieder en elkeen daaraan te pas En zonder zelfs de pot maar aan te raken Was het verbazend hoe hij de jongens de les las. De afhouder commandeerde hij te pompen twee emmers water De reepschieter aanreiken ketel met erwten incluis En de jongste weer even later De etenspot op te tillen op ‘t fornuis. Als deze handelingen waren verricht Verzocht hij de afhouder om ‘n krijtje en vermetel Schreef hij met ‘n glashard gezicht ‘Dit moet snert worden’ op de ketel En dook dan, snel voor zijn doen, in z’n kooi. Bij de bemanning viel dit niet in goede aarde Zij mopperden daarover, gewoon niet mooi Vooral Piet die op die logger vaarde Maakte zich verschrikkelijk boos. Hij gaf Maart te verstaan die morgen, Dat de bemanning het verkoos Beter voor de kost te zorgen Anders gebeurde er een moord. ‘Geloof dat van mij gerust Daarop geef ik je mijn woord Als je nog langer het eten verprutst’. Toen sprak Maarten: ‘Piet luister Aanstaande reis dan ga ik niet meer mee Als ik jullie gemopper hoor, word ik niet kuister Of denk je dat ik zit voor de lol op zee? Je mag het koken voor mijn part overnemen Ik geef je zelfs twee kwartjes toe Want al dat zeuren en dat temen Ben ik zat en tevens moe. Die twee kwartjes die ik meer verdien per week Om voor 14 man te koken Daardoor raak ik goed van streek En heeft het mij aan energie ontbroken’. Maarten bleef aan boord en over ‘t algemeen genomen Nietegenstaande hij was een slome vent Ging het beter met de kost en zijn we de teelt goed doorgekomen Want je raakt overal tenslotte aan gewend. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 29-09-2009, 09:41:18 “ ’t Tonnetje”
Nu eens een eersaluut Aan een onmisbaar attribuut ‘t Gaat over de vriend van oud en jong Zoals de visser hem bezong. De priester, poepdoos, ‘t gemak of vat En nog vele andere namen zat Maar schrijver dezes houdt het net Geeft het de naam van scheepstoilet Het tonnetje zo het meest genoemd Stond van oudsher op het achterdek. Dat was op een logger onverbloemd Met puts ernaast, z’n vaste plek. Doch op de plaats waar ‘t zich bevond Daaronder was gevestigd Stuurmanskooi. Wat voor de kerel, ik zeg het rond Ellende gaf, dat was niet mooi Want het patentglas daar in dek aan gebracht Zo’n driekantig geval, U weet ‘t nog vast Was gescheurd en gebarsten en lekte zacht. Dat gaf aan deze man veel overlast Omdat, wanneer een der bemanningsleden In hoge nood de ton wilde gebruiken Deed hij dat niet met zachte schreden Liet vooraf de puts tegen verschansing stuiken En vervolgens werd met zwaar gebonk Puts en ton hard neer gesmakt Wat als kanongebulder klonk En de Stuurman achterin, heeft dat erg aangepakt De lieve man altijd zeer netjes in z’n spreken Bleef deze keer dan zeker in gebreke Want hij schreeuwde luid, “Zijn jullie soms gek?” En toen harder: “ Ik krijg alsmaar water in m’n bek” Stoof uit z’n kooi, greep de ton en smeet hem overboord En had daarmee, dacht hij, het laatste woord. Dat was niet zo, en het duurde ook niet lang Zo ook hier, want hoe of je er tegen strijdt, Dat gezonde en natuurlijke drang Echt nooit tot uitstel leidt. Over ‘t gemis der ton werd met protest gemopperd Tegen Stuurman Cees daarover hard geklaagd. Teneinde raad heeft toen de arme tobberd Van ‘n Hollands breel een nieuw privaat gezaagd. Maar vooraf werd beslist, dat heeft mij deugd gedaan Dat de nieuwe ton, daarop gaven wij ons woord In ‘t vervolg dan, ergens anders moest staan Daar bij de achterpiek, meer naar achter dus aan stuurboord. Oh! wat waren we gelukkig De lieve vrede was hersteld. Stuurman Cees was niet meer nukkig En het verhaal van ‘t tonnetje verteld. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 30-09-2009, 08:57:19 ’t Treinkaartje
M’n zus Jans, en zwager Wout Zijn nu al 20 jaar getrouwd. Wout vaart al jaren lang van Vlaring Is schipper, vangt altijd z’n portie haring. Ook nu weer kwam hij vol en zoet Terug naar huis met grote spoed. Hij zou die middag binnenkomen Moest nog maar enkele uren stomen. Jans belde Marie de stuurmansvrouw, En vroeg, wat ze dacht en zeggen zou. Om de mannen, te gaan afhalen Maar dan moest ze niet lang dralen. Dus als ze opschoot was er kans Op tijd te zijn, voor haar man Frans. Marie zei: “ Jans, dat is beloofd” Zette meteen haar ijzer op het hoofd. Ook Jans deed haar mooiste spullen aan. En een mooi groen jakje dat haar zo goed zou staan. Aldus ging Jans in vol ornaat Opweg naar Marie toe over straat. Uiteindelijk daar gearriveerd Zei Jans “ Kom Marie, we gaan als gesmeerd “ Naar Frans en Wout toe, met de trein Want de tijd daartoe is nog maar klein “. En zo gezegd en zo gedaan Zijn beide toen op pad gegaan. Eerst met de tram naar ‘t station En toen boven naar het perron. Kochten vooraf een kaartje le klas En waren reuze in hun sas. Toen de trein binnen reed, volgens rite Togen Marie en Jans, naar een coup van de elite. Maar de stationschef die dat zag Ging er op af, met groot gewag. Vroeg hun, of zij ook lezen hadden geleerd Want “ jullie “, zei hij, “ zijn glad verkeerd “ “ Jullie moeten naar dat andere treinstel gaan, De 2e klas, daar achteraan “. Maar Jans, van de tongriem goed gesneden, Keek meewarrig naar hem, doch heel tevreden. Gaf verder in goed Nederlands te verstaan Dat hij niet deugde voor zijn baan. Maak U niet druk, U maakt te veel kabaal Of geef me maar procesverbaal, Want al loop ik dan in klederdracht En misschien had U dat nooit gedacht Dat een Scheveningse reist le klas naar Vlaring Ik vind U erg ontactisch en bovendien een naarling. Ik eis van U excuus, in ‘t bijzijn van alle mensen, Wanneer U dat doet, heb ik verder niets te wensen. De man was afgebluft, heeft daaraan toen voldaan En na dit incident, zijn Marie en Jans naar hun mannen toegegaan. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 01-10-2009, 08:53:05 “’T Vangetje “
Marie was die morgen al vroeg uit bed Had meteen de radio aangezet Op de visserij-golf wel te verstaan Om zo te luisteren naar haar man Daan. ‘t Was nog vroeg, dus had ze de tijd Zorg te besteden aan haar kleine meid. Over de zenders klonk heen en weder De vangst van ieder aan hun reder. Het was een klammen en ‘n klagen Over de schraalte dezer dagen Maar naast Marie woonde Trijn, Gerrit z’n vrouw Die iedere ochtend voor dag en dauw Te luisteren zat naar ‘t praai rapport Dat was voor haar gewoon ‘n sport. ‘t Was weer niet veel met de visserij, Slechts één enkele vangetje was er bij. De gelukkige was Gerrit, Trijn haar man Een werkvent, daar had je aan boord wat an. Hij ving 6 last, ondanks de schraalte toch wel veel. Trijn dat horend, zong met luider keel Dat ze hoorde van rijke zegen. Zo hard, dat wij de kriebels er van kregen. Maar toen de andere dag Gerrit weer niks ving Was het niet best met haar gezing. Dan zong ze zacht, dat moet je weten Het versje “ Als in nood gezeten “ Zingen kon ze heus wel hoor ! Ze was zelfs lid van ‘t vissersvrouwenkoor. Maar edoch, je ziet zo is de mens Als ‘t niet naar de vieze gaat en wens. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: schubbereet op 01-10-2009, 19:54:27 "Geerte Meu, daar ligt mijn schip, al die trossen en die touwen
Kun je daar een oog op houwen? "k Kan ze noemen in een wip En in 't topje van de ra, klimt mij toch geen ander na "'t Is mijn leven en mijn lust, zomaar aldoor rond te zwerven Meutje als je komt te sterven, kom ik nooit weer aan de kust Nou adieu wees wel te moe, ik ga naar Oost-Indië toe Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-10-2009, 10:11:08 Taalbarrière
Kort geleden ontmoette ik een man Waar ik vroeger eens mee had gevaren. Niks bijzonders daar niet van Wel wat hij op ‘n keer had wedervaren. Toen hij voer als jonge snuiter En onder de teelt had meegemaakt. Bij ene oude schipper de Ruiter in ‘29 het jaar dat er was gestaakt. Het was op ‘n keer tijdens uitstomen Op weg van huis naar visserij, Toen ze tot de ontdekking zijn gekomen Wat ontstemming gaf geloof maar Vrij Carbid een energiebron zeer bij uitstek ‘s Nachts hard nodig voor dek en werkverlichting En op vissersschepen erg in trek Als wel voor ruimen logies en motorkamerverlichting Aan de wal was men vergeten dat spul aan boord te doen. ‘Om voor carbid terug naar huis te keren Was ook zowat sprak schipper toen Maar laten we niet mopperen of discussiëren Zo werd uiteindelijk besloten En met aller instemming gedaan Om dan maar na enkele schoten Naar Shields of Hartlepool te gaan. Na dit besluit en enkele dagen vissen Stoomde ze naar de laatst genoemde haven Die was het dichts bij en om geen tijd te missen Was het dat ze daar de voorkeur maar aan gaven. Eenmaal aan de kant daar afgemeerd Gaf de schipper in gebarentaal te kennen Omdat hij geen Engels kon, nooit had geleerd Dus vond hij, moesten ze daaraan maar wennen. Tijdens deze conversatie hoorde men over Carbid spreken Ook verstond men 150 ponden in gewicht Maar de moeilijkheid der taal zo is gebleken Heeft veel narigheid gegeven en aangericht. Want zie, zowat een paar uur later Kwam er een wagen volgestuwd terug. Er was begaan ‘n grote flater De schipper stond met open mond te staren naast de brug. Want de wagen was stampvol afgeladen. Met wel dertig zakken kool Dat gaf hilariteit, dat laat zich raden Vooral onder jongens gaf dat jool. Wiens idee het was, om zoveel kool te bestellen Dat doe ik uit de doeken en zal het u vertellen In ‘t Engels spreekt men over kool als cabbidge (cabbage) En tijdens het communiceren verstond men de schipper niet. De scheepshandelaar van de firma Jack Dooligde Dacht enkel aan kool en aan geen carbi(e)d. ‘n Opvarende kwam toen op ‘t idee Een brok carbid de man te tonen Die op zijn beurt daarover was tevree Maar op zijn beurt dacht hij, wat was ik in de bonen. Maar het euvel was toen gauw verholpen Aan elke verplichting werd voldaan Al ging alles dan wel wat onbeholpen Zijn we toch nog gauw naar zee gegaan. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 03-10-2009, 11:14:17 “ Ter Nagedachtenis “
Nu een toepasselijk en stichtelijk gedicht Gewijd aan allen die in de loop der jaren Die met veilige haven soms in zicht Zijn omgekomen op die zilte baren Want eindelijk, is het er van gekomen Al was het met veel inspanning en strijd En wat velen niet hadden kunnen dromen Ons “Monument” staat er en is een feit Ter herinnering aan de mensen ter visserij Alsmede al die andere Scheveningse varensgezellen Van Marine, trawlers en Koopvaardij Het zijn er honderden, dat kan ik U vertellen En ter nagedachtenis aan al die stervelingen Is het “Monument” nu onthuld en staat het daar Om te gedenken die zeevarenden uit Scheveningen Die de zee bevoeren, dat soms in groot gevaar. Hun levens werden schierlijk afgesneden Tijdens hun dienst of uitoefening van beroep Waar veel verdriet en smart om werd geleden Want wie hoorde ooit hun hulpgeroep? Zo uit het volle leven, naar hun onbekende Eeuwigheid En naar een dood, die niet was voorbereid Mocht God genadig zijn geweest voor al die zielen Die door bruut oorlogs- of natuurgeweld ons zo ontvielen Herinneren wij ons die rampzalige oktobernacht Wat nu precies zes en veertig jaar geleden is gebeurd Toen bij zware storm en zee met woeste kracht Ongeveer 19 mensenlevens uit ons dorp werden betreurd In zicht van IJmuidens veilige haven Waaronder jongens veertien, vijftien jaar oud Die met hun schip ondergingen en zo werden begraven Daarover werd diep getreurd en zwaar gerouwd Alsmede in al die andere getroffen gezinnen Waar door ‘t verlies van vader, man, broer of zoon Mensen door smart, waren buiten zinnen Hier hielp geen troost, geen deelneming betoon Daarom nu wil door middel van dit gedicht Aan initiatiefnemers van ‘t Monument doen een suggestie Wij zijn dat m.i. aan de geblevenen dacht ik verplicht En ‘t is wel beschouwd mede een erekwestie Om bij het geplaatste “Monument” Op geschikte datum en gelegener tijd Ieder jaar, en dat wel permanent Een krans te leggen met korte plechtigheid Dit verricht door liefst een Scheveningse vrouw Bij voorkeur een nabestaande van iemand die is gebleven En even eerbiedig stil te staan en eer getrouw Ja, daar moeten wij maar eens naar streven Want zie ik naar andere minder belangrijke vissersplaatsen en -dorpen Loopt Scheveningen wat monumenten betreft wel achteraan Zodoende deze geopperde gedachten niet worden verworpen Maar met z’n allen er vierkant achter gaan staan. Oud Schipper Kleijn 1983 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-10-2009, 10:05:20 “Toen en nu”
Ik was een jongen van acht jaar misschien De bouw van de tweede haven allang begonnen ‘t Profiel daarvan al zelfs goed te zien uit de tijd dat de motors het van de zeilen wonnen. Overbevissing baarde nog geen zorgen Visserij gaf aan velen een bestaan En aan de afslag iedere morgen Was het een komen en een gaan. Van zowel vreemde als plaatselijke botters Genoemd, de Kust- of schokkervloot Die nu vervangen door moderne kotters Tòèn een levendig schouwspel bood. Vele kwamen van ‘t voormalig Urker eiland Anderen van Goeree, Ouddorp of Stellendam Welke gezamelijk aan de loskant Een zeer belangrijke plaats innam Scheveningen had dus meer te bieden Dan alleen zijn haringvloot Want ook vele visserslieden Verdienden hier hun dagelijks brood. Maar des Zondags hield men rustdag Die door meest alle vissers werd geëerd. Vooral de Urkers hadden daarvoor ontzag Dat was hun dan ook van kinds af aangeleerd. Gezamelijk gingen zij getrouw ter kerk Stelden zich dan onder de tucht van ‘t Woord. Van de Scheveningse jeugd was ‘t dan geen werk Want die klommen dan tijdens de dienst bij hen aan boord En gapten dan, ‘t is niet gelogen Van ‘t lijntje, gespannen van stag tot want De scharretjes, die daaraan hingen te drogen Der botters aan de bruggetjeskant Dat was vond men, toen erg misdadig En tevens ook baldadigheid Werd er een gepakt strafte men ongenadig Heel wat anders dan in deze tijd. Nu wordt er links en rechts gestolen Vernield las ik zelfs, voor meer dan ‘n miljoen En door de rechter een lichte straf bevolen Erbij gezegd, dat mag je nooit meer doen. Wordt er terecht gestraft, dan lees je in de krant Dat sociaal-werkers alsmede de reclassering En ook psychiaters, schreeuwen moord en brand De pleiter vindt de overtreding maar gering Vraagt zelfs vrijspraak; en als ‘t lukt is hij verheugd. Want de verdachte memoreerdt hij, had een moeilijke jeugd. Gaan we nu terug naar het verleden Toen ‘t kwaad gestrafd werd met harde hand Daarover was men best tevreden Zoals ieder weldenkend mens in ‘t land. Oud Schipper Kleijn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 05-10-2009, 11:34:00 “Twee Wezen “
Voor de oorlog voer ik op een logger Waarmee we geschoten lagen aan de vleet, ‘t Was op de Claeverbank of de Dogger Wat ik na al die jaren niet meer weet. De reepschieter was aan het haring bakken Wat behoorde tot zijn taak, Ook rijst koken was een der vakken Als vanouds een uitgemaakte zaak. Soms was het wel gezellig in ‘t vooronder Vooral als er een goede verteller was aan boord; Gerrit de oudste matroos was daarin wel heel bijzonder En die laat ik hierbij dus aan ‘t woord. Het is of was ruim 100 jaar geleden Dat het plaatsvond en is geschied, Alleen de namen uit ‘t verleden Die vertelde en vermelde Gerrit niet. Mijn grootmoeder aldus Gerrit was baker Grootvader zat als visser met de schuit op Zee. Het gebeurde veel en weleens vaker Dat een baker gestorven mensen nog aflee. Gerrits grootmoeder is zodoende besmet geraakt Omdat cholera op Scheveningen was uitgebroken, Zij stierf spoedig daaraan haar leven werd gestaakt. Liet 2 kinderen na, van elke hulp verstoken En na dit droevig triest geval, Waren zij meteen ook twee onverzorgde wezen Omdat vader niet meer terug kwam naar de wal Hij verdronk op zee zo later werd bewezen Hun huisje gehuurd voor 80 cent per week Konden zij als onverzorgde kinderen Niet meer betalen zoals al heel gauw bleek. Zodoende was het niet te verhinderen Dat de huisbaas hen gaf te verstaan Het huisje te verlaten en er uit te gaan. De man was niet te vermurwen, hield voet bij stuk De stumpers kwamen op straat te staan. Doch zie, zij hadden toch nog geluk Want een zeilmakersechtpaar nam hun liefderijk op Nadat zij het huisje waren uitgezet Heeft dit echtpaar hun van ondergang gered En zo te halen uit het slop Zij werden grootgebracht in eer en deugd Gaven hen een opvoeding, als echte ouders waardig, De kinderen groeide op tot beider vreugd Wat waren deze lieve mensen voor hen toch aardig En zie dat kwam tot uiting toen zij zelf volwassen waren Op hun beurt zorgden zij voor man en vrouw, Waren op dat punt als eigen kinderen niet te evenaren. Ze bleven tot de dood hun pleegouders getrouw Als dank voor de liefde en zorg aan hun betoond Werd dat door deze 2 wezen wederzijds beloond. Hiermee eindigt het verhaal door Gerrit gedaan Aangaande lief en leed uit oude tijden. Als het deze kinderen anders was vergaan. Wat hadden zij dan vreeslijk moeten lijden. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 06-10-2009, 09:33:33 Uit vroeger jaren
Heb ik het in ‘t vorig bulletin of ons Museumblad Met jelui over de klederdracht gehad ... Nu iets over strand en straat. Een mens raakt daar soms niet over uitgepraat Van wat ze in hun leven hebben ervaren. Zoals U reeds wist was Scheveningen in z’n geheel Een visserijgerneenschap voor ‘t merendeel Naast rederijen, nevenbedrijven was daar ook het strandgebeuren. En op de muur (boulevard) daar onder ‘t zand waren de planken Waar strandtenthouders stonden te leuren, Aanprijzend hun waren met gecombineerde klanken. De heerlijke lucht van fruit: wat rook dat fijn Van deze neringdoende mensen, groot en klein. Wie herinnert zich niet de tenten waar je kon horen: (ook dat behoorde tot de Scheveningse folklore) “Kans, vermaak en liefhebberij” “Toe heren, laat de dames ook eens proberen” “Laat de dames ook eens doen” “Altijd prijs, altijd raak” “Drie ballen een dubje, acht ‘n kwartje een goede zaak” Dit wat betreft de ballententen: een leuk vermaak. Daarnaast was er de badstoel voor wat rust Overal verspreid te zien, een lust. Met al die badgasten van Scheveningen Veel dagjesmensen, maar ook veel vreemdelingen Die daar in het zand lagen te zonnen: Vrouwen in badpak, toen nog met korte pijpen. Nu, -60 jaar later- voor ouderen niet te begrijpen: Domineert het bloot zover ren ziet. Het stoort de éèn en anderen niet. In de tijd waarvan ik spreek, kon het gebeuren: Een agent van politie kon u bekeuren Of de mensen tot de orde riep En nu de jeugd die in die zomerdagen Zich het meest vermaakte hij havenhoofd en wallenkant Er ‘t grootste deel der dag in ‘t water lagen Zeer zelden waren ze aanwezig op ‘t drukke strand. U ziet dat elke tijd heeft zo z’n charme. Dat geldt voor rijke zowel als arme. Als ik zo terug denk aan die oude tijd Dan zeg ik, het was best aardig, om het te hebben meegemaakt, ondanks de armoede en welvaart nu ten spijt. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 07-10-2009, 08:11:00 Woon en Leefgenot
Nu weer eens een stukje historie Uit de goede oude doos ‘t Loopt niet over van glans en glorie Maar aardig voor de bejaardensoos. Vroeger had je van die oude hofjeshuisjes Zonder keukens of w,c.’s Met gronden belegen met plavuisjes En in de kamer soms twee bedstee’s. Knelis nu, de eega van Kaatje Een in zichzelf gekeerde man Liep door de kamer in z’n baadje Te scharrelen met de beddepan En plaatste die op ‘n plank getrouw In de bedstee om ‘s nachts de eerste nood te stuiten Ten behoeve van hem en vrouw. Want hun w.c. stond in ‘t hofje buiten Met nog enkele toiletten voor acht gezinnen En versierd met hartjes in de deuren. Ging men daar na veel gebruik naar binnen Werd je omringd door onaangename geuren. Zelfs de carboleum in de tonnen gedeponeerd Kon de onwelriekende lucht niet verdrijven. Het gemak door deze mensen ontbeerd Is met pen en inkt niet te beschrijven. De tonnen ophaaldienst dat waren mensen Die met een versje werden bezongen Als zij de mensen bedienden op hun wensen Zongen die uit volle borst en longen: “Jaap Peut en Willem van de poepkar Zijn kerels van stavast Jaap Peut die leegt de tonnen En Willem houdt ze vast”. Of dat het hele versje is, dat weet ik niet Ook niet of er een refrein aan is verbonden Hoe je het ook draait of ziet. Zo ongeveer was het, als ik U doe verkonden Wat meer nog nu over Knelis Uit dat oude hofjesstraatje Zelf betwijfel ik of het waar is Maar ‘t werd voor waar verteld door ‘n buur van Kaatje. Ze memoreerde dat op een nacht Knelis na gebruik van po Hij het ding liet vallen en toen zo Kreeg Kaatje gedeeltelijk de inhoud over ‘t gezicht Ze deed toen uitlatingen van zoveel kracht Dat ik die niet vermeld in dit gedicht. Zo zie je waar de mens toe is in staat Als hij verstoken is van een goed privaat. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 08-10-2009, 07:56:03 Alleen
Ik kijk voor me uit..., alleen Door een beslagen ruit..., alleen Mijn gedachten jagen voort..., alleen Ik word niet gestoord.... alleen Ik kijk naar ‘t verschiet .... alleen Wat ‘t leven nog biedt..., alleen Wat kan dat zijn .... alleen Het doet me zo ‘n pijn .... alleen Zo verre te gaan.... alleen Dat kan ik niet aan.... alleen Want ik draag in mijn hart.... alleen Een heel grote smart .... alleen Dan kijk ik naar Boven: Om Hem te loven! Dan sta ik bij Hem stil, Want ‘t was Gods wil. ‘k Ben er doorheen Want ik ben niet alleen! Waarom die zucht te slaken? ‘k Wil and’ren nog gelukkig maken: Ik kijk om me heen Maar niet meer met geween. Het is toch echt niet overbodig: Er zijn toch altijd mensen, die hebben mij nodig. Laten wij dan heen zuchten slaken, Maar proberen, nog iets van het leven te maken! Dat geeft ons vreugde, na al het verdriet. Maar ja, dàt ziele nu nog niet! Het is dan ook een goed refrein: Na regen komt toch weer zonneschijn! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 09-10-2009, 08:15:58 De Zee
We staan hier op het strand.... O zee, wat ben je máchtig! Wat zijn je golven mooi, zo eindeloos..., en kráchtig. De dag, zij loopt ten einde. De zon zinkt in het water. Heel in de verte hoor ik een luid geschater. De rode hemelgloed zie ik op het water dalen, De hemel geeft haar laatste zonnestralen. Donker wordt het nu. O zee, wat ben je mooi.... Het fosfor siert de golven als een lentetooi. Je schittert nu. Je bent in volle pracht. En boven jou.... de sterren, fonklend in de nacht. Dat God jouw Schepper is, dáár sta ik nu bij stil! Want alles hier op aard’.... gaat naar zijn heil‘ge wil.... Nu slenter ik terug. Maar kijk nog even om .... en denk dan bij mezelf: wanneer ik wederkom, zal jij dan, wijde zee, dan ook steeds nog zo rustig wezen? Of brullen als een leeuw! En moeten wij jou vrezen! Maar al te goed, zo weten wij, jij bént niet te doorgronden. Jij maakt bij ons immers zo hele grote wonden! Dan liet jij machtig zien hoe te keer jij kon gaan . . Menig scheepje is dan ook door ‘t ruwe weer vergaan! Menig visserman kwam nimmer meer nog weder.... Maar toch .... o grote zee .... beminnen wij jou teder. Want zee, wij kunnen écht niet buiten jou. Dat komt, ik was óók eens ....een vissersvrouw! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: schubbereet op 09-10-2009, 10:09:06 Gevulde supermarkten omsluiten mijn subtiele plaats op ’t strand krakende kaakbeenderen malen chips en noten tot gort… Koelboxen tot aan de nok limonade voor een weeshuis scheppende kinderen spelen ontketent in een WO III… Er wordt hard gestreden met mondelinge slagen verwenste ziektes en God? verdoemd duizend maal… Gepierde mannen stampen in het opstuivende zand die mijn ogen verblinden voetbalfanaten ten top… Rust zoekend in het water nog meer kwallen dan op ’t strand hevige uitslag met tergende jeuk een rappe vlucht naar huis… Een klein uurtje aan zee haringgeur vermengd met zonnebrand eindelijk thuis voor de ontspanning van de weerspanning op Scheveningen… Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 10-10-2009, 08:37:28 Netten boeten
Langs d’oude haven, daar staat onze schuur.... Daar liggen bergen vleten, wij verslijten daar menig uur.... Het is maand vroeg in de morgenstond, Als ‘t haantje kraait met goud in zijne mond. De boetsters gaan nu naar hun werk, met klepperende klompjes aan; Hun stikkezak gevuld met brood, Zie ‘k ze langs de haven gaan.... Het is een drukte op de schuur, de vleten moeten klaar! De loggers wachten op de vleet, dus is het boeten maar.... De netten vliegen door de hand, geen scheur ontvliedt het oog. Maar het allerfijnste is nog wel we zitten lekker droog De oudjes worden neergezet om pees of zij te slaan; De meisjes trekken stevig door en blijven liever staan. Er wordt een vers je ingezet, dáár zijn ze altijd vóór; Een ieder valt gewillig in, dan zingen we in koor. De meisjes zijn uitbundig druk, het werken is voorbij. Hele verhalen breken los: van hem en haar en zij De ene heeft dit meegemaakt, de and ‘re weer dat. En ieder leeft nu met je mee, niemand vergeet er wat! ‘t Is eigenlijk één groot gezin, zo voel je het ook aan. Maar nu het tegen tienen is, moet ik om de koffie gaan! Dan loop ik naar de water en vier, met de ketel aan de hand: Hij doet er dan wat koffie in en vult hem tot de rand.... Nu loop ik rustig weer terug, wat is die ketel zwaar! Voor iedereen wat meegebracht, het is uitzoeken maar. Drie centen was de zure stroop, vijf centen ‘n half ons kaas. Het sloofje houd ik stevig op, voor Jans en Kee en Aas. We zetten ons nu in een kring in pakken dan ons brood. De koffie gaat er gretig in, de stikkezak op schoot. dan gaan wij verder aan de vleet, daar komt de reder aan! Hij vraagt de hoofdvrouw: ‘Het gaat toch wel?’ Het werk moet vandáág gedaan . Dus boeten we tot in de nacht, dát is geen overdaad.... De netten moeten klaar, je weet dat ‘t daarom gaat! Aan eten wordt er nu gedacht, het is nu middernacht’ Dan wordt er wat zeekaak vlug gehaald en naar de schuur gebracht. De oudjes soppen het met wat koffie, de meisjes, zij knabbelen graag. De loggers kiezen weer het ruime sop en gevuld is onze maag. De schuur loopt leeg, ik sta alleen, Dat me dát nu kan overkoôm’ Ik weet geen weg, wááir moet ik heen? ‘k Ontwaak net... uit mijn droom….! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 11-10-2009, 13:03:30 ’T GARNAALTJE
‘t Kleinst visje uit de zee, Daar zitten wij geheel niet mee. Dat hebben we al jong geleerd. Jou hebben we ons leven lang geërd. Want weet je, toen wij kinderen waren, liet moeder ons om de tafel scharen. Het net van vader had niet gemist. Maar had wat manden opgevist Jij bent wat griezelig met jouw sprieten, Waarom ze je toch niet in ‘t water lieten. Dat ga ‘k je vertellen allemaal, Voor ons ben je nog steeds de garnaal. Als vader thuis kwam met de buit, Dan mochten wij de deur niet meer uit. Want moeder zette de pannen klaar En kookte je in vijf minuten gaar. Je ging dan eerst door ‘t vergiet, ‘t Is alsof ik het nog daag’lijks ziet. We werden er dan aan gezet, Dat was voor ons dan heus geen pret. Moeder schonk koffie, zij bleef in touw, Voor haar ging tellen nooit te gauw! Want als je haar vroeg, ‘zijn we er nog niet?’ Dan zei ze steêvast: “k geloof, dat ‘k de bodem al ziet’! Maar als we dan ‘s avonds moe waren van ‘t pellen, Dan ging zij ons haar verhaal vertellen. Dat jij, garnaaltje ons hielp, met wat eten, Want kijk, Wim z ‘n schoenen waren ook versleten Jij werd dan gebracht naar de grote hotels en huizen. Die vroegen niet wie jullie had uit zitten pluizen. Die aten je met lepels en met messen. Want jij blijft dan ook nog steeds een delicatesse. Dus ben jij geschapen, als kleinste visje van de zee, Voor rijk en voor arm, ja, voor alle twee! Corrie Hartevelt Roos Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 12-10-2009, 08:32:07 Het kalfaten en optuigen der haringbuizen
Komt nu Neêrlandsch jongelingen! Wandelt nu naar Schevening, Naar Enkhuizen, of naar Katwijk, Zie eens wat bereddering Daar en ook te Vlaarding’ heerschen, Nu men met vernieuwde vlijt, Werkt aan ‘t tuigen van de buizen, Straks wordt het de visseherstijd; Om de haringen te vangen; Neerlandsch grootste visscherij; God geev’ dat zij toch voorspoedig, Voor den land- en zeeman zij. Het is voor een waar Nederlandsch hart een allertreffendst en belangrijkst gezigt, als wij allerwege op de werven, de haringbuizen, welke bestemd zijn om met den zomer ter haring vangst in zee te steken, ziet gereed maken. Men noemt de vangst van den haring: ‘s Lands groote Visscherij, in tegenoverstelling van de Groenlandsche Walvischvangst, welke men de kleine Visscherij heet, vermits de winst door het vertier van den haring, die van de walvischvangst zeer ver te boven gaat, en ook eenen meer uitgebreiden handeltak oplevert. Duizende menschen, behalve de reeders en visschers zelf, komen hierdoor aan den kost, en beschouwen dezelve als een zegen voor het menschdom. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 13-10-2009, 09:42:26 In gedachten
In gedachten zie ik moeder door de kamer gaan…. Zij loopt naar het raam, En kijkt naar buiten en ze ziet, Dat het regent, ja, het giet! Dán zegt ze: ‘... Dat het vandáág al weer regen moet zijn ... ?!‘ Haar was moest aan de lijn! Dan sjouwde ze de teilen met wasgoed naar boven. Niet te geloven...! Wat liep ze dan,trap op, trap af... Voor haar geen straf. Maar na het boenen en het schrobbe, Dán moesten wij in de tobbe. De twee kleintjes gingen het eerst erin ‘Het water tot aan hun kin. Wij stonden te wachten op een rij, Maar eerst deed ze ‘r een handje soda bij. Met z ‘n zessen gingen wij om de beurt, Maar niet getreurd. Dan kregen w’ ons nachtgoed aan: En daarna.., van de baan... Tegen praten, dát konden we niet. 0ók geen verdriet! Onze strakke gezichtjes, ze wezen het aan, De soda had z ‘n uitwerking gedaan. Maar dan dekte ze ons warmpjes toe, Nooit was het haar te veel Nooit was ze te moe! Ze ging dan de klompjes met schelpzand schuren, En Zette de klompjes dan te drogen tegen de muren. De kousjes hingen om de kachel te drogen. Ik zie haar nog zitten... voorovergebogen Een mand vol stopwerk op haar schoot. De gaten soms klein, maar meestal groot. Dan keek ik haar meest met verwond ‘ring aan Hoe snel zij de naald door de kousen liet gaan! Dan hoorden wij haar ‘s avonds nog heel zachtjes zingen, Maar d ‘andere dag kon ze opnieuw weer beginnen...! Corrie Hartevelt-Roos Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 14-10-2009, 09:38:20 Ter nagedachtenis
Ter nagedachtenis, van het vergaan van de Scheveningse haringlogger “ CORNELIS VROLIJK “ SCH 179 Die op zijn thuisreis in het gezicht van de haven van IJmuiden in een storm in de nacht van 26 op 27 oktober 1936 waarschijnlijk door een grondzee werd getroffen en waarbij al de veertien opvarenden jammerlijk om het leven kwamen en er negen slachtoffers door de zee zijn weergegeven. Komt mijn vrienden laat ons horen wat er onlangs is geschied Met het schip Cornelis Vrolijk, schipper was Willem de Niet. ‘t Schip dat was al op de thuisreis met een rijk gekroonde vracht En ze waren bijna binnen, waar hun vrouw en kinderen wacht. De mens die wikt, God zal beschikken en daar moet de mens toch aan. Mens is het niet om te schrikken bijna thuis en nog vergaan? Ziet nu vrienden ‘t was zo gelegen ‘t schip was veertien dagen uit, En de reis verliep met zegen vreugde was op deze schuit. Schipper wou nog eenmaal vissen en dan weer naar huis toe gaan. ‘k Zei daarnet God zal beslissen en Zijn Woord dat zal bestaan S’ Morgens gingen zij aan ‘t halen en er zat veel haring in. De barometer ging aan dalen ‘t was te veel naar schippers zin, Maar na zwoegen en na werken kregen zij de vleet aan boord. En de vissers konden merken de wind werd steeds nog aangespoord. En hij waaide uit het zuiden met een reuze grote kracht. En hun koers was naar IJmuiden, hij zou er wezen in de nacht. Maar wat gaat er nu gebeuren de wind schoot uit in het N. West. Dat was nog wel goed te keuren want voor de wind dat ging wel best. En zij kwamen nu nog prachtig op IJmuidens haven aan. Maar de wind die bleef nog krachtig, ja het leek wel een orkaan. De angst werd groot bij deez’ mensen in een storm dicht op de kust. En zij kwamen nog steeds lenzen , van hun dood nog onbewust. Maar gekomen in de branding, ja, daar werden zij getroffen door een wilde hoge zee. En die zee werd hun noodlottig, hij nam schip en mensen mee. 0 ! Wat angst voor deze lieden zo de dood voor hun ogen zien Niemand die hier hulp kon bieden niemand zou den dood ontvliên. 0! Wat valt hier toch te treuren bij zo’n vreselijk gebeuren lag toch in de raad van God. Deze mensen zouden nooit meer levend komen aan het land. En ze zouden hun geliefden nooit meer geven hunnen hand. Andere dag toen rapporteerde even na de dag aanbrak. Een loodsboot die huiswaards keerde bij de brulboei staat een wrak Niemand kon toen nog beslissen of het was een vissersschuit, Maar men hoeft niet lang te gissen want het kwam al heel gauw uit; Dat het was een vissersvaartuig uit het dorpje Schevening’ Die twee weken van te voren voor de haringvangst uitging. Want de nacht die daarop aanbrak, lang nog voor het morgenrood. Spoelde heel dicht bij IJmuiden enen omgeslagen boot. Van het schip Cornelis Vrolijk, van Frank Vrolijk rederij, Dus het werd nu al moog’lijk dat het de 179 zij. Droefheid was in Schevening velen die ook terstond, Naar IJmuiden strand toe gingen of men soms nog lijken vond. En men zocht men was aan ‘t klagen de zee laat haren prooi niet gaan. Maar ziet het was na negen dagen toen spoelde het eerste lijk daar aan. ‘t Lijk werd van het strand gedragen in het doodhok opgebaard. En nu was het nog te vragen wie is het lijk waar men op staard. Scheveningers kwamen kijken ze zagen ‘t lijk voor d’eerste maal, En die zeiden toen al dadelijk: deze dode is Zier Taal. Nadat Zier Taal was begraven gaf de zee acht doden weer. Vijf matrozen en twee oudsten, de schipper kwam de laatste keer. Negen waren er nu begraven hadden nog hun graf aan wal, En men wachtte vele dagen of de zee meer geven zal. Maar monteur, stuurman en de jongste vonden in de zee hun graf. Reepschieter en ook afhouder stond de zee aan ons niet af. Vrouwen, Moeders, wees nu stil, hetgeen gebeurd is was Gods wil. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 15-10-2009, 08:16:32 Drie vrouwen in Scheveningse dracht, op een bank op de boulevard te Scheveningen.
( Een vrolijk drietal ) ‘t Was in één woord een plaatje, Zo’n vrolijk opgeruimd stel; Ze lachten vrijwel voortdurend; Ik mag zo’n trio wel! Een wandelaar nam een foto, Dat werd niet afgekeurd, Ze moesten nog even lachen en, Het was zo gebeurd... Het drietal zat heerlijk Te genieten in de zon, Ze lachten alle drie, Wanneer er één begon. Ze waren iets bejaard, Maar...blijkbaar jong van ziel, Ze daverden soms van ‘t lachen, Hetgeen hen best beviel! Straks is dat beeld verdwenen, Dan ziet men die dracht niet meer: Dat drietal op die bank, Herinnerde aan ‘t weleer... Toen liepen jonge meisjes, 0ók in die zelfde dracht, Dat beeld is nu verdwenen; Voor enkelen onverwacht. Nu lopen vele dames 0ók uit Schevening’, In de meest moderne kleding die Het oude reeds verving. Maar...dat drietal op die bank; Dat opgeruimde stel, Nogmaals: ‘t was net een plaatje, Ik mag zo’n trio wel! M.Moerkerken Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 16-10-2009, 08:25:30 De vuurtoren te Scheveningen 1875-1975
Je staat als een paal boven water Op een duin boven de woelige zee, Je telt nu reeds “ HONDERD “ jaren En, gaat naar ik hoop nog veel langer mee! Je huid is van staal en zo reizig, Veel leven ging langs jou heen, Geboorte en dood zag jij komen Veel gingen, terwijl nieuw leven verscheen... Wat heb jij beleefd al die jaren, Je zag velen komen en gaan, Je zag vele ouden gebogen, Maar jij bleef statig fier staan! Je verweerde tegen orkanen, De stormen schuurden je huid, Maar jij bleef pal als tevoren En, lachte de stormen steeds uit! Ze stuitten bij jou op weerstanden, En gierden soms woest om je heen, Maar jij bleef immer dezelfde Terwijl bliksem en donder verscheen! Ik heb wachters zien gaan en zien komen, Ze hebben hun plicht steeds gedaan; Ze hebben van de zee zitten dromen Of sidderen bij een orkaan... Maar immer klommen ze treden Tientallen steeds op en neer, Jij vroeg altijd hun diensten, Die vervulden ze jaren steeds weer! Je hebt vele schepen zien varen, De zeilen door de wind vaak gebold, Je hoorde de stormen soms razen Waarop menig zeeman soms schold... Maar, ondanks de wind en de stormen Woon ik zo graag aan jouw voet, Ik ben trots op jouw fiere gestalte Dat statige, dat mij wat doet! En, zie ik des avonds jouw lichten, Zich spreiden over de zee, Dan volg ik heel vaak die stralen En ga ‘k in gedachten ook mee... ‘k Geniet van die donkere luchten Als de maan er zo spiegelt doorheen, En je stralen verlichten de golven, Dan dank ik, dat je eenmaal verscheen! Je staat als een paal boven water Op een duin boven de woelige zee, Je telt nu reeds “ HONDERD “ jaren En, gaat naar ik hoop nog veel langer mee! Wat heb jij beleefd al die jaren, Je zag velen komen en gaan, Je zag vele ouden gebogen, Maar, jij bleef statig fier staan! M. Moerkerken Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 17-10-2009, 15:22:16 Het inwerpen der netten
Vlijtig zijn nu alle handen Werkzaam, om het haringnet, In te werpen, dat ‘s te zeggen, Hoe men het op blokjes zet, Of op dobbers die ‘t doen drijven, En van kurken zijn gemaakt; Waardoor het om visch te vangen, In den regten vorm geraakt, Hoe veel’ monden schenkt het broden, Hoe veel’ menschen spijst die visch! Die voor onze Nederlanden, Nuttig en voordelig is. Daar van welbereide netten, volstrekt, gelijk van alle werktuigen welke men gebruiken moet, de goede vangst, naast den zegen des hemels afhangt; wordt er, bevorens dezelve worden afgezonden en aan boord gebragt, met alle zorgvuldigheid toegezien, dat al hetgeen er aan behoort, er wordt aangebragt. Zij moeten vooral goed getaand zijn; daarbij moeten zij behoorlijk van lood en kurken worden voorzien, en de treklijnen behooren wel en sterk te zijn aangeslagen, opdat de kuil zwaarte genoeg heeft, om te kunnen zinken; dit werk wordt, even als het breijen der netten, het meest door de vrouwen verrigt. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-10-2009, 12:40:37 Het heden en verleden 1920
Over het verleden zeker is veel te vertellen, Maar over het heden ook is wel zoo wat te melden… Alles gaat tegenwoordig machinaal, Moet dat economisch allemaal? Het jaar 1920 bijvoorbeeld als uitgangspunt genomen, Reed de Haagsche Tram en daarin kon je meekómen! Hij reed van ‘t Gevers Deynootplein vanaf het begin, Met paarden voor de tram. Tot aan de Kneuterdijk zat j’er nog in De tram reed dus van ‘t Gevers Deynootplein over de Badhuiskade, De Badhuisstraat toen en de Scheveningseweg, om bij de halte Duinstraat in te lade.... Dan door de Javastraat, de Parkstraat naar de Kneuterdijk, ‘t einde van de rit, Daar zag men dan het standbeeld van Jan de Wit! Bij de Houtstraat was het eindpunt, De paarden hadden een rust voor even, hun was dat gegund. Na het vertrek ging ‘t weer langs de zelfde weg, Naar de Keizerstraat, Wassenaarsestraat, ‘t ging echt zonder pech. Verder reed hij: Gevers Deynootweg tot Rotterdamsestraat, tot daar, Dan werd het derde paard gezet als hulp voor het paardenpaar. Op het einde van de weg was toch die hoge dijk, Nu moesten drie paarden trekken met kracht en met beleid! Grote verandering bij de HTM, dat bracht de nieuwe tijd, Nieuwe wagens, rijdend op electriciteit, Mooi verlicht en prachtig van bouw, En de voerder leerde sturen, hij deed het al gauw! De wagens reden ‘t eerst op de lijn nummer acht, En op de Scheveningse Weg met volle kracht! Een enkeltje of een retourtje dat kon je krijgen, om Met ‘t retourtje binnen ‘t uur te rijden weer om. Concurentie had de HTM gekregen.... Een onmibus met paarden reed er ook. Dat kwam ongelegen. Maar ach, de omnibus ging toch gauw uit de roulatie, Want hij had geen bestaan meer, immers....geen prestatie! Het beginpunt lag aan de Duinstraat, Nieuwe Kerk. Druk was het daar met veel mensen aan het werk.... Rijdend langs de Scheveningse Weg voort naar de Plaats. Zoals gezegd, lang duurde ‘t niet op ’t laatst! Een meer practisch vervoermiddel kwam er voor de vissersvrouwen, De heer Wiersma dacht hierbij wat op te bouwen. Hij reed met paard en wagen vanaf de Duinstraat, En ja, de vissersvrouwen met hun handel, ze reden mee, metterdaad! Nu konden ze hun vischmanden sjouwen, En hoefden ze niet met hun vischwagentje te loopen douwen Voor vijf en tien centen ging het tot de Plaats, Dat was prachtig voor hen die werken binnengaats! Zoo heb ik dan het een en ander vlot in ‘t kort verteld, En zoo heeft de HTM zich mooi door de jaren heen hersteld. De Maatschappij rijdt nu met sierlijke mooie wagens Naar nu kijkt men op geen cent....tot klagens....! M.Pronk Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 19-10-2009, 08:00:01 Het leven in de jaren 1900-1910
Het leven in de jaren 1900 - 1910 was niet recht: Woningnood en het loon was slecht. Een armzalige tijd.... Er werd geleefd in grote moeilijkheid! Om een indruk te geven van het bestaan, Noem ik de Stuurmanstraat bij naam. Daar was de Verlengde Stuurmanstraat aan de linker kant En dertien huisjes “Hofje Piet Breugem” aan je rechterhand, Die huisjes, die dertien, hadden een Voorburgse baas, Die week’lijks op het hofje bezig was. Hij timmerde en repareerde, En haalde zelfs de huur, hij was het niet die mankeerde. De huishuur was niet zo bijzonder hoog: Betalen moest men & vijfentwintig in de week, wat zelden werd verhoog Dat zelfs was nog een groot offer: Men moest soms nog helaas wel poffen! De huisjes bestonden uit een kamer en zolder, Bedstee, portaal en een grote kelder er onder. Daarin woonde men met vijf wel tien personen. Met z’n allen rond de haard, gezellig, dat was nog es wonen. Een w.c. was er eerst niet in die dagen. Er stonden buiten vier huisjes om de lasten te dragen. ‘t Was een ton met een trechter, geen water, en dat was al! Zo deden de bewoners hun behoefte, meestal.... Een huisje was er voor drie gezinnen, Dat was dus door elkaar voor vijftien personen en pupillen. Dat gaf dan soms problemen.... Met z’n twee gelijk was niet aan te bevelen! De tonnen werden door de Gemeentelijke Dienst tweemaal weeks geleegd. Door Willem en Jan, die waren hierin doorkneed! De volle tonnen werden door hen weggehaald, In schone tonnen werd dan weer “nieuw” bewaard. Zo ongeveer in de jaren 1905 kreeg men verandering: De w.c. werd buiten geplaatst, dat was n ding. Ook kwam er de waterleiding in huis! Buiten was er de pomp, die maakte veel geruis... . Over het leven aan boord van de SCH 254 heb ik verteld, Maar over het leven in 1905 op een hofje nog weinig vermeld. Daar leefde men toch dankbaar en blij: Toen was de Gem. Soc. Dienst er nog niet bij! M.Pronk Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 20-10-2009, 08:35:14 Scheveningen – Dorp in de jaren 1920-1930
Allereerst nog iets over de Keizerstraat, het Smidsiop en Marcelisstraat inderdaad. Daar zijn ook bekende zaken te noemen, En in de Kejzerstraat winkels voor Dames- en Heerenschoenen! De schoenwinkel van Kruikemeier was goed bekend, Maar ook de Heerenschoenen van “Modern” dienen zeker hier gemeld. Ook waren er winkels voor Dames- en Heerenkleding, Maar die voor Hoeden en Petten waren gering! De naam Suzan was goed voor prijs en kwaliteit, En de zaak Van der Harst maakte geen onderscheid. Die was dan ook in het Dorp heel gezien, Vooral voor Zeemanspetten en Hoeden bovendien! Tevens is bekend de Fietsenzaak van Knoester, Voor Dames- en Heerenfietsen en merken, nog beroemder. En in het Smidslop is er een zaak bekend van Rood, Voor oud papier, lorren en oude metalen die hij koopt! Dan zou ik bijna vergeten de Prins Willemstraat, Want daar is de zaak van Palthe inderdaad. Dan was er ook gevestigd de paardensmederij van Meis, zoowaar, En de Stalhouderij Waterreus had het fijn voor mekaar! Verder even terug in de Keizerstraat gekomen, Daar kon men het “Volksbelang” voor ieder toonen. Als conciërge fungeerde hier de Heer Berserik, En deed daar dan ook persoonlijk zijn plicht! Ook de Marcelisstraat en ‘t Waaigat niet vergeten, En in de Marcelisstraat was er de sigarenzaak De Zoete moet je weten. En dan ‘t Waaigat met de zaken Willik en Noordwijkse Jannetje, In groenten, aardappelen voor 3 á 5 centen kroten met ui, in je pannetje! Het Molenslop was zeer gezien en bemind, En de buuren daar waren allemansvrind. Veel winkels waren er in het Slop dan ook niet bij, Maar de boekhandel Koek had daar een Handelsdrukkerij! Nog even terug naar de Badhuisstraat, dat is waar, Daar was de Heerenzaak Buitendijk, die maakte alles voor elkaar. Naast de winkel had je de Boterhandel van Hillenaar, En kreeg je voor een pondje boter een stuk fijne kaas zoomaar! Dan zijn er nog enkele sigarenwinkels zéér bekend, O.a. de sigarenwinkel van Buitendijk was erkend. En de naam het “Wapen van Leiden” erg bemind, Want die sigaren rookten lekker in de wind! Tot slot van mijn mooie kapittel een bijzonder woord, Voor Wout Verheij in de Stuurmanstraat die hier bij hoort. Hij dreef handel in cokes, kolen en turf bovendien, En in de Badhuisstraat groente en aardappelen dat kon je zien! M. Pronk Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 21-10-2009, 10:25:40 Het schuitje en de bemanning
Mijn vorige gedicht was meer op versche visch gericht, En wil natuurlijk nu iets meer over de visscherij allicht. Ik zal verder nog het een en ander vertellen, Want over de Schuitjes kan men boekdelen vermelden. De Schuiten voeren winter en zomer, En de verdiensten waren af en toe wel sober. Men voer op visch en haringvangst En men maakte dan ook reizen wel erg lang. De visscherij liep van Pinksteren tot ongeveer Kerstmis; Dan werd de visscherij beëindigd en dat is niet mis. Want er waren mooie en slechte teelten, En moest men van de opbrengst de winter daarvan eten! Dat noemde men in zeemans termen behouwen teelt, Want de Schuit ging ook wat hooger op zoo men weet! Die kwam tot aan de duinen en muur te staan Vanaf de Vuurtoren tot aan Paviljoen Prins Van Wied wel te verstaan. De Schuit werd zoo gezegd op het drooge gezet, Die werd op rollen door een twaalf paarden dan verzet! Dat karwei leek niet zoo makkelijk als men denkt, Want een man of acht moest tillen met schouder en nek!! Fey en Paschen kwamen de zeelieden op het erf, En werden de Schuiten geteerd en mooi geverfd. Met Pinksteren was alles dan weer opgeknapt, Want de timmerman en verver die deden dat zeer rap! Een week voor Pinksteren kwam weer de drukte aan, De Schuit moest weer naar zee wel te verstaan. Die kwam zoo ongeveer aan de naad van het water Men wachtte dan dat de vloed tot aan de Schuit dan kwam! Achter de Schuit stond bemanning en familie bij elkaar Te wachten op het sein van de stierman met blij gebaar! De bemanning werd op de schouder door een zwemmer naar zee gedragen, En ging men zonder moeite naar de Schuit met geen bezwaren! Men nam afscheid van vrouw en kind, En verdere familie die werden bemind De Schuit kwam tenslotte vlot te staan, En met het anker op het spul trok de Schuit daaraan! Wanneer de Schuit vlot kwam te liggen en voer, Werd de driekleur geheschen en alle man stond bij het roer! Ten teeken tot allen een goede gezondheid en weerzien, Hopende maar op goede vangst en een korte reis misschien!! M. Pronk Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 22-10-2009, 08:55:01 Nabetrachting Pinksteren in de jaren 1905-1910
PINKSTEREN ! ‘t Was altijd een bijzonder feest, En dat is het op Scheveningen, vele jaren zo geweest. De Tweede Pinksterdag, dan was het een ware intocht, Van joodse handelaren, in optocht! De feestdagen waren er immers voor iedereen, Op de feestelijke Boulevard ontbrak er niet één; Dan waren er zeker duizenden feestgangers, Die genoten van zon en lucht en van al dat anders. Was het zondagavond Eerste Pinksterdag, dan kwamen de handelaren al, Om zeker te zijn van een goed plaatsje voor hun wagens, vooral. De Tweede Pinksterdag stond de boulevard goed vol: En wel vanaf het Schuitengat tot Prins van Wied, was ‘t er overvol! Hun handel was okkernoten, sinaasappelen en pindaas, Er waren vijgen en dadels, maar géén peren, appelen helaas. Maar hun spreukwoord:- vijt en dalen! Alle dalen zijn geen dalen, kom ze maar halen - ‘s Middags was het een gezellige drukte, Want de feestgangers zaten dan op de dijk teruste; De Seinpostdijk leende zich daar wél voor. Geen pindaatje ging er teloor! Zo tegen het donker, dan gingen de joodse handelaren naar huis, Door de Keizerstraat, de Scheveningse weg, dan waren ze thuis. Hun daggelletje was meer als verdiend. Tot volgend jaar dan weer misschien! Maar ook ‘s avonds op Tweede Pinsterdag was ‘t in de Keizerstraat heel druk: Een mooi plaatsje was voor de koopman zeker een geluk. Want veel kooplieden kwamen er met kraam en handel, Verkochten lekkere paling en aal. Iederéén was immers aan de wandel? De vrijgezellen gingen naar ‘t Haagje. Ze kuierden in de Veenestraat en langs ‘t Achterom en zochten daar hun glaasje. Menig kop met koffie bij ‘t gebak, dat was gebruik Of een advocaatje klotste ook wel in de buik. Het waren echt gezellig leuke dagen, Er zijn er helaas niet veel meer die ze zagen... We zitten nu in een moderne tijd En menigeen kent nu ándere gezelligheid. Maar Pinksteren is ook nu nog altijd gezellig, En voor de Scheveninger is dat zeker nog geweldig. Ook in de kerk van de verschillende gemeenten... Dat wij dit elk jaar weer mogen beleven, opdat wij het ook later nog mogen weten! M.Pronk Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 23-10-2009, 08:17:13 Een beeld uit het verleden
(ruim vijftig jaren geleden) Ze waren met hun drieën gekomen En zijn met hun drieën gegaan, Ze hebben zeer veel gesproken Ik heb er toen “IETS” van verstaan. Ik zat op een bank tegenover Dat driemanschap aan zee, En luisterde onwillekeurig Met wat ze zeiden mee. Ze spraken over schepen Die voeren in en uit, En over goede vangsten; Ze spraken allen luid! Ze staarden in de verte Met ‘n echte zeemansblik, Eén van hen was mager De anderen waren dik. Twee stonden er te roken Waaronder één met pijp, Eén was zo om de twintig De anderen waren...rijp. Ze stonden op de Boulevard Vaak op hetzelfde plekje, Twee stonden fors wijdbeens Eén leunde tegen ‘n hekje. Ik zag ze nu en dan weer staan Soms gaan of ook weer komen, ‘t Was een bekend beeld aan zee Bijna om van te dromen... Ze waren allen warm gekleed Met jekkers en met truien, Ze moesten ieder op hun beurt De gedachten spuien... Ze stonden toen nog aan de zee Het hoofd gedekt met petten, Derhalve niet als thans, Blootshoofds, met cigaretten. Ze rookten in ‘t verleden Gewoonlijk sigaren, Men zag ze ook wel met een pijp Dat bracht hen tot bedaren...? Want roken gaf “in schijn” slechts rust Bij het inspannend leven, ‘t Staat bovendien “gemoedelijk Met pijp, sigaar om ‘t even. Zo’n drietal, één met Scheveningen Behoorde bij de zee, Ik zag ze ook wel elders; Soms ook aan de ree. Het was een beeld van Scheveningen Wél uit vroeger jaren, Toch staat zo’n driemanschap nu en dan Nóg naar de zee te staren... M.Moerkerken Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 24-10-2009, 09:06:51 Het Kurhaus weer gevleugeld
(Aldus de Haagsche Courant van 4 mei 1977 ) Kurhaus, je verrijst weer in je glorie Na je reeds zo lang bestaan, Je twee vleugels zijn verschenen Waarvan je onlangs was ontdaan. Je krijgt een nieuw gedaante; Straks prijk je weer in volle pracht, Waarin je fraaier zal verschijnen, Door zo velen niet gedacht. Straks komen weer de muzikanten En dirigenten veler landen, Dat men je bijna liet verdwijnen, Ja, dat was voorwaar een schande... Maar, je bent tóch weer gebleven en Met je vleugels haast compleet, ‘k Vraag hier zeker namens velen: Wees maar spoedig weer gereed! Je vleugels zijn wat kaal nog; Men ziet te veel beton, Maar, als dit fraai bedekt is, Zal je schitteren in de zon; Dan zal muziek weer klinken In dit geliefd gebouw, Ik schrijf hier namens velen: Wij blijven ‘t Kurhaus trouw! Laat ze daar weer spelen En zingen ‘t hoogste lied, Dan zijn we weer tevreden En iedereen geniet! Wat ons allen steeds geboeid heeft Terwijl je op die duintop stond; Je koepel tegen die blauwe hemel En...je zo machtig brede front! We kunnen straks genieten, Van je nieuw gewaad, Dat het je weer als vroeger Naar veler wensen gaat! ‘t Plan jou te doen verdwijnen Was een enorme fout... ‘k Dank hier daarom allen die STREDEN OM ‘T BEHOUD! M.Moerkerken Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 25-10-2009, 11:40:38 Hulde aan het Kurhaus te Scheveningen
Kurhaus met je fraaie koepel En je reeds zo lang bestaan, Men had bijna al besloten Dat je nu wel heen kon gaan. Maar...wonder boven wonder Blijf je ons weer jaren trouw, Want wij kunnen jou niet missen Jij bent ons vertrouwd gebouw. Ja, jij hoort bij Scheveningen En bij onze fraaie kust, We zouden jou niet gaarne missen Geloof dit maar gerust! Je hebt zo vele jaren Ons en de Cultuur gediend, Je was voor vele duizenden Ieder jaar weer steeds hun vriend! Naast Holland waren vele landen Met het Kurhaus zo vertrouwt, Jij die in achtienzevenentachtig Na de brand weer werd herbouwd. Je bood al die jaren veel concerten, Toneelvoorstellingen en zo meer, Waarvan Hollanders vaak genoten; En buitenlanders evenzeer! Wat ons allen zo geboeid heeft Terwijl je op die duintop stond, Je koepel tegen die blauwe hemel En je zo machtig brede front. Je krijgt een grote reparatie En een extra goede beurt, Je blijft weer ons vertrouwde KURHAUS; Om die “ VERNIEUWING “ niet getreurd. We leven allen met je mede Met je straks weer nieuw bestaan, Dat je meer dan honderd jaren Na de vernieuwing mee mag gaan. Je hebt zo vele duizenden Al die jaren trouw gedient, Met jou is de “KUNST” verweven, JIJ BLIJFT STEEDS ONS ALLER VRIEND! M.Moerkerken Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 26-10-2009, 09:11:40 Kniertje
Haar beeltenis staart mij dagelijks aan, Vanuit een schilderij, Een beeld dat steeds mijn kamer siert, Want, Kniertje hoort er bij! Het is niet slechts een schilderij, Een beeltenis alléén, ‘t Schets als “ SYMBOOL “ de vroegertijd, De toestand van vóórheen. Men heeft op visserijgebied, Toen meer dan eens gefaald, Vandaar ook die bekende zin: “DE VIS WERD DUUR BETAALD”... Ik kijk vaak naar die droeve blik, En, naar dat grijze haar, Die omslagdoek, en witte muts, Ze horen bij elkaar. Wanneer ik aan die “Bommen” denk, Uit het ver verleden, In vergelijking met de loggers Goed uitgerust in ‘t heden, Dan staart die blik van Kniertje Ons zo verwijtend aan, Omdat schepen in ‘t verleden soms Onnodig zijn vergaan... De schepen waren vaak niet best, En, vielen bij contróle tegen, Men vertrouwde té eenzijdig, Op “ DE HOOP VAN ZEGEN “. Kniertje als Actrice was Met de Visserij verweven, Haar beeltenis doet altijd weer: DE TIJD VAN TOEN HERLEVEN! M. Moerkerken. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 27-10-2009, 08:20:47 Liever zand dan water
Wat waren we verheugd Met ‘t opgespoten zand, Het was een lust voor d’ ogen Dat verbrede strand! Toen kwamen de orkanen Die gierden langs de kust, Het zand begon te spelen Als een lieve lust. Zand op de boulevard En in vele straten, Zand door de kieren, En in vele gaten. Zand in ‘t portaal En bijna in ‘t eten, De orkaan van januari Om nimmer te vergeten. Zand op de kozijnen Op straat en overal, Bij de huizen langs de kust, Ja daarbij bovenal! Maar...’t zand bedwingt Het water langs de kust, Dit domineert vóór alles En, maakt ons hart gerust. Laat daarom maar het zand In plaats van water komen, We kunnen ‘s nachts fijn slapen, En daarbij rustig dromen. Het verbrede strand Ja echt.., het móést gebeuren, ‘t Is beter dan een watersnood Waarbij zovelen treuren. Dat zand dat MOEST er komen, Voor NU... en ook voor LATER, Bedenkt dit kustbewoners: VEEL LIEVER ZAND DAN WATER! M. Moerkerken Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 28-10-2009, 08:16:30 Panorama Mesdag
‘k Zag het voor de derde maal; ‘t Was wéér een openbaring, Voor wat mij aangreep en bekoorde Heb ‘k nauwelijks een verklaring... Het is en blijft verwonderlijk Dat fascinerend beeld, Het trekt ons bij vernieuwing aan; Een kunst die nooit verveelt. Men komt ogen vaak te kort Van wat men ziet rondom, Men wendt zich in die koepel Voortdurend om en om. Het biedt een machtig perspectief, Heerlijk om t’ aanschouwen, Wie dit eenmaal heeft gezien, Zal dit nooit berouwen. Dat beeld laat ons nimmer los, Het blijft in de gedachten, Dat het velen boeien zal, Mag men ook verwachten! Dit “ PANORAMA “ is voor allen, Voor kleinen en voor groten, Miljoenen hebben van dit beeld Reeds heerlijk genoten! Men verlangt steeds weer terug Naar dit machtig wonder, Want wat Mesdag hier creëerde, Was wel zeer bijzonder! De Zee, het strand, de luchten, Ze zijn zo puur, zo echt, Ik heb er van genoten; Ik ben er aan gehecht. Dat ‘t velen gaat als mij, Bij ‘t beeld dat zo bekoort, ‘t Leeft jarenlang .dat zeegezicht In de gedachten voort! M. Moerkerken Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 29-10-2009, 08:26:32 Eeuwig
Eeuwigheid, niet af te meten.... Want het is een lange tijd! Wie zou dat immers niet graag weten? Wat is eeuwig, eeuwigheid? Maar we kunnen de sluier optrekken, Als wij de ogen maar opendoen.... En het werk der schepping ontdekken! Aandachtig bekijken, wat zag ik toen....: ‘t Was in het land van de hoge bergen.... Toen was er één berg, vrees’lijk hoog! ‘t Was wel de hóógste van al die bergen.... Haar top was onzichtbaar voor het oog. De wolken lagen als schaapjes te rusten, Zij lieten die hoge bergtop niet zien. Het was ook zo mooi aan de Noorse kusten.... Toen kwam daar een vogel aangevliën.... De vogel streek neer op die berg en wat wonder.... Hij slijpte zijn snaveltje keer op keer.... Toevallig liep ik daar net onder! Er vielen wat korreltjes op mij neer. ‘k Keek toen naar boven, nu wist ik ‘t gewis.... Als ‘t vogeltje daag’lijks zijn snavel kwam slijpen: Dat er voor dié reus eens een einde is.... Dan staat men wel vol verwondering te kijken: Want alles, hoe schoon ook, zal éénmaal vergaan.... Maar....wat eeuwig is, dat houdt immers stand? Moge ons leven zijn daarop aan: En strijden voor ‘t eeuwig vaderland! Corrie Hartevelt - Roos Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 30-10-2009, 08:21:40 Het goud
Voor het oog ben jij toch zó begeerlijk, Want wie jou draagt, die vindt het heerlijk, Om dan met jou, o Goud, te pronken... En vele ogen te laten lonken...! Maar...wat bén jij eigenlijk, jij Goud..., Dat ieder zovéél van jou houdt? Want velen in dit aardse leven, Willen er alles wel voor geven! Het liefste dan ook zakken vol... Ja, heus, ik maak het niet te dol. Omdat zij het Goud zo fel begeren, Wil ik het Goud een lesje leren! Je bent maar een gehard metaal, Je komt maar uit het stof der aarde. Zeg, heb jij soms ook levenswaarde? Want ach, wat zijn wij blind en dom. Het Goud dat uit de hemel kom’, Dat zijn de GOUDEN ZONNESTRALEN, Daar kan jij, Goud, het niet bij halen... De stralen van de Hemelzon, Die geven jou die glans alom! Want zonder dát Goud en zonder die Glans, Had jij, o Goud, geheel geen kans! Zij geven een mens een nieuwe levensvreugd’, Dus zie je wel, Goud, dat jij niet deugt?! Jij kan dat bij lange na niet halen, Met Goud is het leven niet te betalen. Want het Leven hier op deez’ aarde, Is ons onze grootste schat en van meeste waarde...! Al zouden wij het Goud staap'len met hopen... Voorwaar, je kunt er het leven niet voor kopen... Willen wij, mensen, dan nooit leren? Om steeds weer het geld en Goud te begeren? Want op ‘t eind van deez’ levensbaan, Zullen we met lege handen staan... Nooit is iemand uit ‘t leven gegaan, Met geld en goederen achter zich aan. Natuurlijk, wij kunnen zonder geld niet leven, Maar laten w’ ons hart er niet aan geven... Doch, zet het hart open voor liefde en vree, Dán ben je gelukkig en leef je tevreê. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 31-10-2009, 08:18:02 Liefde is….
Liefde kun je niet bekijken Liefde zet je niet aan dijken Liefde is een warmtebron Liefde wil de mens alom Liefde aan de ander geven Liefde bepaalt geheel je leven Liefde is eerlijk, is rein en zacht Liefde heeft sterke macht Liefde is mild en overvloedig Liefde geeft kracht Liefde is moedig Liefde, wij kunnen niet buiten jou Liefde, wij blijven jou eeuwig trouw Liefde, wij kunnen jou ook niet missen Liefde, wil jij heel ons leven beslissen? Liefde geeft vreugde in ons hart Liefde troost in bitt’re smart Liefde is niet voor ons te doorgronden want, Liefde, zij heelt zelfs de grootste wonden Liefde is heilzaam Liefde is teder Liefde neemt, en geeft gul weder Liefde Gods, wil ons terzijde staan Liefde met Hem, dan kunnen wij dit leven wel aan! Corrie Hartevelt-Roos Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 01-11-2009, 08:19:05 Aan boord
Aan boord, aan boord, gij flink gezel! Wat zwoegt gij vroeg en laat? Geen leven is zo zorgenloos, Als het leven van Janmaat. Geen maakt zijn reizen zo goedkoop, Of ziet zoveel van de aard’. En dat is, dunkt me, nog al wat,. En wel een schipbreuk waard. Komt soms een stoker ons aan boord, Wij slaan hem wakker af, Of vinden wij in ‘t diep der zee Een echt matrozengraf. Maar zijt gij bang en laf van aard, Blijf dan maar aan de kant! Ik vrees geen stormwind, want ik ben Een zoon van Nederland. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-11-2009, 09:02:20 Het Weekmenu van een visserman anno 1930
Als je pas in zee komt krijgt ieder twee broden die langzamer harder worden, zo went men alvast aan wat ik hier eens weergeven zal! Als je zondagsmorgens opstaat, staat de koffie voor je klaar. Je neemt een zeekaak, als je er op slaat, springt de handbom uit elkaar, Iemand zonder goede tanden, krijgt hem vast niet in zijn lijf, zonder gescheurde ingewanden, en zijn kaken helemaal stijf. ‘s Middags eet je meelpoting, dat is een van bloem gemongen kluit, dan gaat hij de etens pot in, als projectiel komt hij er uit. Iemand d’e een scherp mes heeft, snijdt zo’n ding van elkaar; De buitenkant is wel te eten, maar van binnen is tie niet gaar. Ook zit er een enkele krent, paar stukjes kolen, een rozijn, een enkel steentje door de krenten, verder is ie reuze fijn. Avond‘s eet je rijst met haring, de haring die is bovenbest, maar wat allemaal in de rijst zit, Je zal zeggen “Geloof dat je kletst.” Lange haren, dotjes rommel, poetskatoen, en nog veel meer, Het is voor vandaag de laatste keer. ‘s Maandags eet je bruine bonen met gebakken spek of vet, daar moet je niet te veel van eten, anders is heel ‘t schip besmet. Het is niet enkel van die bonen, er gaat ook een uitje door, Wie met deze kost bekend is, hoef ik niets te zeggen hoor. Dinsdag krijgen we een snertje, ook wel waterpap genoemd, ja, die is op de haringschepen, en overal beroemd. Zo’n pot met erwten staat te koken soms tien of twaalf uren lang, en de kok bleef maar aan ‘t stoken, immer met de volle gang. Als het dan schaften is geblazen, trek dan eerst je waterlaarzen aan. ‘s Woensdag is het een dag van vreugde, ‘t is zomaar een hoteldiner, aardappelen met spek en kroten, uitgezocht voor de zee. Donderdag aan is het weer snertdag, dat heb ik u alreeds verteld, dus moet ik nu de vrijdag nemen, ‘k heb er al wat voor besteld. Vrijdags eet je grauwe erwten, die je zo hard koken laat, dat zo’n roodkoperen etensketel, roodgloeiend op de kachel staat. Is de tijd dan weer gekomen, dat het maal wordt opgedist, denk je nou die zullen smaken, maar je heb je weer vergist. Lieve mensen wat een erwten, hou je hart vast ouwe Chiel, ‘t zijn net ronde lode kogels, de inhoud van een projectiel. Zaterdag is ‘t een bonensoepie, een soepie met wat bonen en wat rijst, dit is dan het laatste van de lijst. De scheepskost zou wel beter smaken, als het was van goede kwaliteit, maar het is maar voor een zeeman Daar wordt zoals een ieder weet, zo heel veel geld niet voor besteed. Dit is een gedicht van pa Westerduin, gemaakt op 83 jarige leeftijd. Op 5 februari 1994 verscheen in de Scheveningse Courant dit gedicht in het Schevenings dialect. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 03-11-2009, 09:11:05 ADA
Bij het vergaan der Scheveningse pinken de Vrouw Petronella Pronk en de Vrouw Petronella. 1841. Daar zit zij, Ada, neergebukt, Die arme vissersvrouw, En werpt een blik op ‘t lieve wicht, Dat lachend aan haar boezem ligt. Haar boezem vol van rouw. Zij denkt met schrik aan de avondstond, Toen Robbert was gegaan: De wind sloeg vreeslijk door het want, De golfslag rolde zwaar op ‘t strand, En droevig stond de maan. Zij huivert van de bange nacht, Die op die avond viel, Toen ‘t oeverzand als jachtsneeuw stoof, De stormwind floot door ‘t heuvelloof, En beukte Robberts kiel. Zij weegt de woorden, die hij sprak, Toen zij hem bracht naar boord, En hij het jongste knaapje droeg, Dat de armpjes om zijn vader sloeg En met hem snelde voort. Daar zat zij: weken liepen heen, En wie de zee verliet, Of weer ter visvangst keren mocht, Vergetende de vege tocht, - Haar Robbert zag zij niet. De zon verrees aan de Oosterkim, Omwolkt en flauw van licht; Daar stuift een hoop de stulpdeur in: “Naar ‘t strand, met opgeruimde zin, Een schuit is in het zicht.” Gelijk Auroor de nacht verdrijft, Verdreef die kreet haar smart: Zij vat haar zuigling, smelt daar heen; Haar kindren volgen op haar schreen; Verrukt slaat aller hart. Men staart in ‘t rond op ‘t golvend vlak: Er klimt een zeil omhoog; Het wijkt en nadert keer op keer, Men roept: “Hij is ‘t;” - men twijfelt weer; -. En ‘t zeil verdwijnt voor ‘t oog. Geen donder treft zo fel het oor; Geen borst wordt meer geroerd, Dan als na leed de vreugd in ‘t hart, En ijlings weer na vreugd de smart Ten toppunt wordt gevoerd. Zo vloden dagen achtereen, En traan op traan gestort: Er is geen foltering zo groot, Als dat door vrees en hoop in nood De ziel bestreden wordt. Daar zit zij in haar sombre hut, Door ‘t schaamle kroost omringd: Ter neergebogen zit de vrouw, Al bibbrend van de najaarskou, Die door de reten dringt. Door ‘t venster schoot een straal der maan, En spiegelde op de muur. Er smeulde een boomtak aan de haard, En ‘t sober maal, bijeen vergaard, Stond op het rokend vuur. Hij komt, voorzeker, ja, hij komt! De pink is in ‘t gezicht: De vaan is breed, de gaffel krom; Het is een bom als Robberts bom, De kleur van het zeil is licht. Zij hoorde ‘t, en zij snikte luid; Zeeg neer; haar kracht verzonk. ‘t Snelt al naar ‘t strand op dat gerucht; Maar ach, aan ‘t oog is ‘t zeil ontvlucht, Dat op de baren blonk. Helaas! haar Robbert kwam niet weer: Zijn bodem was vergaan. En Nederland, gehuld in rouw, Plengde om die arme weduwvrouw. En om haar kroost een traan. C.Gébel. Scheveningen, Januari 1841. C.Gébel was een smid te Scheveningen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-11-2009, 08:33:20 DE LOGGERVAART
Mijn vrienden die ter haring vaart, of die ervan moet leven; Kom, luister eventjes naar mij, wat ik hier heb geschreven. De logger of de disselvaart, daar zal ik nooit op roemen. Maar ‘k moest, omdat de nood mij drong, dit nog een uitkomst noemen. Ik ging naar Vlaardingen om vaart, nam afscheid van mijn vrinden. Van vrouw en kinderen, moeder mee, ik hoop hen weer te vinden. Die zegen viel mij thans ten deel, ik mocht het weer beleven; Mijn vrouw en kinderen om mij heen, in welstand weer gegeven. Zo ook mijn oude kammaraads, zijn weer gelukkig thuis; Ofschoon de jongst verleden storm, deed sidderen menig huis. Daar waren toen van onze plaats, nog mensen op de zee, Waar ieder ongerust mee was; en vrouw en kinderen mee. Gelukkig, na die grote angst, kwam er bericht per draad; Dat deze schipper met zijn volk, behouden binnen gaat. Kom, ik ga eens naar beneden, en mijn tijd daar eens besteden En eens kijken inderdaad hoe het op de logger gaat. Het leven is voor mij Zo zeer nog niet te verachten. Want de rijst met bier gaat nooit uit mijn gedachten. En als het schaften is, hoort men soms na ‘t gebed; Het eten is wel goed, maar veel te weinig vet. Geen spek meer in de snert, geen boter van de koe; Men noemt het margarien, op een pond een half pond toe. Als dit geen waarheid is, vraag ‘t loggervolk of ‘k jok; Komt men in ‘t logies, ‘t lijkt er wel een varkenshok. E hok voor veertien mensen, de knieën bij het vuur; Mijn vijand zou ‘k niet wensen zo’n leven op den duur. Twee man in een eenmanskooi neem dat maar aan als dank; Bewusteloos van de vlooien en verrekken van de stank. Nu vrienden, allemaal, ik heb genoeg van ‘t varen; Al wordt het dan wat schraal, ik zal ‘t wel zien te klaren. Nu schei ‘k eruit mijn vrinden, genoeg voor deze keer; Ga zelf eens ondervinden, dat blijft de beste leer. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-11-2009, 08:42:21 Aan JAN HARTEVELD
Verdronken hij Lerwickshaven, 10Juni 1928 Vlak hij de haven! En…nóg jamrnerlijk verdronken, Zoo wreed, zoo onverwacht van ‘t onderhart gescheurd! Uw Meisje, Zusters, Broers in zwarten rouw gedompeld! Gij weet niet, beste Jan, hoe diep gij wordt betreurd. Gij waart het eerste Pand, dat ‘t levenslicht aanschouwde, De eerste Zoon, ons Kind, ‘t geluk van ons geluk! Na één en twintig jaar, verslonden door de golven, Braakt gij ons hart, ons huis, opeens zoo pijnlijk stuk... Vlak bij de haven! En... dan nog niet thuis te komen! Werd Lerwick nu uw graf? de zee het zwarte kleed? 10 Juni, gij de dag van donkerheid en smarten? O Heere sta ons bij en sterk ons in ons leed Uw doen is ma Uw wegen diepe paden, En Gij vergist U niet maar ach …ons arme hart Krimpt weg en is ontroerd! Wil, Heer’, het stille maken, O kom, en troost ons toch en heilig deze smart. Vlak bij de haven! - als ons levensschip moet stranden, Laat dan ‘t verlies van Jan, voor allen, groot en klein, Een roepstem zijn geweest, een roepstem tot bekeering. Dan zal de smart tot vreugd’ en eeuw’ge winste zijn! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 05-11-2009, 09:38:24 In de muur naast de toegang tot de Oude Kerk aan de Keizerstraat is een steen aangebracht, die herinnert aan de veertien leden der bemanning van de SCH 179 van de rederij Vrolijk. ??? ???
Zij kwamen om in de vliegende storm die op 27 oktober 1936 voor onze kust woedde. Over deze scheepsramp gaat het volgende gedicht, waarin wordt vermeld dat Koningin Wilhelmina de nabestaanden van de slachtoffers bezocht, tot troost voor het geleden zware verlies. Hebben de Oranje vorsten. zich immers niet altijd al betrokken gevoeld en getoond met het lot van de vissers? De visschers en hun Koningin Zij waren uitgevaren, En wuifden blij te moe, Vanaf de zilte baren, Hun vrouw en Moeders toe. Ze gingen, vol vertrouwen, En God gaf hun geluk. Dra keerden zij behouwen, Naar Neerlands ree terug. Maar voor de veil’ge haven, Daar brak, 0 dubbel wee, De wild’orkaan ontketend, Op hemelhoge zee. Dan smeekten bange stemmen, In angstig noodgeschrei, Maar hoger slaan de golven. Geen redding was nabij. De Mannen en de Zonen, Van ‘t Scheveningse strand, Zijn droevig omgekomen, Dichtbij hun Moederland. Hier kunnen wij slechts schreien, Om ‘t treurig levenslot. Maar Gij waart z’in hun lijen, Toch ook nabij 0 God? Zij ging, de Hooge Vrouwe, Naar d’arme visserswoon, En bracht in leed en rouwe, Haar liefde diep en schoon. Ze bood aan weew en weezen, De Koninklijke hand. En treurde met de vrouwen, Van ‘t Scheveningse strand. Wier wreed gebroken leven, Geknakt door zware rouw, De ziele deed ontroeren, Van Neerlands Koningsvrouw. Hun leed is niet te peilen, En altoos blijft hun smart, Als hun gedacht verwijlen Bij ‘t liefste van hun hart, Zij luistren naar hun stemmen Al zijn ze lang verstomd En blijven eindloos wachten.... Op dat, wat nooit meer komt. Een lichtpunt blijft er stralen In ‘t donker Schevening. Lang zal men dit verhalen Als dankbre herinnering. Hoe Neerlands Koninginne Haar vissersvolk bezocht. Hen trooste in hun droefheid, Zooveel zij dat vermocht, Hier legde de Vorstinne, Opnieuw den liefdeband Van Eén in vreugd en rouwe, Oranje en Nederland. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 06-11-2009, 08:21:05 Droevige gebeurtenis
Voorgevallen op den avond van den 16e Februari 1898 met het vergaan van de bomschuit “Cornelis Johannes” van de reder C.v.d.Toorn. Schipper J.de Mos. ‘t Was in ‘t vermelde jaar in de tweede maand Dee’z bomschuit ging naar zee, voor hun tijd’lijke belangen. Waartoe al voor dien tijd, de weg nu was gebaand. Om als het wezen mocht, wat vis te mogen vangen. Nadat een ieder nu, thans zeven in getal, De zijnen had gegroet, Hun ouders, vrouw en kinderen, verlieten zij elkaar, en staken nu van wal, In hope dat hun nu, geen onheil mochte hinderen, ‘t Was op den tienden van de maand, met heel mooi weer, Dat er met hen, nog meer de Noordzee gingen bevaren. Zo deden zij verblijdt, hun roeping als weleer, En niemand had misschien, vermoedelijk bezwaren. Maar ziet: den zesden dag, dat zij waren op zee, Breekt er een stormwind los, de zee ging zich verheffen, En niemand was bewust, welk onheil voor hen lee, En dat hen deze dag, de kille dood zou treffen. Het was des’avonds laat, met ‘d ingang van de nacht. ‘t Was vreselijk ruw weer, met zware donderbuien, Dat iedere zeeman, in die omtrek er aan dacht, Om binnen te gaan, in de haven van IJmuiden. Zes liepen er al in, en deez voornoemde bom, zou als die andere, Het nu ook zeker wagen. Maar vreselijk toneel-eer hij het hoofd omgaat, Wordt hij door een zware zee, op ‘t hoofd geslagen. 0!, wie is nu in staat, om dezen nood en dood, van deze zielen, In die toestand te beschrijven? In een zeer korten tijd, Moesten nu klein en groot,voor eeuwig van dee’z aard,in de Noordzee verstijven. Men zegt, dat nog een schip, het droevig noodgeschrei, Van de bemanning op dee’z bomschuit heeft vernomen, Dat zekerlijk daar dicht in de nabijheid lei. Zij zijn in korten tijd, daar allen omgekomen. En ziet: des andere daags, nog in de morgenstond, Was deze tijding op het dorp te Scheveningen, Waar ouders, vrouw en kroost, toen uit des kerkraads mond, Dit hartverscheurend lot der doodstijding ontvingen. Ik heb daar een vriendin, die ik al jaren ken, die heeft met deze ramp, Drie zoons er door verloren. Toen deze tijding in hun woning kwam tot hen, Kon het niet anders, of ‘t moest hun ‘t hart doorboren. Drie zeer geliefde zoons, hun door den dood ontnomen. Zo geheel op ‘t onverwachts, van ‘t harte afgescheurd, Dat was voor ‘t ouderhart, niet om te overkomen, Er werd door menigeen, met hen ook meegetreurd, De oudste zoon liet na, een vrouw met nog vijf kinderen. . De tweede zoon, was nog pas vier weken getrouwd. De derde deed haar huis ganselijk verminderen, Zo dat zij genen zoon meer over houdt. Twee dagen na de ramp, ging ik haar eens bezoeken, Toen zij verkeerde in zware droefenis, Ik ging naar hen, bezwaard, en ik moest mij verkloeken, Daar het op zo’n tijd, niet heel gemakkelijk is. Want al des mensen troost, kon hier bij hen niet baten, Het is de Here, die ‘t verdrukte volk vertroost. Als het hun bange is, zal Hij hen niet verlaten, Dan is de Here goed, al neemt Hij weg hun kroost. Dat heeft mijne vriendin, ook moge ondervinden, Dat God uit vrije gunst, haar Zijne hulpe schonk. En in dit droevig leed, met vele harer vrinden, Den lof des Heren zong, en uit den beker dronk. Zo zien wij, dat Jehova, doet Zijn welbehagen, Met alles wat bestaat, en leeft op deze aard. Hij geeft de duisternis, en doet het licht ook dagen, De éne neemt Hij weg, de ander wordt bewaard. Gods Eeuwige besluit, dat zal gewis gebeuren, Zo moest dee’z bomschuit, op dit tijdstip daar vergaan. Laat dit U zijn tot troost, die thans hun dood betreuren, God zal de wees en wêeuw, gewisselijk gadeslaan. Dit droevig ongeval, heb ik temeer geschreven, Tot een gedachtenis, voor de Ouders, Vrouw en kroost. Nu is mijn hartewens, die ik U allen geven, Die in betrekking staan, dat Zijn Gena U troost. Nu nog een merkwaardige gebeurtenis na deze ramp. Maar om nu na dee’z ramp, Gods wond’ren te verhalen, Hoe dat het mijn vriendin na deze is gegaan, Daar Gods Woord, tot Zijn volk gesproken, nooit zal falen, De Here heeft in deze, wonderen gedaan. Eer dat haar kinderen naar zee waren vertrokken, Kwam er een waarheid uit Gods Woord in haar gemoed. Waar zij onwetend was, een weinig was geschrokken, God houdt wel eens bedekt, wat Hij voornemens doet. Die waarheid staat in ‘t Openbarings boek geschreven, Die vóór haar kroost vertrok, al in haar harte kwam. Als dat de zee haar doden, zeker weer zou geven, ‘t Welk zij na ‘t ongeval, toen eerst ter harte nam. Nu was het haar begeerte, en haar sterk verlangen, Of het de Here, nu voor haar behagen mocht. Dat zij in deze, haar begeerte mocht ontvangen, Dat Hij machtig is, en wonderen heeft gewrocht. Dat hare kinderen, noch een graf mochten ontvangen, En alle drie mochten aanspoelen uit zee. En dat heeft God gedaan; Hij gaf nu haar verlangen, Maar hoort nu al te zaâm, hoe dat de Here deé. Vijf dagen na de ramp, komt er een lijk aanspoelen, En ziet, dat was de jongste zoon van mijn vriendin. Daar zich bij hunne smart, een blijdschap deed gevoelen, Dat God haar had verhoord, dat was nu reeds ‘t begin. ‘t Was al een tijd gele dat deze was begraven, Zij zeiden tot elkaar: zou ‘t nu nog geschiên? Want als de Here toeft, komt ongeloof ons laven, En dat zegt dan in ons, gij zult hun graf niet zien. Maar hoor wat er gebeurt, het was op 30 Maart, Dat er te Noordwijk, thans een lijk was aangekomen. Dat werd te Scheveningen al ras geopenbaard, En werd al spoedig door de ouders ook vernomen. Daarop zijn zij terstond tesamen heen gegaan, Naar de voorzegde plaats, waar ‘t lijk was aangekomen. Toen zij hem zagen, waren zij zeer aangedaan, Daar hij onkenbaar was, ‘t gezicht was al ontnomen. Maar aan de kleding was ‘t gewis hun oudste zoon. Dit was de tweede, die de zee terug moest geven, Dit was voor mijn vriendin, weer een nieuw gunstbetoon. Het was als balsem haar, in dit smartelijk leven, Hoewel de Here haar bijzonder heeft geleid. En kennelijk ondersteunt, in deze zware wegen, Hij heeft haar menigmaal, een troostwoord toegezeid. God liet haar in dien weg, niet hulpeloos verlegen, ‘k Heb menigmaal met haar gesproken in die tijd. En was verwonderd, als ik haar hoorde betuigen, Hoe dat zij door gen zo kalm werd voort geleid. Zo dat zij in dien weg, zich naar Gods wil mocht buigen, Nu waren er twee zoons, van haar terecht. Zou nu ons derde kind, ook nog te voorschijn komen? Dat hij als de and’re twee, wordt in een graf gelegd, Dat werd zo dagelijks uit hare mond vernomen. Nog in dien zelfde tijd, van al dee’z droefenis, Moesten die ouders nog een ramp daarbij doorleven. De jongste dochter, die bij hun in huis nog is, Werd middelijk door de schrik, van tering onderheven. ‘t Was nog een jonge bloem, van twee en twintig jaren, Die in een korte tijd, ook hun nog werd ontnomen. Dat was voor d’ ouders, weer een nieuwe wond, voorwaar, Wat kan hier op dee’z aard, de mens niet overkomen. Maar waar de Here slaat, daar zal Hij zeker helen, Dat heeft Hij in dien weg, ook kennelijk getoond. Dat kan mijne vriendin, aan ‘t volk van God meedelen, Zij werd in al haar smart, met Zijn Gen beloond. Zij kreeg ook in haar zelf, voor haar zaad te geloven, Als dat zij door gen behouden boven zijn. Als God ‘t geloof ons schenkt, als ene gift van boven, Dan wordt de grootste berg, hier op dee’z aarde klein. Nu tot de zoons terug; twee waren er begraven, De derde? och, dat zal niet meer kunnen zijn. Bijna vijf maanden zijn nu reeds voorbij gaan draven, Zo dat de hoop verdween, ten minste, o, zo klein. Maar ziet, wat nu gebeurd, men hoorde het te IJmuiden, In ver ontbonden staat, een lijk was aangespoeld. Toen zij de ouders, dat bericht kwamen aanduiden, Werd in hun hart iets wonderlijks gevoeld. Zou dat ons derde kind nu waarlijk kunnen wezen? Zo werd er tot elkaar in ‘t huisgezin gezeid, Zo was het in hun hart, zo tussen hoop en vreze, Daar ‘t al zeer zeldzaam is, als men aanmerkt de tijd. Daar mijn vriendin goed wist, aangaande zijne kleren, Wat hij aan ‘t lichaam had, toen hij vertrokken is. Ging daarop nu mijn vriend, zich naar de plaats toe keren, Opdat hij van de zaak zich zeker vergewis. En ziet, toen hij daar kwam, kon hij hem aan zijn kleren, Zijn wezen was gansch weg, dat men begrijpen kan. Zo had mijne vriendin, wat zij dan mocht begeren, Het was haar derde zoon, daar was zij zeker van. De Here had verhoord, en zij kreeg haar verlangen, De zee had hare doden weer gebracht. Nu zou de Here, daarvoor ook de eer ontvangen. Dat werd toen op zijn graf, eenvoudig overdacht. Zij zongen op zijn graf, op mijn vriendins begeren, Een psalmvers des geloof’s, en wel uit honderdvijf. Dat God Zijn Waarheid nooit zal krenken, of verkeren, Maar dat Hij eeuwiglijk Zijn volks verbonds God blijft. Dat ieder die dit leest, hier uit moge beschouwen, Hoe dat ons leven, soms schielijk afgesnêen. Gelukkig is die mens, door een gen vertrouwen, In een drieènig God, die weet in ‘t eind waarheen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 07-11-2009, 08:25:31 Schipbreuk 1914 – 1918
Achter het gordijntje van het raamkozijntje daar lag de post een brief die was voor een meisje ‘t was een vissersmeisje blos en blond en lief. Moeder dee’n dutje in ‘t kamer hutje klonk ‘t geruis der zee het poesje spinde lustig het klokje tikte rustig alles naar tevreê. Het vissersmeisje breide op duin maar schreide ze dacht aan haar Piet want vele lange weken had ze al uitgekeken of hij kwam haar Piet. En ze bad gestadig God is hem genadig wees hem steeds nabij hoeveel wakkre knapen door geluk geschapen zijn hem voorgegaan onder droevig klagen het leed hun aangedaan het leven van een visser is er iets gewisser in zo’n barre tijd? Moeder zat te wachten ‘t was al over achten en de pap werd koud. Kom weemoedig meisje wees toch moedig meisje waarom zo benauwt? Het meisje wilde niet eten want ‘t was zo hard te weten dat Piet er niet meer is. En ze gaat naar buiten om het luik te sluiten ‘t hart vol droefenis. Maar achter ‘t gordijntje van ‘t raamkozijntje, dáár lag die brief, die was voor dat meisje, dat lieve vissersmeisje, blos en blond en lief. Moeder zie een wonder zie wat ik hier onder deze bloempot vindt. ‘t Is een brief van hemzelf geschreven zou God uitkomst geven? ‘k Hoop het kind, ‘k hoop het. Luister mijn lief meisje wat er is geschied Het vaartuig is gezonken, velen zijn verdronken dankzij God ik niet. ‘t Ging ons heel voorspoedig met de haringvangst en ieder had zijn leven in Gods hand gegeven. Een voorspoedig reisje geld genoeg voor ‘t meisje. Ja, dat dachten wij, maar God is waar wij waren, waar we niet mochten varen toen kwam die duikboot daar. De lucht die stond heel helder ons schip ging naar de kelder, ach redden ze ons maar. ‘k Heb twee dagen en twee nachten op redding moeten wachten gekneld in balk en plank. Toen zes nog van de zeven op het water dreven, werden ze ons schip gewaar die nam ons mee naar Zweden waar twee nog overleden en één in groot gevaar. ‘k Heb zelf een dag of negen aan zware koorts gelegen, ‘k dacht ‘t was ook met mij gedaan, maar nu zal de consul zorgen dat ik vandaag óf morgen naar m’n eigen land kan gaan. Het meisje vouwt haar handen, bedacht met ‘s werelds schande die tóch bij alles spot ‘k heb óók geleden ‘k heb trouw gebeden 0, groot is God. Nu moest zij tranen drogen moeder evenzeer maar nu niet meer van smarten want Piet komt immers weer! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 08-11-2009, 10:22:57 Ter nagedachtenis
Ter nagedachtenis aan den jammerlijk omgekomen bij het vergaan van de Scheveningse bomschuit SCH 1. De CLARA JOHANNA, schipper Teunis Plugge, in de nacht van 17 op 18 Oktober 1903 in het gezicht van Terschelling. Zoo stond weer het tijdstip aan te breken, dat men moest verlaten vrouw en kind om met de bom in zee te steken waar menigeen zijn grafplaats vindt. Een wijle nog, de tijd die nadert, een laatst goênacht, een laatste kus aan vrouw en kind, aan broer en zus, het scheepsvolk staat bijeen vergaderd om het ranke vaartuig te betreên. Maar ‘t was geheel voor het oog verborgen, dat zij tot aan de jongsten morgen thans scheiden van familieleên. De bom doorklieft de zilte baren, ontrekt zich aan het starend oog en is ten haringvangst gevaren, alleen bespied door God omhoog. Het net wordt overboord geworpen en rijk’lijk vangt men keer op keer, Vermoed niet dat de zee straks weer dien kostb’ren voorraad op zou slorpen. Den mensch ziet nog geen uur vooruit, terwijl de dood hem wacht nog heden leeft hij gelukkig en tevreden, zoo ook de manschap op de schuit. De vangst bekroond met rijke zegen wendt men de steven huiswaarts heen. Doch wind en golfslag zijn hen tegen, toch zijn zij met hun lot tevreên. Een weinig schaâ is het overkomen, het is slechts een kleine averij, daar hoorden twintig netten bij, die had de boze zee genomen. Men is gewoon aan tegenspoed, straks zijn de zorgen weer vergeten, als men bij vrouw en kind gezeten hun oog van vreugde stralen doet. Doch het broozen schepsel kan slechts wikken, God zou naar Zijne wijze raad een ander lot hen toebeschikken, Hij leidt tot het heilig doel ook ‘t kwaad. Door wind, door storm en buiïg weder raakt men het rechte zeepad kwijt, waardoor hen een nacht wordt toebereid, die op hun aller hoofd daalt neder. De doodsschaduw, Oh, wat een oogenblik, de schipper roept “ ‘t loopt mis, oh Heeren, indien Gij ‘t ongeluk niet kan keeren, wij geven hier de laatste snik”. “Wij zijn Terschellings kust genaderd” riep Plugge in het holst van de nacht en allen om hem heen vergaderd begrepen het lot wat hen straks wacht. “Wij zijn “, zoo sprak hij heel verslagen, “ op het kerkhof reeds van ouds bekend, waar menig zeeman vond zijn end. Als er geen redding op komt dagen, dan gaan wij allen derwaarts heen. Want menig man vond onbedolven zijn graf hier in de woeste golven en velen sluimeren daar beneên“. Nog eene hoop, er wordt gestakeld om aandacht te trekken van de liên. De bom is reeds zoo toegetakeld dat zij de dood voor oogen zien. Het wordt al met olie overgoten, kombaars en breels, ja ook matras, de vlam verteerde het al tot asch. Toch kwamen er geen reddingsbooten, de nood, die stijgt van uur tot uur. Het wordt een kermen en een smeken, toch blijft hen alle hulp ontbreken; men ziet slechts in de verte ‘t vuur. Opeens, bij hemelshooge baren loopt ‘t hulp’loos vaartuig aan de grond. Nu is het al in noodsgevaren. een weeklacht stijgt uit aller mond. “O Heer, wil onzer Uw erbarmen. 0, helpt in het aanschijn van de dood, 0, redt ons allen in deez’ nood, Omvat ons met Uw eeuw’gen armen. Och zie ons arme schepeling, aanschouw, aanschouw ons bitter lijden, hoe wij met angst den doodstrijd strijden. Is U te wonderlijk één ding ?“. Door zwaare zee’en thans geteisterd welt het scheepje dieper in de grond en allen staan van schrik verbijsterd, wijl ‘t berstend wrak den dood verkond. Gekraak, 0 Heere, wat zal gebeuren ? De mast knapt af, slaat overboord, die Plugge’s stem voor eeuwig smoort. Het trof zijn hoofd, om hem te sleuren in het kokend, ziedend element, ‘t is middernacht, te twaalver uuren. In doodsangst zit men nog te tuuren of men van ‘t strand ook redding zendt. En boven het geluid der baren, verhief een jeugdige zijn gezang. Hij telde nog pas zestien jaren, ‘t Was Maarten van der Toorn, hoe bang. Ook hij, hij had een droeve ziele ( Was ‘t ook wellicht in zijne ziele ) Een ieder loost zijn droeve klacht, Wijl d’een van d’ander hulp verwacht. Wie zegt hoe lang hun d’uren vielen Ach ‘t jonge leven is zo zoet! Cornelis Pronk, de jongst van allen, Was Gijs de Bruin om d’hals gevallen En smeekte uit ‘t beklemd gemoed. Och Gijs, ik heb nog wat verzonnen, Misschien drijf ik nog wel aan land! Kuipt gij m’in een der lege tonnen, och, sloeg ik levend nog aan ‘t strand. Wat zou ik naar mijn moeder vluchten, En klemmen haar nog eens aan ‘t hart. O Heer ontferm U mijner smart, Staat mij nu hier den dood te duchten ‘t Gewenste antwoord, dat blijft uit. De Bruin ziet hem de kracht ontzinken en jam’rend voor zijn oog verdrinken, Weer ging de zee met haren buit. En één voor één waren al de and’ren Geslagen van ‘t onveilig wrak. Zij riepen, hingen aan elkander Totdat de dood dien band verbrak. Den Heijer, vader van drie kind’ren, Hing aan de voeten van de Bruin, soms ‘t hoofd gedekt tot aan de kruin door golven die maar niet vermind’ren. Ook hem ontzinken kracht en moed, en roept tot in den dood getrouwe, Goênacht mijn kind’ren, nacht mijn vrouwe! En zinkt met dezen jongste groet. Welhaast zal Gijs ook ‘t leven derven, Nog klampt hij zich aan boeg en want. Maar neen, hij zou op zee niet sterven, er daagde redding van het strand. Men werpt een lijn, hij mocht haar grijpen. De mannen halen hem van ‘t wrak. En welhaast is hij onder dak. Straks zou hij d’ouderhand weer knijpen. Gelukkig man, gelukkig lot! God redde wonderlijk uw leven, terwijl acht mensen om u sneven, bevelen hunne ziel aan God. Goe’nacht ! Goe’nacht ! zo riepen allen. Goe’nacht ! Goe’nacht ! aan vrouw en kind. Mocht onzer een ‘t te beurte vallen, dat hem de zee nog niet verslind, wil dit goe’nacht dan over dragen, zij hoorden onze noodkreet niet. Alleen Hij die ‘t al gebied. Wij waren ver van vriend en magen, Mocht ‘t zijn een tijdelijk goe’nacht. Zij zien de hunnen weer na dezen, als ‘t lichaam uit het stof verrezen, den blijden eeuw’ morgen wacht. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 09-11-2009, 08:35:36 Ter herinnering aan het vergaan van de Stoomfiets VL. 46
9 oktober 1926 Je vader gaat naar de Hemel Toen schipper Dirk Penning wegzonk in de zee, zei hij tot zijn zoontje:”Jongen als jij gered wordt, geef dan je moeder, zusjes en broertjes een zoen van mij en zeg dat vader naar de Hemel gaat”. De zee kookt en bruist en de woedende golven Bestormen het scheepje in de donkere nacht Ze werpend omhoog en dan weer ten afgrond Als wilden ze tonen haar gruwelijke macht. Ze tieren en gieren en hollen en stormen En donderend werpen ze zich op de schuit Ze beuken en smijten haar henen en weder- De golven, zij schreeuwen en huilen om buit. De zee zingt haar strijdzang- het is haar triomf zang Het scheepje gaat ten onder in woedende strijd De zeezangen klinken - de menschen zij zinken.... Zij zinken....zij zinken naar d’eeuwigheid En verder, al verder maar rollen de golven En al maar blijft strijden ontketende zee En zij neemt in haar strijden loggers en pinken En zij neemt kostbare mensenlevens mee. Daar worst’len twee menschen de strijd met de baren Zij worst’len om het leven, ‘t zijn vader en zoon Zij grijpen een luik en zij zullen zich redden Het leven behouden, als hulp wordt geboön: Maar hulp komt niet dagen - de vader voelt ‘t einde Het eind van zijn tobbende vissersbestaan.... Als ‘t zoontje gered wordt, dan zal ‘t moeten melden “Mijn vader, die is in de golven vergaan”. De vader gaat zinken en zinkende zegt hij Mijn jongen, als jij soms gered worden mag “ Zeg dan je moeder, zusjes en broertjes “ “ Zeg z’allemaal dan van vader gedag ! “ Houd moed maar, mijn jongen! God geve je redding! “ “ Maar redding komt voor je vader te laat “ “ Geef ze allen een zoen en zeg aan je moeder “ “ Dat vader naar de Hemel gaat.” Toen ging in de golven de vader ten onder En dieper, al dieper zonk hij naar beneên.... Naar beneên? Ja en neen! Want hij ging naar de Hemel En daarom naar boven ging vader nu heen Zijn schip was verbrijzeld, maar ‘t scheepje zijns levens Dat was niet verbrijzeld, dat was niet vergaan, Want weldra bereikte ‘t de veilige haven Het ging op de Hemelse ankerplaats aan. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 10-11-2009, 08:57:26 Ter Gedachtenis
aan FLORES BAL Jammerlijk verdronken op 21 Februari 1916 bij het vergaan van de “LA FLANDEREN” Zeer vreeselijk is de tijd die wij thans beleven, De oorlogsvlam die woedt en doet het menschdom beven. Waar men ‘t oog steeds wend, ‘t is overal weê en smart, Hier ziet men een brekend oog, en een bloedend hart, Wat baard’ het leven toch het menschdom hier op aarde. Zooals de tijd thans is schijnt het van nul en geener waarde. Veel millioenen zijn op ‘t slagveld reeds gedood, Maar ook de zee die bergt er veel in zijnen diepen schoot. Wat smart en bitter weê brengt het leven hier toch mede. Hier wordt veel smart geleên en zoveel strijd gestreden; Dat ondervindt elk mensch die hier op aarde leeft, De dood die volgt hem na, waarheen hij zich begeeft. De oorzaak vindt hij wel, als hij door Gods genade Aan zichzelve is ondekt en hij steeds gaat te rade, Met Gods onfeilbaar woord, waarin hem wordt gezeid, Dat hij door schuld en zonde onder Gods toom lijdt. Waardoor de wereld is een gasthuis van ellende. De mensch verderf t het al en daar hij God niet kende, Bij zijn geboorte, en ontvangen is in schuld, En zonde, is het hart met smarte steeds vervuld. Zie hier een man en vrouw zeer nauw aaneengebonden, Vier telgen om zich heen, waarin z’ hun liefde vonden. 0, teedere huwlijksband door Gode zelf gelegd, Door zoete liefde het één aan ‘t andere hart gehecht. Waarmede zal ik u op aarde vergelijken? ‘t Is als de lieve Mei die ‘t aardrijk schoon doet prijken, Met overheerlijk groen en bloesem overal, En ons verwachten doet de vruchten rijk in tal. Wanneer de Zomer komt met Zijne goede dagen, En elk op zijn beurt de vruchten weg mag dragen. Maar zie daar komt een storm hij scheurt het al vaneen, Vervlogen alle hoop, de mensch staat weer alleen, Dit ondervindt ook gij, die dit gedicht mocht lezen. Laat ons opmerkzaam zijn en mocht toch eens de vreeze Des Heeren in ons hart steeds wonen door Zijn kracht, En onze ziele op het heilspoor worden gebracht. Wanneer Zijn slaande hand de ziele komt te wonde, En ‘t hart met smart vervuld door schuld van onze zonde, Dat ‘t leven voor ons zij een leven steeds voor God. Door Zijnen Geest gesterkt, berustend in ons lot. Mocht dan ook dit gedicht ons nog tot leering strekken, Hoe nietig ‘t leven is en waar ge heen moogt trekken. De dood is overal, het leven maar een damp, Maar Gods onfeilbaar woord voor uwen voet een lamp. Dit ondervond ook zij, een vrouw nog jong van jaren, Wier man gesneuveld is, wiens graf is in de baren. Hij sprak tot zijnen vrouw en kinderen vier in tal: “Ik ga naar Rotterdam of ik ook werk vinden zal”. “Wat”, zegt zij: “ gaat gij weg, de zee is vol gevaren, Vol mijnen overal, dan vindt gij in de baren Gewisselijk den dood, als ‘t schip loopt op een mijn, En ik blijf hier alleen, wat zou dat vreeselijk zijn. Och, blijft toch liever thuis, benauwdheid prangt mijn harte, Ziet hier uw lieve kroost en mij vol leed en diepe smarte. Wanneer gij henen gaat en ons hier laat alleen Is onze blijdschap weg en ‘t oog vol droef geween”. Maar hij stelt haar gerust en zegt: “ Mijn lieve panden, Ik kan hier niet ledig gaan, ik vaar naar verre stranden, Ik bouw vol moed de zee, en breng naar een ander land Weer arbeid, en van daar ook voor ons vaderland Weer materialen mee, de handel moet steeds leven, En als ik u dan straks mijn maandgeld weer kan geven, Dan hebt gij vast weer brood want alles is zeer duur De kinderen kunnen zich dan warmen bij het vuur”. “Ja”, zegt zij: “ ‘t is wel waar, maar duizenden gevaren, Die dreigen u op zee, want in de diepe baren, Vond meenigeen zijn graf in dezen naren tijd. Van oorlog met de duikboot en de mijn die schrik en dood verspreid”. Kom “, zegt hij: “ ‘t zal wel gaan, ge moet zoo bang niet wezen, Als iedereen zoo dacht en ‘t hart bezweek van vreezen, Dan stond de handel stil, de honger kwam alras, Een ieder mensch op ‘t lijf, hoe dan de toestand was Zou onbeschrijflijk zijn dus wil mij niet verhinderen, Dus ik zeg u nu vaarwel, dag vrouw, dag lieve kinderen. ‘t Is waar, mijn hart dat bloed, want gij blijft hier alleen, En gij mijn lieve kinderen schaart om uw moeder heen, Bewijs haar allen trouw, gehoorzaamheid en vreeze, Wil haar tot blijdschap zijn en steeds ter hulpe wezen. Uw echtvriend die gaat heen, God zal uw hulpe wezen En Zijn genade ook bewijzen weer aan mij; Dat hoop ik en dat God ons weer na lange dagen, Zal brengen hier aan land en voor u zorg zal dragen, Dus ik zeg u nu vaarwel tot op een andere tijd, De reis weer is volbracht en gij aan mijn harte leid. Vaarwel dan lieve man, vaarwel mijn lieve vader! Zoo klinkt het als in koor ons groeten al te gader, Gods zegen gaat met u, Hij brengt u weer aan land, Dat is ons aller wensch voor u ons dierbaar pand. Daar klief t het schip de zee, ‘t wiegelt op de baren, En vrouw en kind in huis beducht voor veel gevaren, Benauwdheid klemt het hart en daar zij zijn alleen, Zoo is de droefheid groot en de oogen vol geween, De dagen kruipen om, en ‘t is al negen weken, Van dat hij zeewaarts ging, de tijd die is verstreken, De reis is op het eind men hoopt dan ook vooral, Dat vader binnenkort weer binnen komen zal. Maar zie op eene dag daar volgt al weer een ander, Daar komt nog geen bericht van ‘t stoomschip de “La Flanderen”. Ja toch, een bullitin vermeld ons uit de blaân, Dat de “La Flanderen” met man en muis is vergaan. Acht uren ver van huis, o welk een zoete droomen, Men dacht na weinig tijds behouden thuis te komen, Maar zie voorzichtigheid en menschelijk verstand, Lijdt hier ook schipbreuk, want ‘t is alles in Gods hand. Het schip stoot op een mijn, met vreeselijk geklater, Vliegt alles uit elkaar en ligt verstrooit op ‘t water, Men ziet van ver geen hulp, men worsteld met den dood, Maar ‘t is nog slechts voor twee die worst’len in de stroomen Zij worden opgepikt, o wonder van Gods hand, Behouden komen zij in ‘t dierbaar vaderland. Maar ook deez’ jonge vrouw die heeft het al vernomen, Van wat haar lieve man op zee is overkomen. Zij denkt twee zijn gered, misschien is hij daar bij, Als dat eens waar was, och wat was ik dan toch blij. Maar neen ‘t was niet alzoo, wat een vreeselijke smarte, Bestormen deze vrouw, de lieveling van haar harte, De trouwe Vader van haar kinderen is niet meer, Ach, zegt zij, welk een smart wat doet mij ‘t harte zeer, Mijn leven is verscheurd, wie kan mijn smarte tellen, Neen niemand want mijn pen kan z’ op papier niet stellen, God nam reeds van u weg vijf kinderen in getal, Van ‘t mannelijk geslacht, wat vreselijk geval, Treft nu ook weer uw hart, uw man ligt in de baren, In levenszomertijd van negen en dertig jaren. Hij laat u hier alleen met kinderen nog te klein, Om te beseffen ‘t leed dat ook hun lot zal zijn. En onder deze smart komt nog dat bitter lijden, Uw moeder is reeds dood en kan u geen troost bereiden, Ook mijne vlugge pen schiet hierbij ook te kort, Zoo vlucht dan nu tot God en smeekt Hem om gena Hij zal uw Helper zijn u troosten in d’ellende, Der weezen Vader zijn, u Zijnen zegen zenden. Want wat de wereld biedt het is maar louter schijn, Maar al wat God u schenkt zal u tot zegen zijn, Mocht dan deeze smart u brengen in ‘t verborgen, Voor Gods genadetroon met al uw smart en zorgen, Hem smeeken om hulp en sterkte in de smart. Verlossing van de zonde en heiliging van ‘t hart. Psalm 90 : 6 Helaas! het best van onze dagen Baart dikwijls smart, geef dikwijls stof tot klagen; Daar zorg, verdriet en jammerlijke plagen, Steeds, beurt om beurt, de matte ziel doorknagen. De levensdraad wordt schielijk afgesneên; Wij schenen sterk, en ach! wij vliegen heen! M.Spaans Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 11-11-2009, 08:05:30 Ter gedachtenis Aan
Johannes Harteveld Geboren 24 september 1907 Die bij het binnenlaveeren van de SCH 437, schipper J. de Jong, in de haven van Lerwick, door het wegnemen van een fok (zevenkleeder) door den schoot werd gegrepen en overboord geworpen, en trots alle pogingen tot redding jammerlijk verdronk op 10 juni 1928 Zondagnamiddag 4 uur. Ja vrienden, hoort, wat of ‘k U zeggen wil, 0 spant Uw aandacht in, wees even stil, Heel ‘t mensdom hoort te schrikken met een ril, Als zulk gebeuren, Nu kwam de Heer weer een jong leven scheuren, Net als een bloem des velds, wie zou niet droevig staren, En ‘k weet, hij telde nauw’lijks 20 jaren, Stierf toch zoo gauw. Haast lezer, komt de dood ook in Uw hart, AIs loon en straf der zond’, ook hellesmart, Raadpleeg dan ‘t Woord, gij zult het vinden hard, Te wederstreven. En jong en oud het eenmaal op zal geven, Vandaar deez’ roepstem tegen U zal tuigen, Ei , wil dan toch voor goed Uw knieën buigen, Leer het terstond. De dood nam ook ons kind en oudsten zoon, Ook Ievende in bloeitijd, o zoo schoon, U is ‘t bekend, verkeering en huw’lijksloon, Dat wij reeds zagen, 2 menschen door de liefdeband gedragen, Op wien er een de dood zou komen vallen, Ja werkelijk, er viel niet mee te kallen, Al eeuwigheid, Ai, ik zie nog den 10den Juni aan, Reeds 28 was men diep reeds ingegaan, Geloof mij vrij, de smart ons aangedaan, EIk zal ‘t gevoelen. Beliefd het God het leven te bedoelen. 2 maal reeds zee, wij kunnen ‘t niet indenken. 4 slagen op de baai gedaan, wat wenken, Sloeg hij ter neer. Ei lezer, toen niet ver van Lerwick af, Precies tot aan het Lerwicksche graf, Toen schipper zei : “Haal nu de kluiver af” Toen moest ‘t gebeuren. De schoot kwam hem van ‘t dek in ‘t water sleuren, ‘t Was een paniek, de handen in de haren, Hij zwom in ‘t ruim en woelig schuim der baren, Hij zwom reeds vlug. Daar wierp men nu gauw touwen overboord, En reddingsboei, en houtwerk ongehoord, De boot van boord, omtrent zonder vanglijn koord, Kwam vol met water, ‘t Hinderd hem niet, de vader met geklater En fel geween, liet zich in ‘t water glijden, Om als het kon, de dood van ‘t kind te mijden, Doch tevergeefs. Doch van de slag van ‘t schip en zwaar bepakt, Is hij al dieper in het sop gezakt, Zijn rug ging weg, en borst en hoofd verzwakt, Ik stond voor zaken, Mijn eigen kind, die de eeuwigheid in ging raken, Versmoord in zee, ja in ‘t gezicht van de haven, O Heer, ik zal deez’ laatste poging wagen, Och, help terstond. Doch toen wij bij hem kwamen, bij ons kind. Lag hij al tusschen ‘t water en de wind, Deez’ laatste poging was niet erg gezwind, Geklag, gekerm. De tijding zou thuis werken eene rouwterm, Verschrik’lijk lot, in groei en bloei van jaren, En eensklaps in de eeuwigheid gevaren, O eeuwigheid. De tijding werkte thuis ja diepe rouw en smart, Ja, handen wringen en wee in ‘t moederhart, Ja, broers en zusters, beminde was verward, Het was geen wonder. Want d’ oudste van ‘t gezin ligt in de waat’ren onder, Geklag, geween, gekerm liet zich hooren, Zooals het hier te huis was nooit te voren, 0, droeve dag. Ja lezer, wie gij zijt, bekend of nooit gezien. Leer toch bijtijds den eeuw’gen dood ontvlien. Deez’ jong’ling zij uw spiegel ook misschien, Denk niet ‘k ben beter. Kom dan tot God, want ‘t leven is onzeker. Denk dan bijtijds in ‘t klimmen uwer dagen, Hoe gij dan toch uw Schepper zult behagen Voor de eeuwigheid Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 12-11-2009, 09:46:46 Noordvaart
Zie ginds dat woelig strand, bezaaid met pinkkastelen Wie vlijt en ijver mint, moet daarin vreugde delen Men graait, men sjouwt, men teert, Men maakt ‘t vistuig rêe, Want in de sprokkelmaand Moet elke schuit naar Zee. Maar ach de schuiten hier, zijn toch geen haringbuizen t’ Is pas na vrouwendag, het kan nog vreselijk kluizen. d’ Ervaring heeft geleerd, dat, hoe ‘t ook soms gelukt, Zeer velen in deez maand toch zijn verongelukt Waarom dan niet gewacht tot na de maartse vlagen Dan kan men om de noord toch beter kansen wagen ? Ach neen, mijn vriendenschaar, men toeft zolang men wil ‘k Verloor op zee mijn broers in ‘t midden van april De bijl ligt aan de boom, de nood der huisgezinnen. Roept onze vissersvloot het vissen te beginnen. En ‘t matig zeeuwertje zo dikwerf zuur behaald Wordt met de zoen der vrouw en kinderkens betaald. Komt reder helpt uw volk en moe z’aan in ‘t varen; De zeeman zingt zijn zang ook vrolijk op de baren En dreigd hem menig storm, na redding houdt hij vol En is recht in zijn schik bij ‘t zien van noordse schol Ja ‘t zootje saam gesnuild, rondom de ben gezeten Aardappeltjes met vis met graagte wordt gegeten. Gesopt in zure saus, gedronken uit de kan Een goede waterteug, zo leeft de visserman. En is de vangst ook goed, dan gaat hij huiswaarts zeilen Hij gist en gist de koers, schoon hij geen zon kan peilen En is ‘t behouden reis, hij dankt mèt blij gemoed. Zijn reder is verheugd, het zeeuwertje is goed. Maar waarde vriendenschaar, ik heb nog meer te zeggen Als menig zeeman zucht, gaan wij gerustig liggen Men weert geen donkre lucht op onze legerstee En ach, dan beeft zo vaak des zeemans hart op zee De spreker heeft de zee reeds lang met zorg bespiegeld Is bijna twintig jaar daarop geschokt-gewiegeld, Heeft zoet en zuur gesmaakt, heeft nog een zeemanshart. Hij juicht in hunne vreugd, heeft smart in hunne smart, Beminnen wij dus zaarn de zeelien ‘t alle tijden Niemand zal toch ‘t geluk der visserman benijden. Maar dit is niet genoeg. Steeds dreigd gevaar op zee, Voor elke zeeman stijg’ dus onze vurige beê. Het gaat hun samen wel, 0 God wil hen bewaren, Ook als de stormen wo of dreigen doodsgevaren, Beveilig onze vloot, verzelt met Uw genâ. Al, zegen en behoed, het zij zo, Amen ja ! M. Baak 07-02-1842 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 13-11-2009, 08:22:51 Pleuntje
Kom Pleuntje ga naar huis Gij kunt toch hier niet blijven De regenbuien drijven Een ieder naar zijn huis De duisternis valt neer Gij hebt al zooveel uren Vergeefs naar zee staan turen Helaas zij wisten ‘t al Zij hadden ‘t reeds vernomen Een pink was weer gekomen Die kond gaf van ‘t geval Zij hadden ‘t reeds verstaan Het scheepje “ God zal zorgen Is voor ons oog van morgen Met man en muis vergaan Maar Pleuntje stond versteend Zij kon van strand niet scheiden Wat ook de buren zeiden Hoe goed en welgemeend ‘t Was of zij ook al wist Of aan haar hart kon voelen Gij zult hem aan zien spoelen Zien liggen in zijn kist Kom Pleuntje wees nu wijs Wees nu verstandig vrouwtje Het wordt te laat voor Woutje Te koud voor kleine Gijs De kinderen, en meteen Ontwaakt ze uit haar droomen En heeft hen opgenomen En langzaam sloop zij heen Men zag haar na met smart Dees schudde ‘t hoofd bewogen Die veegde een traan uit de oogen Wat zee bouwt, heeft een hart Och, arme hals! zei Krijn Och, arme ziel! zei Steven Wat zou een mensch niet geven Dat, dat niet waar mocht zijn Haar voegde uit de drom Om haar in ‘t oog te houden Van verre een tweetal vrouwen Noch eenmaal keek zij om Toen hielden zij zich goed En spraken luid en keken Naar Pleuntje niet en weken Terug op vlugge voet En Pleuntje raakt uit zicht Zij is met loome schreden Haar woning in getreden En sluit de voordeur dicht Daar zit zij, Gijs op schoot Het lieve Woutje er neeven Een standbeeld zonder leven Bleek als de bleeke dood De kinderen kijken strak En somber voor zich henen En Woutje wou wel weenen Maar meest dat moeder sprak Opeens eens bitteren schreeuw Nooit dus gehoord voor dezen Och kinderen, gij zijt wezen En ik een arme weeuw Des ‘s morgens treedt al vroeg De jongen leeraar binnen Die zachtjens wil beginnen Maar ‘kome was genoeg Och, lieve dominee! Ik hoef het niet te hooren Ik heb mijn man verloren Gedenk mij in uw bee Bij ‘t deinzen van den nacht Was ‘t lijk reeds aangekomen Nu werd het opgenomen En bij Pleuntje thuisgebracht Maar ook een losse plank Spoelde aan dien zelfde morgen Daarop stond: “God zal zorgen” En dat was waar, God dank! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 14-11-2009, 10:21:32 De oude zeeman
Stil en devoot stond hij op strand te staren, Tuurde in zee tot aan de horizon, Zijn leven lang trotseerde hij die baren, Hij was het, die tot nu toe overwon, Honderden stormen had hij het hoofd geboden, zij tekenden zijn diep gegroefd gelaat, Vocht voor ‘t gezin, zij hadden het van node, Stond aan het roer, de heele dag paraat, Met vrachten vis was hij na huis gevaren, Met overlopen, haring geen gebrek, Zijn enige lust was vrachten vis vergaren, Voelde zich koning op ‘t rijk gevulde dek, Goed weer of slecht was voor hem om het even, Hij ging er uit, hij keek niet op of om, Met zeemansmoed waagde hij steeds zijn leven, Had veel geluk en keerde steeds weerom, Nu staat hij hier aan ‘t einde zijner jaren, Heel het verleden gaat zijn oog voorbij, Dankt God die hem heeft willen sparen, Maar staat nu bij het keeren van ‘t getij, Denkt? ik weet niet hoe het zijn zal in die dagen, Als ik aan boord ga voor de grootste reis, Zal mijn wrakke schip die laatste storm verdragen, En binnengaan in ‘t hemels paradijs, O God, neem gij het roer dan uit mijn handen, En laat mij dan zingend naast U staan, Ik zal dan niet op boze gronden stranden, Doch meren daar, waar engelen juichend staan, Dan pas kan ik mijn hoofd ter ruste leggen, En als ik dan door engelen word gestreeld, Dan kan ik pas, uiterst tevreden zeggen, Mijn wacht is af, ik heb behouden teelt. K. Ouwehand Katwijk aan Zee. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 15-11-2009, 08:40:22 Een gedicht uit de Eerste Wereldoorlog (1916) toen de Nederlandse vissers naar Engeland werden opgebracht.
Ik heb vandaag gelezen in de Scheveningse Krant, Dat al de haringloggers komen terug uit Engeland Tot de algemene vreugde van het Scheveningse publiek. Men zingt en drinkt een glaasje bier, en danst op de muziek. Zie daar komen zij in de verte, Zie daar komen zij aan de kant. Allen staan zij daar te wuiven met hun petje in de hand. Vrouw en kinderen, oude mannen, jonge meiden groot en klein, Ziet de vreugde straalt hen uit de ogen Dat ze terug uit Engeland zijn. De Scheveningse vissers waren niets op hun gemak, Ze hadden niets te bikken, geen sigaren of tabak. Voor één gulden twintig kreeg je van zo’n vuile hond, Twee rotte stinksigaren en een pruimpje in je mond. Al de haring werd gestolen, vele scheepjes verbeurt verklaard. En al het zout dat nog aan boord was werd daar netjes op bewaard. En daar zaten zij als boeven, voor het schandaal van iedereen, Met een maag gekookte bruine bonen, vind je dat niet gemeen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 16-11-2009, 07:54:49 Hier liggen wij geschoten
Hier liggen wij geschoten Voor speerriem en voor vloten, Voor want en voor knopen Om haring in te lopen. Scheepsseizing, hou je vast, Morgenochtend drie last, Drie last haring, Een krebbetje in een karing, Een laanruim erbij, Dan is de schipper blij, Een kwakje op de last, Wandnemer, sta vast. Geschoten met vlijt, Zegen op ons arbeid. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 17-11-2009, 08:32:43 Tijdens de eerste Wereldoorlog!
Een vis van achtien meter lengte tussen Katwijk en Scheveningen aangespoeld. Hij was geworpen op het strand. En was ontzettend groot. Liep op een “Mijn” en werd gewond. Hij lag daar stil en dood. Hij deelde het lot van duizenden. Van dieren klein en groot. Van jongens die nooit wederkeerden. Getroffen door het lood. Ik heb er toen bij stilgestaan. Uit eerbied voor het wonder. Want zulk een “Natuurproduct”. Was immers zéér bijzonder. Hij werd als “Potvis” aangeduid. Ook “Cachelot” zijn benaming. Een die duizenden kilo’s woog. Onmogelijk voor beraming. Hij werd met wagens weggehaald. Men deelde hem in stukken. De kranten maakten er melding van. Men liet zijn beeld afdrukken. ‘k Dacht bij mezelf toen ik daar stond. Vis, jij bent niet alleen. Je deelt het lot van duizenden. Die gingen met jou heen. Je had van de “Mens”. Helaas het meest te duchten. Zijn “Mijn” heeft jou gedood. Je kon hem niet ontvluchten. De mens staat boven jou. Maar, hij doodt als geen ander. Een dier doodt nooit zijn eigen soort; De Mensen? ook elkander. Je staat nu helder voor de geest. ‘k Gedenk jou in het heden. ‘k Heb lang bij je stilgestaan. Nu zestig jaar geleden. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-11-2009, 10:20:13 Kustdorp
Geen pier, geen boulevard, geen levend strand - slechts grauw beton in dorrend duin waarin verscholen vuurmond schuin loert langs de grens van zee en zand, De leege straten zijn verpand aan veldgrijs en aan vallend puin. Het Kurhaus kijkt met kale kruin en dode ogen uit op ‘t strand; doch uit elk toegespijkerd huis, elk schijnbaar zielig hoopje gruis speurt spiedend des bewakers oog – want iedere man is hier soldaat, paraat van laag tot hoog in bunkers achter prikkeldraad. B.B. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 19-11-2009, 07:56:14 De havenhoofden van Scheveningen
‘k Zie jullie dagelijks voor mijn raam Als twee zeer lange pieren Met forse torens aan de punt Waarom vaak stormen gieren. De zware blokken aan de kant Bespeeld soms door de branding Hebben vaak hun dienst gedaan En, vormen een omranding. De Vissers staan in oliegoed Of plastic, op de blokken Ze pogen met hengelstok en aas De Vis te lokken. Veel uren staan ze in de kou ‘s Winters te verkleunen En soms ter beschutting tegen De Torens aan te leunen. Om zich te beveiligen tegen storm En de gure winden Ze kunnen bij die torens dan Wellicht bescherming vinden. Soms vloeit het water tot aan de torens En, geniet men van het golvenspel De jeugd kan zich daarmee vermaken En, doet dit nu en dan ook wel. Ook Zondags bij een mooie dag Kunnen de pieren lokken Vaak ligt men languit in de Zon Op die cementen blokken. Zo zijn de lange pieren Ook nuttig voor de mensen Die kosteloos een wandeling Naar deze hoofden wensen. Er wordt ook dagelijks Door velen van genoten Het is voorwaar ‘n attractie Voor kleinen en voor groten. Schepen varen in en uit Voor velen een sensatie En het daar verbrede strand Geschikt voor recreatie. ‘k Was onlangs op zo’n havenhoofd Bijna geheel alleen Slechts één visser deed zijn best Helaas..., hij ving er geen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 20-11-2009, 08:13:16 Naar huis.
Naar huis! De reis was lang en vol gevaar; de zee was grimmig; achter sombre wolken ging telkens ‘t zonlicht schuilen… Maar nu – naar huis! Naar huis! De vangst was schraal, als menig keer; ze loont maar nauwlijks alle moeite en zorgen der lange, lange reize,.. Maar toch – naar huis! Naar huis! Bij ‘t vriendlijk licht der zilvren maan naar ‘t veilig dorpjen in de witte duinen; daar wacht u trouwe liefde... Naar huis - naar huis! S. Abramsz Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 21-11-2009, 09:19:24 Woningen en W.O.S.
Scheef in Scheveningen. Zo niet met alle dingen. Zo als het is op het strand Met het opgespoten zand. Pot vermaak van groot en klein En ieder vindt het fijn. De belangstelling is ook groot En alles genoot. Van zon en van de zee Dat viel allemaal wel mee. Maar ook de wind die kwam Die nam van het strand, weer wat af. En een ieder kwam, een kijkje nemen Hoe of de storm had geraasd. Men was er over verbaasd. De stormwind heeft grote kracht En een grote macht. Zo zien wij dat weer Hoe keer op keer De zee met grote woeste golven Het strand heeft bedolven. Maar gelukkig is alles weer goed gekomen En de stormen afgenomen. Op de Scheveningse Boulevard Wandelt weer menig paar. Het Kurhaus blijft behouden En kunnen velen het blijven aanschouwen. Het is jammer dat de Seinpost gaat verdwijnen Maar wij kunnen er niet om kwijnen. Met de visserij gaat het ook niet best Zo is het op de lange lest. Maar Scheveningen heeft ook een W.O.S. Werkverband, Opbouw Scheveningen Dat plan, kunnen wij niet bedwingen Zij maken Scheveningen weer goed En weten hoe of alles moet. Als de plannen worden goed gekeurd Dan is het gauw gebeurd. Met woningen te bouwen in het oude vissersdorp De eerste steen is reeds gelegd! En Scheveningen, is wéér Scheveningen. Mevr. A. Taal-Bron Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 21-11-2009, 09:20:20 Niet weergekeerd
“Als ‘t God blieft, kom ik spoedig weer – Dag beste vrouw, dag vent... Wat wil je mee?... goed, hoor maat: Zoodra je twalef bent!...” Zoo was hij heengegaan - maar ach... nooit was hij weergekeerd... En droevig leeg bleef sinds dien tijd Zijn plaatsjen aan den heerd. Toen schreide een moeder met haar kind: De scheiding was zoo wreed... Arm visschersvrouwtje droeg voortaan Het somber weduwkleed. S .Abramsz. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 22-11-2009, 09:24:25 Op het duin
Een kalme zee Een blauwe lucht, Een zonnig duin; Geen windje zucht. En óp het duin, Ver boven ‘t strand, Een kindergroep In ‘t warme zand. Een jaar nog, zegt De knaap tevree, Dan mag ik al Met Vader mee! En kleine zus: Dan bid ik trouw, Eer ‘k slapen ga, Voor Va en jou.. S. Abramsz Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 22-11-2009, 09:25:56 Scheef in Scheveningen?
Keus genoeg helaas. Ik heb het niet over het dorp.Daar weet ik te weinig van. Ik bedoel de badplaats. Het Plein, met alles wat er omheen hangt. Ik heb daar eens een tekstje over geschreven: ( plat Haags uit te spreken! ) “Noem mij één badplaats en een strand Met zóveel peuken in het zand! Vijf kwachtjes voor een zak petat Zeg nou zelf, waar vind je dat? Waar wordt zó mooi, zó lang gewacht Als op lijn negen en lijn acht? Waar is behoefte nog zo sterk Als hier aan stuuk- en pleisterwerk? Waar ken ‘t zo uitgestorven zijn Als op het Gevers Deynootplein? Waar wordt op straat zo mooi gemorst Als hier met patates en worst? Waar krijg je bier en limonade Op temperatuur van 50 grade ? Waar wordt de kool zo heet gestoofd Als óp en óm het wandelhoofd? Waar heeft men zoveel kruiken en kannen Zo goed gevuld met zoveel plannen, Die schuivend langs de lange baan Zo schitterend mooi te barste gaan? Waar worden zaken zo gesust Als aan Zwolsman kale kermiskust? Paul van Vliet Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 23-11-2009, 08:12:53 Visscherskinderen
Moede van ‘t spelen, rusten daar kindren hoog op een duintop. Rika de kleinste, breit op een kurkje keurig en kleurig een leidsel voor broertje. Gerrit kijkt fluitend een poosje naar zee. “Geen windje aan de lucht...” zoo zegt hij dan eindlijk. Nu is ‘t weer stil. Dan, na een pooze: “Zeg,” fluistert Gerarda, “zeg, weet jelui nog “van laatst...van dien storm?...” De kinderen huivren en denken aan vader, aan ouderen broeder, aan vriend of gebuur, die ging en niet keerde... Ernstig en peinzend zitten ze neder, starend in zee, d’oneindige zee, die hun zóóveel ontnam... S. Abramsz Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 23-11-2009, 08:14:37 Ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van Scheveningen.
1284- 1984 Ode aan Scheveningen 700 jaar geleden bestond er nog geen Kurhaus en geen Pier, kon je nog niet strapless zonnen en geen terrasjes met glaasjes bier. Als ik nu op zo’n terras zit en ik kijk zo om me heen denk ik: “Wat is het goed te mogen toeven in een plaats die zo heeft geleën” Eerst de vissers die verdronken, denk aan Kniertje in haar stuk, over vissen en de spanning. Toen kende men niet veel geluk. Later werd dit al veel beter en werd aan veiligheid meer gedacht. En later, nog veel later weer, ging de bezetter hier te keer. Doch alles bij elkaar genomen Scheveningen is er bovenop gekomen. mevr. Gerritsen Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 24-11-2009, 10:32:35 Dat wat scheef is…recht mag komen
Bij het woordje “Scheveningen” Denk ik aan een massa dingen: Voor deze badplaats met zijn wel en wee, Zouden wij wensen een schone zee! Een Kurhaus opgeknapt en fier Met zalen ruim en vol vertier. Sierlijk opbouw van Gevers-Deynootplein Met toegangswegen breed en rein. Maar wat wij niet graag zouden willen Is een strand vol blote billen. Vol afval, rommel en waaiend papier Dat is niet goed voor vacantie-plezier Onze badplaats is schitterend gelegen Maar overvol zijn de toegangswegen Och als goede planologen Zich eens over dit vraagstuk bogen Het is vaak zo slordig allemaal Ook de Pier komt voor in dit verhaal Hij raakt al aardig in verval Een opknapbeurt voor het hele geval Met mooie winkels, verfijnde zaken Dat zal hem weer aantrek’lijk maken Onze badplaats heeft zeer gezellige wijken Die iedereen noden tot kopen en kijken. Zomers is het heel lang licht Dan zijn al die zaken dicht Misschien mogen winkels, café’s, bedrijven In ‘t seizoen wat langer open blijven. Wij schreven wat over ‘t wel en wee Van onze mooie badplaats aan de zee Dat veel wat nu scheef is, recht komen mag En boven het Kurhaus, wapp’ren de vlag. W.H. de Hartog - v.d. Berg Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 24-11-2009, 10:33:49 In de goot
“Scheef” haalde wekelijks de bezem door veel dingen, die volgens ons bewoners, niet goed waren in Scheveningen. Dat zijn er nog al wat, als je rondkijkt - naar wij menen. Neem nu alleen maar eens, het hondenvuil op onze stenen. Je leest wel overal op de stoepen: DOE HET IN DE GOOT, doch als je om je heen kijkt, is het resultaat niet groot. En onze hond heeft het al zo goed, hij deelt in de welvaart, niet dat hij - net als de mens - zich daar op blind staart. Hij zou moeten kijken, naar b.v. een hond in de woestijn, dat beestje denkt:’ een boompje, wat fijn”. maar als hij naderbij komt, durft hij het echt niet aan, want hij ziet op dat mooie boompje (cactus) grote stekels staan. De moraal? Er is veel scheef, maar laten wij niet zeuren, als wij allemaal meewerken en ...dat móet gebeuren, kan ”scheef” er mee stoppen en een andere rubriek gaan schrijven Op Scheveningen zal altijd wel een cactus met een dorentje blijven. Doch vraag nu eens aan 100 Scheveningers: “Wil jij verhuizen?” dan kijkt hij je vuil aan en denkt: “Die wil me er inluizen”. O.C. van Soldt Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 25-11-2009, 07:59:02 Hier m’n bijdrage voor de 75e verjaardag en 250e “scheef”
Nu ge 75 jaar bent M’n beste Scheveningse Courant Wil ‘k jou heel graag feliciteren Maar dat valt niet mee zeg, want Met twee honderdvijftig woorden Ga je nu toch heus wel scheef. ‘k Heb er nu al zes en veertig En ben nog maar net op dreef. Om de loftrompet te blazen Van zoo’n krasse oude vrouw Heb je er wel 500 nodig Want wees eerlijk, zeg me nou Hoeveel kranten zag je komen Maar nog meer zag je er gaan Doch als echte Scheveningse Bleef je toch maar fijn bestaan. Aan een fusie ben je nooit begonnen Je bleef liever vrijgezel Daar was je te resoluut voor Je dopte je eigen boontjes wel Je brengt het nieuws van alle kanten uit die strook hier aan de zee En brengt het onder ‘s lezers aandacht Die doen er dan het hunne mee. Och, als 65 plusser Herinner ik me nog je meisjestijd Je was wat schriel en dun en mager Misschien ook wat verlegenheid Maar na verloop van al die jaren Werd je een mooie, knappe vrouw Je bent nu haast niet meer te dragen Als ik je in m’n armen hou. Als jongen van zoo’n 18 jaren Dan liep ik, geloof me maar Met m’n vrienden onder je ramen En dacht: “ is die meid nu nog niet klaar “ Maar als je van de drukpers rolde Dan rook je heerlijk naar de inkt ik heb die lucht nog in m’n neus soms Waarbij alles dan in ‘t niet bezinkt. Lees ik je getijdentafels dan ben ik wel voldaan Maar dan mis ik, als oud zeeman De schijngestalten van de maan Wanneer de zon opkomt en onder Dat heb je nog nooit afgedrukt En dan ga ik, als trouwe lezer Wel heel erg onder gebukt. Je limiet is twee honderd vijftig Ach, wat erg, want zie hier ik heb nog met geen woord gesproken Over onze dorpse winkeliers, Met hun prachtige, mooie winkels Het is een lust voor wie het ziet En ‘k snap best dat j’ elke week zegt koopt toch in het Haagje niet. Wil je me nu maar excuseren ik stop er mee, geen flauwe kul Het beste hoor, ik moet wel eindigen Want ik ben nu aan de drie, zes, nul. J. de Graaf Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 25-11-2009, 08:00:40 Scheveningen
Frissche lucht en ijdelheid, Kracht en valsche kuiten, Al de weelde van de stad, Maar het binnenst buiten. Oude gekken bij de vleet, Jonge diplomaten, Dames uit het fijnst salon O zoo van de straten. Zonneschijn en zonnegloed, Het verwenschte groeten, Kopergeld en zilvergeld, Groote en kleine voeten. Hier een ezel, die niet wil, En zijn diensten weigert, Daar een schonkerige knol Die bedenk’lijk steigert. Gulle lach en leverzucht, Bleeke en roode wangen, ‘t Avondrood met angst verbeid, Of met stil verlangen. Stormwind, angst voor man en kind, Jammeren en zingen.... Wie van variatie houdt, Ga naar Scheveningen. Uit “Eigen Haard” 1885 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 26-11-2009, 09:27:20 Ons mooie Scheveningen om haar schoonheid wereldberoemd
De naam van dit mooie vissersdorp werd vaak door buitenlandse toeristen genoemd Een badplaats bekend in naam en faam Wat is er jammer genoeg veel kapot gegaan Onze oude wandelpier is verdwenen De storm heeft het strand geen goed gedaan Maar...trots alle tegenslagen is ons statige Kurhaus blijven staan Waar is de tijd gebleven van de gezellige winkeltjes op de boulevard Waar de bezoekers van genoten des zomers ieder jaar De sierlijke hotels en de overvolle terrassen Met levende muziek, daar was geen badplaats tegenop gewassen Soms sta je mijmerend te dromen Worden ons nu werkelijk alle oude herinneringen ontnomen? Slopen en breken dat gaat heel vlug Mijn vraag is : Wat krijgen wij voor al die oude schoonheid terug? Willy Alfredo Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 26-11-2009, 09:28:34 Scheveningen
Scheveningen met uw vissers ‘t Stoere volk der wijde Zee. Scheveningen met uw loggers, Komend of voor ‘t uitvaart ree. Scheveningen met uw toren, Klinkend met z’n kalme klank. Scheveningen met uw kerken, Teek’nen van een blijde dank. Scheveningen met uw bosjes, Met uw brede boulevard. Scheveningen met uw duinen, Tegen iedre aanval klaar. Scheveningen met uw Kurhaus, Met uw lage wandelhoofd. Scheveningen met uw schoonheid, Dat de vreemdling veel belooft. Scheveningen met uw golven, Rollend, op uw vlakke strand. Scheveningen met uw kind’ren, Spelend in het fijne zand. Scheveningen met uw grootschheid. Naast het primitieve klein. Moge ik steeds u stil bewondren, Lang nog uw bewoner zijn. 13 juni 1927 P.A. de Rover oud onderwijzer Idenburgschool Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 27-11-2009, 08:16:06 Scheveningen hoog verheven…
Scheveningen heel hoog verheven Altijd zijn verse visch gegeven De aanvoer was altijd van belang Maar die komt nu wel in ‘t gedrang Voor iedereen die het bemerkt De tongenvangst die wordt beperkt Een visser kan die heus niet missen Dus wordt, de besomming gissen In veel gevallen, steeds te klein Wat daarvan ‘t resultaat zal zijn Ik kan als leek heel weinig zeggen Maar zie steeds meer, loggers opleggen Twintig stuks heel goed geteld Daar ligt het stil, het goede geld Er zijn ook nog wel kotters bij Ze liggen netjes in ‘t gerei De vissersman die krijgt de stroppen En Scheveningen gaat naar de knoppen Misschien, ging het wat onbezonnen Aan motorkrachten werd begonnen Er werd geen paal en perk gesteld De pk’s deden het geweld Met steunen stampen en met zwoegen De zeegrond finaal om te ploegen Misschien, was Scheveningen niet uitgeteld Was hieraan paal en perk gesteld Ik heb hiermee wat zitten bomen Over hetgeen was, zitten dromen Van bommen, loggers, van weleer De havens vol en nog veel meer De tijd, die heeft niet stil gestaan Die schepen zijn uit de tijd, vergaan Toch ben ik trots op nieuwe schepen Ik raak er niet op uitgekeken De vangsten zesvoudig van weleer De zee geeft rijkelijk keer op keer Ik wil niet langer blijven mokken Waarom? gaat Scheveningen naar de knoppen Misschien heb ik ‘t verkeerd gesteld Maar ik ben, helaas uitgeteld. A.Toet Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 27-11-2009, 08:18:30 Scheveningen
Dat is m’n durp achter de deunen, Met z’n pier, z’n kurhaus en z’n zei. Ik zou me werkelijk gien raet meir weten, als ik gien echte Scheveninger zou zijn. Want leaten we non is even eyrlijk wezen, wat is non den Heag zonder onze boelevar en de promenade die mag der toch ook werkelijk wel wezen, zo iets krijgt den Heag toch iet voor mekaar. En dan kennen die Heagenears naar ADO zitten verlangen maar wat denk je dan van ons ouwe Holland Sport. Die sfeer van alle rangen kosten maar een kwartje, dan kwam den Heag toch werkelijk wat tekort. Ik ken wel is langs het Vredespaleis gean loopen een pracht gebouw midden in die stad, maar wat ben ik blij als ik weer terug ben aan die heavens, want die vislucht in Scheveningen die doet me wat. Hij ken dan wel zingen over een hearinkje happen op het rijswijkse plein Dan mot hij ze maar is aan de boelevard gaan prooven, Ik denk dat die wel heil gauw zal zeggen: Mensen, mensen wat zijn die fijn. Maar wat zit ik hier feitelijk te ouwehoeren, Weet je wat het werkelijk zal zijn, de grond wear je ben eboren, Die vind ieder voor zich eve fijn! Joh. Rozendaal Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 28-11-2009, 12:25:42 Van Badhuisweg tot Badhuisstraat
Van Badhuisweg tot Badhuisstraat en kade (kaajen) Kan men van Zuid en West (of omgekeerd) naar ‘t N.Oosten waaien Het dorp is op zand gebouwd tot aan ‘t kabinet Dat denkt dat ‘t veilig op vaste grond is gezet. Graaf Willem 2 begon in vroeger jaren Ook Ploris kwam niet tot bedaren Gevangen verse vis Waar ‘t nu droog i ‘n Lekkere Fazant Aan elk diner bij de hand Dit alles op ons mooie zand door wind gebracht 0p zijn minst bij Beaufort acht. Vergeet ook niet onze nering Wat leden ze ‘n ontbering Nu geen gevecht om Kabeljauw of Schelvis Maar tong waar men zo dol op is. De zon wil nog wel eens schijnen Om onder schrijnende pijnen Zo rood als ‘n kreef t te worden zo uit de pan Maar later word je bruin ervan. De promenade altijd vol met mensen vol plezier Bij stranding, Veronica en andere zaken vanaf de pier Het Paleis de Dance is weg, verbrand Wim Kan en Corry in ‘t palviljoen zijn ook gestrand Van Vliet en zijn Cabaret Werd daar op de helling gezet Wat hebben we hier veel genoten Nu zetten ze monsterflats op hoge poten. Kon Pronk nog maar eens komen kijken Wat er op lege plekken zoal gaat prijken Had hij niet, dan kreeg hij grijze haren Om al die miljoenen die ons zorgen baren. Maar nee, ik weet dat ook de nieuwe tijd Zijn aandacht an ‘t “scheve” in Scheveningen wijdt Daarom maak ik nu nog geen zorgen En weet me tussen wind en zand geborgen. Al is er wat scheef (na 250 maal) Zie wat er over bleef Zo blijf ik hopen en door Scheveningen lopen. A.B.M. Jonckbloedt Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 28-11-2009, 12:27:02 Scheveningen
Naast vele andre dingen Die naar de bliksem gingen Behoort ook Scheveningen Waaraan uit alle kringen Zeer vele mensen hingen Na vele jaren wachten Zouden de Haagse machten Nu met vereende krachten Ten lange lest trachten Het leed wat te verzachten Maar wat ze nu weer flikken Is echt niet meer te slikken! Ze laten thans hun blikken Op flatgebouwen mikken Met prijzen om te hikken! Nu nog een aantal keren Met buitenlanders marchanderen Die zulk een flat begeren Waarna weer Haagse heren Op Scheveningen teren! Nic. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 29-11-2009, 09:02:33 Scheveningen is verrezen
Uit vroeger eeuwen stamt de bron, nabij het strand waar haar geschiedenis begon. Stoere Friezen streken neer achter het hoge duin Vrij van vloed en weer. De wind werd wel een bondgenoot in de strijd voor het karig dagelijks brood. Die Haghe was één groot moeras. Een buiten lag aan de vijverplas met slechts daarin wat gratenvis weinig opbeurend bij de gravendis. Dus werd de zeevis aangebracht. De haring verschafte Scheveningen grote macht. Maar de boten, klein en primitief, hadden de vissers zelden lief. De schamele kruizen op het veld werden in het najaar meer geteld. De stormen woedden daar waar pijnen diep in de harten der wachtenden schrijnen. Op de dodenakker verscheen het bedehuis, voor eenieder steevast een rotsvast thuis. De oude toren werd uit het dorp geboren: een baken op ‘t land in het oostelijk gloren. Voor immer blijve dit Godesteken vanuit het hart de lucht in steken. Wij gedenken ons dorp, Gode zij geprezen! Wij vieren feest, want Scheveningen is uit zeven eeuwen verrezen. Maarten Corneliszoon Jol. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 29-11-2009, 09:05:33 Rond de dagen van vlaggetjesdag
Voorheen was mijn geboortestad, bekend door visserij, thans is het hier heel anders, en ‘t oude is voorbij. Ik dwaalde door nieuwe straten, een hele lange rij, namen van professoren, drie had ik er wel bij. Maar ik kwam op m’n doel, nummer twee honderd zeven, dat nummer keek ik aan, verwonderd las ik even, de naam PIET VAN DER ZWAN. De logger met dat nummer, was hij jaren Schipper op, nu is ‘n een modern flatje, de logger is... over en stop. Veel meer bekende nummers, zag ik naast deuren staan, en in gedachte kwamen, die Schippers van die nummers weer even voor me staan. Voorheen beleefden wij hier, ‘t klaar maken voor de vloot, thans lees en hoor je niets meer, zelfs Vlaggetjesdag is dood. Veel hecht men aan historie, en meer nog aan antiek, Welnu, leg vast dan die historie, tussen huizen of fabriek. En noem dan eens die straten, zodat herinnering blijft, aan mannen die men had, en toen al mede werkten, voor de derde Havenstad. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 30-11-2009, 08:27:48 Scheveningen, Kijkduin en het stille strand
Aan de rand van de Hofstad liggen Scheveningen en Kijkduin. Beide badpiaatsen vangen het schuim van de zilte Noordzeegolven. Als de zee verbolgen het brede strand bespringt kost het de mens zijn zorgen, totdat de vloed weer zinkt. Nochthans geven beide stranden voor de weekend- en vakantieganger, die van de zeelucht houdt een heerlijk brok ontspanning. Het nieuwe golfzwembad, dat er is gekomen, is een unicum, een wonder van vernuft en biedt ook de beschutting tegen te kille buitenlucht. De vermaaksgelegenheden op de boulevard van Scheveningen zijn tijdelijk wat verstoord door de veranderingen, die men heeft aangeboord. Het Kurhaus evenwel aan het Gevers Deynootplein heeft zijn oude trots herkregen, waarbij wij overwegen, dat het casino de attractie nog heeft verfijnd. Daartegenover is van de Promenade het Zee-aquarium verdwenen, maar naar ik heb vernomen naar de Pier afgevoerd. Toch blijft voor mij de badplaats nog altijd nummer Eén; in de toekomst meer afgestemd op ‘t algemeen, zal zij zeker weer vele enthousiastelingen trekken en ook de buitenlanders, die haar gaan herontdekken. Kijkduin op luttel afstand van voornoemd strand gelegen, heeft eveneens mijn zegen. Ik kom er wondergraag. Zoals dat is herbouwd met zijn leuke boetiekjes en uit de restaurantjes de muziekjes; op de wandelavenue de oude vissersboot; het grote nieuwe Atlantic-hotel, de vuurtoren als model, en overal de flatgebouwen en meer nog de schone bungalows in de duinen, deden mij toch weer verzoenen met wat veranderd is aan ‘t vroegere beeld, dat de ouderen onder ons nog hebben van het heerlijke Kijkduin. Halverwege het Schevenings’ en Kijkduins’ strand ligt heel rustig langs de rand van ‘t uitgebreide duinenland het “ stille strand “. Dit rustiek stuk vaderland, waar de flora en de fauna een geheel eigen karakter hebben, doorsneden door wandel-, fiets- en ruiterpaden, maakt, dat je daar beleeft die geheel eigen sfeer, die een zandlandschap nu eenmaal heeft. Wij komen er telkens weer, omdat het ons altijd zo sterk getroffen heeft. H. van Buren Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 30-11-2009, 08:29:35 Schuitjesdag 1853
‘t Pinkjen is omlaag getrokken Door ‘t mulle gulle zand, ‘t vaantje waait van aller nokken, Half september is in ‘t land; In het kerkjen werd gebeden Voor d’aanstaanden overloop, En de menigte uit de steden Loopt op ‘t joelig strand te hoop “ Vader hebt gij niets vergeten ? Is uw jekker wel aan boord ? Als ge kunt, laat mij iets weten, “ Klinkt een hartelijk zorgend woord. Geef dien dreumes nog een zoentjen, Vleit een jeugdig vrouwtjen teêr, Krijn, pas op je boezeroentjen !“ Waarschuwt ginds een grootjen weêr. “Alle dagen zal ik bidden, Dat de Heer u van den vloed Weêr behouden in ons midden En gezegend keeren doet”, Luidt eens vaders afscheidsbede En een traan tuigt van zijn min- Jaap, ge hebt uw Bijbel mede; Lees er ‘s avonds vlijtig in.” “ Nog een boutzoen, lieve Klare,” Smeekt een jonge varensman, En zijn mond klapt op den hare En haar ijzer trilt ervan En dat geven en dat vragen Duurt onafgebroken voort, Tot een makker hem moet dragen Naar het lang reeds dobbrend boord. ‘t Schuitjen glijdt langs ‘t rijzend water Langzaam verder van de kust, Afscheidsgroet en vreugdgeschater Komt met handge tot rust ; Niet één hoed wordt meer bewogen, Want reeds bolt de wind het zeil, En een stille traan in de ogen Wenst nog maar in stilte heil. S.J. van den Bergh 26-2-1853 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 01-12-2009, 08:14:36 Scheveningse klanken
Als je in Scheveningen woont, dan voel je je heel beschroomd. Niet dat je niet tevreden bent, maar je voelt je er soms net patient. De artsen zitten in Den Haag, en vinden onze klachten vaag. een pijntje hier, een steekje daar, zij maken het wel even klaar. En zit je met een groot litteken, je kunt hen er niet op aanspreken. Want in Den Haag zitten de miljoenen, voor Scheveningen zijn alleen de visioenen. U wilt daarvan wel een bewijs, luister, want het is niet enkel gekrijs. Onze vloot kwam vroeger met goud belaan, op onze beide havens aan. Nu denkt Den Haag met zijn regering, helaas alleen maar aan quotering. En wat lees ik nu weer in de krant, ‘t was in een bijlage, Den Haag die krijgt een nieuwe haven. Ja, de parkeerhaven is van de baan, de nieuwe haven komt er aan. De vierde haven mag naar Den Haag, want op Scheveningen zitten we er mee in ons maag. Onze schepen zijn weg en vergaan is de glorie, ‘t is alleen maar verspilling potverdorie. We hebben hier echt geen behoefte aan jachten, die het grootste deel van onze haven pachten. Den Haag onderhandeld nu met de Russen, Den Haag de profijten, en Scheveningen de klussen. Zo ook op het strand het motorgeweld, Scheveningen het vuil en de herrie, Den Haag het geld. En worden er nieuwe huizen gebouwd, een deel wordt met Hagenaars volgestouwd. En al schreven we vele protesten, we voelden ons de geflesten. Want Scheveningen huilt niet z’n gaten en kuilen, omdat het bezig is te vervuilen. Maar klein zijn we heus niet te krijgen, al moeten we heel vaak zwijgen. We willen weer fier onze zee bevaren, zoals Tromp en de Ruiter trotseerden gevaren. We hebben nog heel veel om over te roemen, en dat willen we echt niet verbloemen. De Prins van Oranje kwam op Scheveningen aan, en Jacob Fronk droeg hem, en met ere zijn naam. De oude kerk had een Koninklijke stee, wijlen Koningin Wilhelmina was daarmee heel tevree. En al plukken ze ons helemaal kaal, we hebben en houden onze eigen taal. Dat hebben we nu weer eens goed laten horen, er is zelfs een boek uit geboren. Een boek met Historie van Scheveningen, in ‘t oude taaltje met keurige volzinnen. Iedereen hielp mee van achtien tot tachtig, het resultaat is in een woord prachtig. Want Scheveningen leeft en is niet weekhartig, maar blijft als vanouds een beetje weerbarstig. Daarom is dit boekje een erfenis, want wij schreven hier geschiedenis. 1986 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 01-12-2009, 08:18:21 Buisjesdag
Over de haven en glanzende schepen, Zingt er de zonne een laaiend lied. Vrolijke vlaggen met kleurige strepen, Allemaal kleur wat het oog ons biedt. Zeeman dit is een dag om te vieren, Om er je scheepje eens vrolijk te sieren. Kijk eens, de vrouwen die doen er aan mee; Nog een paar dagen, dan gaat het gebeuren, Zit er je vrouwtje een dagje te treuren Gaat er je scheepje weer uit naar de zee. Ziet in de haven de hoekers en buizen, Trots, met het jachthout over de kaai. Vrolijke vrouwen, in kleurige buizen, Peinzende zeelui in rode baai. Ieder die hoopt op een scheepje met haring, Dat is de winst van het nijvere Vlaaring, Dat is voor ieder een daag’lijkse bee. En, als het windje een beetje wil waaien, Zal je wat kaak en wat water in laaien, Gaat er je scheepje weer uit naar de zee. Kijk er die vrouw met die zwartlakken rnuiltjes, Bolronde rokken, stijf in de plooi, Zonnige oogen en wangen met kuiltjes, ‘t kleutertje stamelt: “ Wat is dat mooi”. Strakjes begint weer het alledag wachten, Angsten en zorgen in woelige nachten Bidt zij: “ Was vader maar weer aan de ree” Zit ze daarna elken dag, vele uren, Stil in der eentje door ‘t raampje te turen, Wacht zij het scheepje terug uit de Zee. Over de haven en glanzende schepen, Zingt er de zonne een laaiend lied. Vrolijke vlaggen met kleurige strepen Allemaal kleur wat het oog ons biedt. Zeeman dit is er een dag om te denken, Wat of de zomer je scheepjes zal schenken, Rijkdom en weelde of zorgen en wee. Maar toe, een zeeman die is bij de pinken, Laat er de moed nog zoo heel gauw niet zinken, Hij en zijn scheepje die horen op Zee. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-12-2009, 09:04:31 Zomer – Zondagavond
aan het scheveninger strand De zomerzon daalt in het West En dooft in zee haar stralen: Wie gaat er mee naar ‘t Noorderstrand Een avondkoeltje halen? Daar woelt een breede menschenkring Door ‘t vriendelijke Schevening; Men hoopt voor ‘t Badhuis zich bijeen En plaatst zich om ‘t muziekkorps heen. Men ziet er ‘t zorgeloos gelaat Van dames en van heren; Parijs voert hier zijn stalen aan In de uitgezochtste kleeren. Men zoekt een tochtvrij hoekjen uit, Men lacht er vrij, en praat er luid, En drinkt zijn lang verbeide thee En pinkt eens jolig naar de zee. Een rapsodie In rang of stand, Elk onderscheid verbannen, Een table d’ hôte, een groote stoet Van afgerichte Jannen; ‘ Een Duitsch gezin met kamenier, Modiste, staatsraad, officier, Coiffeur, apteker, advokaat, Geen die zijn buurman mijdt of schaadt. De meeuw krast door een wals van Strauss, De zon gaat aarziend onder, De dienstmeid dartelt langs het strand Met jager of dragonder; Men lacht en zingt en stoeit en plus, De conducteur van de omnibus Steekt zijn klaroen, en geeft het sein Tot d’aftocht van den laatsten trein. De troep trekt af bij luid rumoer Van roepers en trompetten, Eén chaos is ‘t van tilbury’s Van drosky’s en charetten; En Huygens’ straatweg is belaân Met honderden, die stadswaarts gaan, En wie het Scheveninger strand Weer moed en lust heeft ingeplant. Wie ‘t zomerzondag avondfeest Aan ‘t zeedorp wilt aanschouwen, Zegt licht: daar is geen krimp in ‘t land; Wij kunnen ‘t zoo wel houën. Voorzeker ja, dat kunnen wij, Maar och, de vrede hoort er hij. Heerscht elders oorlog, ziekte en dood – Wij zitten hier in Abram’s schoot. W.J. van Zeggelen 1855 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-12-2009, 09:06:17 Stemmen
Op het oude- havenhoofd zit ik stil te peinzen en streel daarbij met d’ogen strand en duinenrij, ik luister naar branding en zee t’is of zij mij iets willen zeggen, iets van heel lang gelee. Op het oude- havenhoofd laat ik mijn gedachte vrij ze deinen mee op wind en zee en delen mij van ver wat mee, ik hoor nu ook al de stemmen van de mannen op het strand zij maken daar hun schuit gereed, straks steken zij in zee. Nu zie ik ook de bomschuit de mannen staan er bij met hun door weer en wind verweerd gelaat, ze wachten op het tij, nog even en t’is zover dan gaan ze weer aan boord misschien voor achtien weken wel, om te doen hun plicht zoals ‘t behoort. Het water wast allengs de bom komt vrij van ‘t strand nu kiest zij zee en ‘t vrouwvolk wuif t vanaf het land, ik hoor hun stemmen keer op keer gedragen door de wind van ver ik hoor ze van weleer, het beeld vervaagt ik zie niet meer; ‘t is ook zo lang....gelee. D.J. van Alphen 1981 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 03-12-2009, 08:17:43 Vlaggetjesdag ‘47
‘t Is 6 uur in de vroege moregen Eén kleurenpracht waait langs de ka met plunjezak en tas gewapend is ‘t sein: “ Kom mannen, ga”. Veelkleurig bruin van dikke masten Scherp afgetekend laddertouw een doffe ‘ Toet’ verbreekt de stilte op ‘t gras parelt nog de morgendauw En ginds een bel. Het was maar even Het krijsen van een zilvermeeuw. Gejoel van kinderen. Schurend schuiven de klompen op de haven ree. En aan de voet van lampe-bogen Wat tonnen en een nette-kar De huisgezinnen, leeg gelopen Stroom saam, in één gewirre-war. Het sjoeke-tjoek-tuffe-tuffe in regelmaat de motor ronkt. De zeeman voelt, na een paar dagen Het zilver in zijn netten pronkt Een koelhuis statig in de stijgers Rijst op vol hoop. Een toekomst drom Om te verwerken, door de handel De rijke buit die binnen koom. Vaar vissers vaar, en vang Uw schip vol Vertrouw de zegen op Uw vaart Opdat U, voor Uw land en volke Het rijke zeebanket vergaart. Leny Schreurs de Haan Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 03-12-2009, 08:18:27 Terugblik
Een herinnering aan de opening van de tweede binnenhaven, gedaan door onze oude Koningin, Wilhelmina. De tweede buitenhaven was een feit, daar was groot feest voor ons in die tijd. De breggetjeskant aan de oude haven met een grote ereboog, Iedereen met vlaggetjes en we zongen onze kelen droog. Dan denk ik aan de bolderkarren met netten van de schuren, De witgemaakte klompen die we zaterdag moesten schuren. De tonnen aan de haven waar wij op speelden, De bollebuizenkaak (zeekaak) die we samen eerlijk deelden. Het uitvaren en het binnenkomen van de loggers met haring, schol of rooie ponen, De boetsters zomers in de duinen bij de Watertoren, In weer en wind, je kon hun zingen al van verre horen. De heerlijke lucht van vis en teer dat ruiken wij nu zelden meer. De crisistijd bracht veel loggers en schokkers aan de kant Geen afsnijdje na behouwe teelt hielp ons uit de brand, De eerste oorlogsdagen waar joodse mensen aan de haven kwamen vragen, Breng ons voor geld met je boot over zee, Wij hebben ze vaak uit zien varen Volgepropte scheepjes, dat beeld zal ik altijd bewaren, De evacuatie van ons allen, er zijn veel mensen weggevallen. Wie teruggekomen is na vijf droeve jaren Bleef even stil naar al die puinhopen staren, De pier was weg, havens vol kapotte schepen maar er is weer moedig naar het werk gegrepen, De schepen gingen weer naar zee en brachten dubbel zoveel haring mee. Groter werd Scheveningen, voor badgasten veel vertier, Ook wij werkten weer met groot plezier. Toch is er iets misgegaan na die dertiger jaren Al werd er ook in Scheveningen op steeds grotere schepen gevaren, Want nog is er een Scheveningen.... Maar wij missen er veel goeie oude dingen, Die zijn nu ENKEL maar HERINNERINGEN!!! J. Vrolijk Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-12-2009, 08:12:49 Stille helden
De sterke kerels zonder woorden, De helden van de kust, Die, toen ze ‘t S.O.S.-sein hoorden, Zich aan orkaan noch stortzee stoorden, Van ‘t doel bewust, Die door de buid’rende gevaren, Die steeds en/el rondom hen waren, Temidden van ‘t geweld der baren, Door storm beroerd, Hun plicht in eenvoud trouw volbrachten, Niet draaiden en niet angstig wachtten, Slechts aan hun medemenschen dachten, Door dood beloerd; Zij zijn het, die op al hun tochten, Die velen, velen redden mochten Uit groot gevaar, Zij, zij zijn Hollands stille helden, Die nimmer snoevend nog vertelden, Hoe zij zichzelf ten voorbeeld stelden Aljaar najaar. Waar vol ontroering ‘t hart zich vulde, Gewerd hen groote, stille hulde, Kom Holland, dat je ‘t nimmer dulde, Dat zich hun lot Verslecht’ren zou, kom help dan mede En dat je grootste lof zich kleede In deze schoone stille bede.’ ‘Hen zeg’ne God’ Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-12-2009, 08:14:48 ‘ Aan Noordwijk’s stoere redders’
Waar de zee door trotse baren Bij het strand de branding vormt, Komen schepen in gevaren, Dreigt de dood wanneer het storm t, Doch aan land staan wakk’re mannen, Die bij elke schipbreuknood Onvermoeid zich samenspannen Om te redden van de dood. Stille hulde aan Noordwijk’s zonen, Die bij d’eerste reddingtocht Om hun naasten hulp te tonen, Door de zee zijn overmocht! Driewerf glorie, heil U, sterken, Die ten tweede maal de boot Door de branding dorsten werken Om te helpen in de nood! Welke natie hier moog’ stranden, Brit of Noorman of Germaan, Noordwijk biedt haar rappe handen, ‘t Leven zelfs tot redding aan. Zeven levens mocht gij sparen, Broeders houdt U onbesmet: Wie kan groter liefde baren Dan die ‘s naasten leven redt! Isak Loon Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 05-12-2009, 09:54:54 Bij ‘t loeien van den storm aan Hollands vlakke kusten,
Als woest de branding kookt en breekt op ‘t oeverzand, Komt menigmaal ‘t gevaar den schepeling ontrusten, Wanneer hij zwalkt op zee nabij ‘t onveilig strand. Dan wordt een worstelstrijd door hem vaak aan gebonden, Dan kampt hij hopeloos soms met den grootsten nood, En zoo doorleeft hij meer dan eens de bangste stonden, Maar al te vaak bedreigd door een ontijd'gen dood. Is dan zijn broze klei in ‘t einde wordt gegrepen Door ‘t bruisend element gesmakt aan lagerwal, Dan voelt de schepeling zich dubbel in ‘t hart benepen, En denkt aan ‘t ergste lot dat hem dra treffen zal. Maar dan ook daagt er hulp van onze kustbewoners, Zij wagen ‘t leven straks voor den natuurgenoot. Te redden is hun leus; zij kennen schier niets schooners Klein is de reddingboot. Hun moed is echter groot. Het liefdewerk, dat zij met zoveel moed verrichten, Wordt mogelijk gemaakt door de ed’le maatschappij, Die alom langs de kust haar stations ging stichten, Veel schatten kost haar werk, doch rustloos arbeidt zij. 0, steunt de grootsche taak, waaraan zij zich blijft wijden; Geeft, geeft met milde hand en staat haar helpend bij. Elk blijk van sympathie zal stellig haar verblijden; Strijdt mee den ed’len strijd der Redding-Maatschappij. W.Mets Tzn Texel 1912 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 05-12-2009, 09:57:46 1869-1909
40 JARIG JUBILEUM 25 juni Aan den Weledelen Heer Job Taal Vischafslager te Scheveningen. Reeders, die het zeebanket op de Noordzee laten vangen, - Visschers, die het schalkse net daartoe in het water hangen,- En bizonder ‘t Koopers gild,-- Dat alom werd rondverteld, Hoe, nu veertig jaar geleden, Vischafslager is geworden, En gebleven tot op heden: “Job” - Job Taal - toen aangesteld. Dankbaar willen zij gedenken ‘t Werk van dezen wakk’ren man, Die zijn arbeid steeds verrichtte Als schier hij ‘t alleen maar kan. Ieder Scheveninger kent hem, Dien men daaglijks buiten ziet. D’oudste peek en ‘t jongste maatje; En geen vischvrouw kent hem niet. Ook geen wonder! Ongedacht Sinds ruim veertien duizend dagen Heeft Job Taal reeds afgeslagen ‘t Zeebanket, hier aangebracht. Als de Klinker heeft geklonken: “ Hier of dáár. is vischafslag!” Kan men dra ter plaatse vinden, Nu al sedert jaar en dag: “Job” - Job Taal - wiens werkterrein, Zich bevind op straat en plein. Zachtkens dringend, vriendlijk lachend, Schuift hij dan naar ton of zoô, Kijkt en keurt en prijst met juistheid, En het afslaan gaat dan zoô, Dat daarna schier iedereen Met den afloop is tevreên. Reeder, visscher, koopman, allen, Ongeacht, of hun bedrijf Ligt in ‘t versche of in ‘t zoute Of zich keert om andre schijf, - Allen willen ‘t graag erkennen: Koop en Verkoop, ‘t gaat probaat Als Job Taal de visch afslaat. Vlug, doch kalm, en onpartijdig Gaat Job Taal getrouw te werk; En ofschoon reeds tienmaal zeven, Is hij nog gezond en sterk. Kou noch hitte houdt hem tegen; Noch de haven, Noch ‘t kanaal Is te ver of te vermoeiend Voor den ouden trouwen Taal. Ootmoedig dankt hij voor die gunst, -En doen wij ‘t met hem mede,- Den Grooten Gever van al ‘t goed, Tot Wien óók stijg’ de bede: Spaar Here! onze Vriend nog lang! Verleen hem gunstig krachten, Zoolang hij werkt, - en dan nog lang De rust ná ‘t plicht betrachten. En komt dan eind’lijk eens de tijd Van overgang in d’eeuwigheid, Waarvoor, zooals hij zelf wel heeft gezeid, Zijn hart door Uw genade is bereid,- Verleen hem dan die heerlijkheid, Waaraan zijn woord zoo dikwijls was gewijd; Verleen den trouwen Burger-hier Dan ‘t Burgerschap hier-Boven Om eeuwig U en U alIéén te loven! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 06-12-2009, 08:30:32 De Reddingsboot
Wakkre jongens, Neerlands trots! Waar ons hart van kan verdagen, Als gij ‘t rappe lijf durft wagen In het woedend golfgeklots; Die gevaren vreest, noch dood, Als gij redden kunt uit nood! ‘t Grove buis om forsche borst Dekt een harte vol erbannen Als ge een drenkling in uw armen Door de wilde branding torst; Als gij wijf en kroost vergeet Bij des scheeplings bange kreet. ‘t Is een stuk, Oud-Holland waard ! - Brave mannen in den lande, Trouwe wachters op den strande, Moog je lang nog zijn gespaard: Of geen mensch uw namen weet?... ‘k Denk, dat God ze niet vergeet! 1809-1876. J.P.Heye. Dit lied werd geschreven voor alle bekende en onbekende redders Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 06-12-2009, 08:38:52 Bureprèatsje
Klên Leuntsje wachtte seuve jeare seuve jeare op d’r man. -Wat de sê oak mag fergèare brengt ie iens toch an. -De boschop dat ie is ebleve mot deur de wurreld seuve meal âr sel ik mit gien are leve. So is d’r ferèal. -Besit je siel in lêdsêamêd so trastte d’r ‘n wedufrouw; t iegelijk ding eb toch s’n têd so! IJ kom wel weer berom bij jou. Wie die twie frouwe, onbewoge knikkende, so prèate siet sou fan se leve let gelove an gedêld ferdriet. Maer túis mot Leuntsje sachies krête net so as de wedufrouw -IJ kom wel weer berom. Ferdijt! En die fan jou? En die fan jou? Uit: Schevelings prentebook van Arend Tael 1943 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 07-12-2009, 08:13:35 Wanneer het in lang voorbije jaren
storm de en er was een schip in nood, de reddingboot met de roeiers uit moest varen, was de belangstelling steeds zeer groot. Tien paarden, grote sterke dieren, gewend aan het zware werk op het strand, trokken aangevuurd door vloeken, razen, tieren die zware boot met brute kracht door het zand. Maar eens wou het de voerlui niet goed lukken, want meneer pastoor stond heel dicht op hun zij. De paarden weigerden en steigerden en hadden kwade nukken, maar een vloek of zweepslag kon er natuurlijk niet bij. Toen ging een voerman naar pastoor en sprak: Eerwaarde, het spijt me, maar U stoort ons bij dit zware werk. En als U die arme donders daar op zee wilt helpen redden, kunt U beter voor hen gaan bidden in uw kerk. Pastoor sprak: ja mannen, ik heb het begrepen en jullie bedoelingen, die snap ik zeker wel. Met een vage glimlach is hij er tussen uit geknepen en toen hadden de voerlui weer vrij spel. Alle leed was nu gauw geleden, want na een harde zweepslag en een donderend g.v.d. trokken de paarden tot de boot in het water was gereden. ‘t Is waar gebeurd... vroeger.., op het strand van Egmond aan Zee. Willy Eizenberger Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 07-12-2009, 08:23:41 ’T GARNAALTJE
‘t Kleinste visje uit de zee, Daar zitten wij geheel niet mee. Dat hebben we al jong geleerd. Jou hebben we ons leven lang geëerd Want weet je, toen wij kinderen waren, Liet. moeder ons om de tafel scharen. Het net van vader had niet gemist. Maar had wat manden opgevist.... Jij bent wat griezelig met jouw sprieten, Waarom ze je toch niet in ‘t water lieten. Dat ga’k je vertellen allemaal, Voor ons ben je nog steeds de garnaal. Als vader thuis kwam met de buit, Dan mochten wij de deur niet meer uit. Want moeder zette de pannen klaar En kookte je in vijf minuten gaar. Je ging dan eerst door ‘t vergiet, ‘t Is alsof ik het nog daag’lijks ziet. We werden er dan aan gezet, Dat was voor ons dan heus geen pret. Moeder schonk koffie, zij bleef in touw, Voor haar ging pellen nooit te gauw! Want als je haar vroeg, “zijn we er nog niet?” Dan zei ze steêvast: ‘k geloof, dat ‘k de bodem al ziet”! Maar als we dan ‘s avonds moe waren van ‘t pellen, Dan ging zij ons haar verhaal vertellen. Dat jij, garnaaltje, ons hielp, met wat eten, Want kijk, Wim z’n schoenen waren ook versleten.... Jij werd dan gebracht naar de grote hotels en huizen. Die vroegen niet wie jullie had uit zitten pluizen. Die aten je met lepels en met messen. Want jij blijft dan ook nog steeds een delicatesse. Dus ben jij geschapen, als kleinste visje van de zee, Voor rijk en arm, ja, voor alle twee! Harteveld Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 08-12-2009, 08:48:19 De Geboorte
‘k wou jeuli effe wat vertelle et gaet over Trien van onze Nelle die eit pas in de kraem e lege en zo der vierde kind e krege das niks bezonders zel je zegge maar dat wul ik je juust eut gaen legge want kees der man dat is een blonde die eit et ook zo erg e vonde mens toe ie naer z’n kind ging kikke toe eit tie van de schrik staen ikke ‘t kwam em geweunweg an z’n art ‘t wurrem wat er lee was eillemael zwart kees wier geweun een beetje ziek de zuster zee in de kleniek meneer wat zie je vrees-lijk bleek naedat je in et wiegje keek bel buurvrouw ik zei et je vertelle et kind van Trien van onze Nelle dat ken toch nooit gien zwarte weze of et zou iet van Keeze motte weze dus benne we toe is gaen kikke op wie dat kind dan wel zou likke en jae oor twie bedde vorderop een zwarte vrouw in een ansop ze was der ien eut indeneze daer mos dat wurrempje van weze en die a et kind van Trien van Nelle de zuster kei je et nog vertelle zo zie je oe je eut mot kikke in die mederne klenikke Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 08-12-2009, 08:50:56 De tijd van vroeger
‘k Herinner mij mijn vroeger thuis Wij woonden in een heel klein huis Dit huisje lag heel dicht bij zee Daarheen nam moeder ons dikwijls mee Op het duin tuurden w ‘over de woeste branding Naar vaders schuit, wachtend op zijn landing En als zijn schip met schuim bedolven Aanrolde over de hoge golven Hielden wij ons vast aan moeders rokken Als de mannen de boot het strand optrokken Kwam vader thuis van ‘t ruwe sop Was ‘t feest, we kregen brood met iets er op Zo ‘n schuit bleef dikwijls maanden uit Gering was meestal slechts de buit Zo voeren zij op ‘Hoop van Zegen’ Soms liep het mee, maar doorgaans tegen Die achter bleven kenden de nood En het gebrek aan het dagelijks brood Toch leefden zij in Godsvertrouwen Een eresaluut aan die vissersvrouwen. Mw. Pronk-van Rijn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 09-12-2009, 07:53:54 De boetsters
De boetsters boeten zingend de scholen in het want, des winters op de schuren, des zomers op het land. De bruine vingers rijgen in vlugge regelmaat, de houten pennen ritsen, waarop het garen staat. Ze dragen witte schorten en zijn in druk gebrei. Het drit hangt op de proppen, droog van de taanderij. Ze drinken thee en koffie uit grote stenen mok en snoepen naar gewoonte een stroperige brok. De boetsers knopen netten tot vleten, vissensklaar, voor vader, broer en vrinden, de zeelui in ‘t gevaar. En als een schuit met vissers naar zee vertrekken moet, klinkt van de hoge zolders hun laatste afscheidsgroet. Ze zingen altijd liedjes van vissers en de zee: verdroomde oude wijsjes van zeemans wel en wee. Pas als de stormen loeien zin de boetsters niet, gedenken zij de visser, die ginds het leven liet.... tekst en muziek: Cor Don. School = maas of schakel van een net. drit = het te herstellen want of net. proppen = stokken met uitstekende pennen aan de bovenkant, waaraan het want opgehangen wordt bij het breien. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 09-12-2009, 08:06:44 DE MOSSELTJES
Eet mosselen, eet mosselen. Veel liever eet ik zalm. Zalm, zalm, zalm, zalm! Zalm is het puikje van de vis. Niemand die weet, niemand die weet, Niemand die weet wat of peuzelen is. Als gij dan die mosselen wilt gaan kopen, Neem dan een emmertje aan je hand. Til daar dan mee naar de markt toe gaan lopen. De markt is aan de waterkant. Niemand die weet, niemand die weet, Niemand die weet wat of peuzelen is. Als gij dan die mosseltjes wilt gaan eten, Drinkt daar dan bij een glaasje bier of wijn. Dan zullen ze in de keel niet blijven steken, Een mosseltje dient bevochtigd te zijn. Niemand die weet, niemand die weet, niemand die weet wat of peuzelen is. 1850 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 10-12-2009, 09:29:45 De werrekster
Ze zat op ‘et trapje en ze was toch zô moe: pas over een uurtje naer ‘uisje toe! Mar, dwêlt êst nog de kelder, en klopt êst nog ‘et klêd’. Zô ‘aan d’r mevrouw ‘t nog an d’r ‘ezêd. Ze was in d’r leve nôlt erreg verwend, dus ‘ees ze d’r êge mar weer over-end. En toe ze naer ‘ûs ging doch Aei met d’r êge: ‘Ik ‘eb ‘et nog nôit ‘iet kedo kenne krêge dus ôk non vandaeg ‘let en nôit van me leve; ik ben mar geweuntjies de werrekster ‘ebleve; me ‘ande staen krom van ‘et zwaere gewerrek. Mar menêr zee: ‘Och mensiief, zô worre ze sterrek!’ Van d ‘r kaerege geld nam ze zellef een kwartje en koch brôd, kaes en vet gunt met zûlie op ‘t martje. Want daelek in ‘ûs mos ze weer an de slag: dat gaet zô asje man ‘iet-en-werreke mag. Dus ‘iet klaege, mar vraege en bidde om kracht en van vermoeid’êd dan wakker tot diep in de nacht! Mar op een zundagochend - ‘t was vlak nae de kerrek - toe is ‘t gebeurd: ‘t kwam van al dat gewerrek. De bure die kwamme - omdat d’r man sting te roope – bedien deur de achterdeur binnen’eloope. Ze ‘iele een spiegel voor Aeie d’r mond, mar ze gaf ‘êi gien aesem: ze was dôd, zô terstond. De domenee wier ‘eroope mar die ‘aan nog gien têd, ‘ij zat net an ze koffie zô ‘ezêd! En de dokter was van ‘t zellefde laeken een pak: Ik komt zô, mar ik zit effe nog op ‘t gemak!’ De aa’re dag lee Aeltje op’ebaerd, ‘iet begrêpend deur iederien an’estaerd. Die menêr waer ze werrekte kwam ôk effe kikke ‘ij ‘oorde zô ‘ezêd met de ‘êl errege rikke en ‘ij zee toe: ‘Ik wul om die vrouw te begraeve u wat ‘ellepe dus ik schenk u een gaeve!’ Mar de domenee zee toe: ‘Och dat ‘ooft toch ‘iet. Ze ‘ebbe niks nôdeg, ze ‘ebbe genogt an ‘t verdriet!’ As Aeitje dat zeilef nog ‘a’ kenne ‘ore, dan zou ze ‘ezêd ‘ebbe: ‘Ael van der Toore, mêd toe, ‘oudt-ie êr non mar stil anje êge, je ‘eb ‘et toch nôit ‘let kedo kenne krêge dus ôk non ‘let en nôit ‘jet van je lange leve. Je ben altêd dôdgeweun de werrekster ebleve...’ Arie den Dulk Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 11-12-2009, 08:19:02 Uit de Eerste Wereldoorlog
Mensen heb je al vernomen wat er nu weer is gebeurd is gebeurd Heel de wereld is er vol van en toch is het tóch gebeurd Dirk Taal ging met zijn scheepje naar de Visserij Om harinkjes te vangen op de Vrije Noordzee Maar wat hem overkwam dat weet men zelfs in Amsterdam Een Duitser die hem had gezien Dook eensklaps op. Al uit die golven op Hij zei maar man, wat ben je nu van plan Ik boor jouw akelige hond dadelijk in de grond, hou nu maar gauw je mond. Na twintig schoten lag die schipper Taal alras ja alras ja alras Met al zijn mannetjes te zwemmen in die groote waterplas Help moord en brand zoo schreeuwde iedereen Help ons toch dadelijk weer op de been Anders verzuipen we allemaal Zoo schreeuwde schipper Taal. De Duitser zei: Wees nu maar blij Dat hier niet is een familie haaivis of een reuze wallevis Die jullie wreed allemaal de kop afbeet Dan kwam je er zeker voor je straf er niet zoo goed vanaf En vond je hier je graf. In Duitsland aangekomen kwam het drietal onderdak, drietal onderdak Stopte men die Scheveningse vissers in de bak Zij werden uitgescholden dat het haast niet minder kon De schipper werd bewezen dat hij was een spion En tot den allerhoogste raad veroordeeld men hem ter dood De Koningin, zij vond het mis, ‘t kwam niet te pas wat daar in Duitsland gaande was. De Vorstin zei: Laat toch die schipper vrij. Want ik weet zeker en gewis - zeker en gewis Dat Taal onschuldig is. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 11-12-2009, 08:21:31 Van het vissersmeisje 1860
Een vissersmeisje, zacht en teder, Zo lieflijk en zo schoon, Als paarlen aan een kroon. Daar toonde zich een nimfenschaar, Die hoedde ‘t meisje voor gevaar. Schone engelreine, Allerliefste kleine, Vaar toch niet alleen, mijn kind, Op het meer, bij storm en wind. Haar evenbeeld vond men niet weer, Voer eens bij ‘t stormend weer, Op ‘t wilde, woeste meer. Daar toonde zich een nimfenschaar, Die hoedde ‘t meisje voor gevaar. Schone engelreine, enz. Het meisje riep, wil mij verrschonen, Voer lachend door het schuim, En ‘t golvend woeste ruim. Zij grepen ‘t ranke, kleine schip, En wierpen het op rots en klip. Schone engelreine, enz. Het meisje, worstelend met gevaren, Riep in haar angstgeschrei, Neptunes’ God erbij. Daar zat het visserskind alleen, Haar geestkracht, vreugd en moed verdween. Schone engelreine, enz. Hij voerde haar langs klip en baren Behouden aan het land. En droeg haar op het strand. Daar zat het visserskind alleen, Haar geestkracht, vreugd en moed verdween. Schone engelreine, Allerliefste kleine, Vaar toch niet alleen, mijn kind, Op het meer bij storm en wind. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 12-12-2009, 08:16:28 ROLMOPS – ROLMOPS
Haringkind en haringmoeder Zwommen op een mooie dag Langs de wateroppervlakte Waar een fles te drijven lag Een fles met rolmops Prijs plusminus dertig cent Hoe die fles daar is gekomen, Is totaal mij onbekend. Doch ter zake: Het haringkindje, mammies jongste lieveling, Vroeg nieuwsgierig bij ‘t passeren: “Moe, wat is dat voor een ding”. Waarop de oude haringmoeder Diep ontroerd te kennen gaf Dát mijn beste brave kleine, Dit is ons familiegraf....! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 12-12-2009, 08:19:13 HARING-PERIKELEN
In de koele Noordzee-golven Zwom een dikke haringma; Een paar honderd haringkinders Zwommen Moeder Haring na. Haringma zei: haringkinders, Luister even goed naar mij: Men begint één dezer dagen Met de haring-visserij Mensen varen dan met scheepjes Zó maar bóven onze zee En die valserikken brengen Grote haringnetten mee. Als z’een haringschool ontdekken, Gooien ze die netten uit En als je daarin blijft haken Tet je kop of met je kuit, Halen ze je uit de zee op En- aldus de haringma - Word je zee-banket of rolmops, Of, nog èrger, haringsla. d’ Eén gebruikt een zilvervorkje, Als hij je verorb’ren gaat, d’ Ander pakt je van een plankje, Zo maar van een kar op straat. Aan je staart ga j’in de hoogte, Dán daal je in glijvlucht néér En een paar seconden later Ben je al geen haring meer. En wéér anderen beschouwen Jou als welkom medicijn; Dat zijn katterige lieden, Lui, die kater-fokkers zijn. Vrijwel iedereen vereert je Om je kuit en om je hom, Jij zit stampvol vitaminen, En dáár gáát het hem maar om. Dus let op, zwem niet te suffen Ik herhaal het nog eens wéér; Kijk goed uit en wees een wijze, Goede haring in ‘t verkeer. Mocht de mens je school ontdekken Op de een of and’re dag, Zwem vlug wèg, vraag desnoods of je Eventjes naar achter mag. Doe net als de advocaten Met de netten van de wet: Er zijn altijd nog wel gaten Naast de mazen van het net.... Clinge Doorenbos Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 13-12-2009, 10:11:52 Nieuwjaars heil- en zegenwensch
eerbiedig opgedragen aan H.M. DE KONINGIN WILHELMINA Z.K.H. den Prins Gemaal H.M. DE KONINGIN - MOEDER alsmede aan ‘s Lands Regeering en de Gemeenteraad van ‘s Gravenhage, doch in het bijzonder aan de: Geachte ingezetenen van Scheveningen door de omroepers, bij den aanvang van het jaar 1917. Weer snelde, als met arendsvlucht, Het oude jaar daar henen. ‘t Is wederom, als vliegend schuim, In d’ eeuwigheid verdwenen. ‘t Is wederom, al schijnt het ons Als nog maar pas begonnen, Voorbij, voorbij! - En ‘t komt niet weer. Die draad is afgesponnen. Zelfs oorlogsjaren duren kort, Van achteren bekeken. Een dag gelijkt dan maar een uur; De maanden schijnen weken. Toch kan er in zoo’n oorlogsjaar Ontzettend veel gebeuren. Ge telt ze in den vreemde niet, Die man of kind betreuren. Ge telt ze niet, de menschen, die Met u het jaar begonnen, Maar sinds geofferd werden aan Geweren of kanonnen. Ge telt ze niet, hen, die zoo pas Nog goed van lijf en leden, Nu als verminkten, met veel pijn En zorg daarhenen treden. Ge telt ook niet de duizenden, Gewend aan voedzaam eten, Die nu door duurte en spijsgebrek, Van geen “genoeg” meer weten. Maar niet alleen in ‘t Buitenland Kan één jaar, heel wat geven. Men kan ook in zijn eigen plaats Soms wonderveel beleven. Daar weet ons Scheveningen weer Zeer droef van mee te spreken. Men denke even maar terug Aan d’ eerste bange weken. Het was een heel mooi jaar geweest, Het jaar, dat was vervlogen, Men had gevaren en men kon Op goede winsten bogen. Men dacht dus weer met nieuwen moed En ijver te beginnen En mocht de vaart haar gang weer gaan, Dan weder veel te winnen. Maar nieuwjaarsdag was pas voorbij, Of zie, daar is ...een staking. Bij ‘t Socialisme hoog geacht Zij noemt het zelfs “ontwaking” Maar hij, die bij Gods Woord nog leeft, Wenscht liever op te merken, Dat Boas en zijn maaiers steeds In ééndracht samenwerken. Gelukkig duurt de strijd maar kort, Men gaat weldra weer varen. Doch zie, nauw is men weer ter zee, Of moet met schrik ervaren. Dat Gods gedachten hooger zijn, Dan aller menschen denken. Dat Zijn geduchte Majesteit, Den stormwind heeft voor ‘t wenken. Die storm heeft bij de Zuiderzee, Een watersnood gegeven. En kostte, nevens schade aan goed, Aan velen ook het leven. Maar ‘t stormde ook op onze zee, Veel schepen toen vergingen; Waarbij een viertal loggers was Alléén van Scheveningen. Dat gaf ellende, droefheid, wee! Men keek...maar niets kwam binnen. Weg was toen Vader, Zoon of Broer Uit tal van huisgezinnen. Daar zijn wat tranen toen geschreid. Het “uitgesteld verwachten”, Heeft menig harte toen gekrenkt Moog’ God hun leed verzachten. In Februari kreeg men weer Een droef geval te hooren. Toen liep een logger op een mijn, En alles ging verloren. Zoo was dan nu een vijftal reeds Naar ‘t diep der zee gezonken. En waren meer dan vijftig man In korten tijd verdronken. God geve, dat de luide stem, Die daarin spreekt tot allen, Niet bij familie slechts, maar ook In ander hart mag vallen. De visscherij ging voorts niet slecht, God gaf ook zegeningen En dacht, nadat Zijn roede trof, In gunst aan Scheveningen. Weldra ging men ter haring uit, En werd er goed gevaren. Zij ‘t ook niet zonder grootte zorg En allerlei bezwaren. Maar zie, wat hoort men daar op eens? Er ligt een schip..,gevangen! En weer een!...Nog een! En zoo meer! Men werd door schrik bevangen. Men zei in England kort en goed: Gij moogt niet langer varen: Wij zullen u en ook uw schip Voor onbepaald bewaren. Dat gaf beroering in het land.- Tot na veel angst en zorgen, De vloot weer vrijgelaten werd, ‘t Was op een Zondagmorgen. De maand September was toen half. Het waren blijde dagen Bij ‘t weerzien en ‘t weer gaan naar Zee. De teelt kon nu nog slagen! En slaagde ook voor menigeen, Trots Engelands verlangen. Dat Duitschland maar één-vijfde kreeg Van wat er werd gevangen. Neutrale haring was goedkoop; Maar Duitschland wou betalen. En zoo mocht menig visscherman Een aardig teeltje halen. Dat geeft voor velen zoet na zuur, En doet veel leeds vergeten.- Dat anders d’ oorlog hevig woedt, Dat heeft men goed geweten. Dat weet met naam de “Honderd-drie”, Die zich zag torpedeeren. En wat daarvan de nasleep is, Kan u de schipper leeren. De Reederij verloor veel want, Door ‘t op de mijnen raken. En hooger, hooger steeg de prijs Van touw en andre zaken. In ‘t laatst der teelt kwam weder storm En is één schip gezonken; Waarbij van Scheveningen toen Nog drie man zijn verdronken. De plaats ontbreekt, om thans nog meer Bizonders te vertellen. En daarom nog tot slot den wensch: Moog u Gods gunst verzellen. Dat Reederij en Visscherman, In ‘t jaar, na ingetreden Die gunst begeeren mogen - en Genieten als tot heden. En ga voor Vorstenhuis en Volk Steeds op de zucht en bede Verleen hun, Heere, en rondom En in ons, Uwen Vrede. Eerbiedig opgedragen door de Omroepers: DIRK DE ZWART CORNELIS PRONK PIETER ROELEVELD NICOLAAS DE JAGER DANIËL VERBAAN Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 13-12-2009, 10:13:14 Omwenteling van 1813
0, dag door God bereid! 0, heil door God beschoren Uw nagedachtenis ga nooit bij ons verloren! Rigt een gedenkzuil op, aan’t Scheveningsche strand En grift daarop in goud: God redde Nederland. Dank, o Scheveningsche Braven! Dank commissie voor Uw vlijt! Ter inzameling der gaven Voor zo menig hart dat schreit Schevening hoezeer gezonken Door veel ramp en tegenspoed Liefde, ziet m’in U ontvonken Schevening heeft Neerlandsch bloed Schevening, hoezeer in steden Steeds veragt door onverstand Schevening voed brave leden Nog tot steun van’t vaderland Nogmaals dank voor al Uw zorgen En voor Uwe gaven mee Zegen, zij U elke morgen Dit is ook Extempore Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 15-12-2009, 08:55:31 Grôtje Martijntje
M’n grôtje Martijntje liep op ‘n dag in d’r dookje naer ‘et winkeltje van Betje, om ‘et ‘ookje. En Betje ‘a’ van alles in ‘ûs: koffie, segaere en turref voor ‘t fornûs. M’n grôtje Martijntje was toen al zô oud en allien in d’r dookje kreeg ze ‘t koud, dus ging ze mar gauw ‘et winkeltje in en riep”Vollek” want ‘et duurde te lang naer d’r zin. En Betje kwam, omdat ze zô sting te roope in d’r schort d’r winkeltje binnen’ eloope. Ze zee: “ Dag Martijntje, wat zel ‘et weze?” “ Oh, een rolletje negerrit voor onze Keeze, ien ons kaakies, ‘n ketoentje en twie zakkies blauw: ‘iet ei-je de centjies, non gaen ik mar gauw!” En grôtje Martijntje ging in d’r dookje nog effentjies nar Van der Ree voor een kookje. Een paer jongetjies van zô’n jaer of nege ‘aa’ne een turrefje op straet neer’elege. En an dat turrefje zat dan een touwtje: wat zouwe ze lache om dat ouwe vrouwtje! M’n grôtje Martijntje riep: “ Non ben ik klaer! Wat een môi vierkant turrefje vin-ik non daer!” Ze bukte en raepte ‘et turrefje op: ien ruk an ‘et touwtje en ‘et turrefje zee: “Flop!” En grôtje Martijntje Zee: “Wel ‘ede-lief, waer blêf non m’n turrefje, waer is non die dief? Laete ze een oud mensje daer non voor bukke? En ik ‘a’ dat turrefje zô goed kenne gebrukke!” Arie den Duik Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 15-12-2009, 08:57:20 Het Scheveningse Moedertje
Met een kanten muts en zwart geplooide rokken Loopt een eenzaam klein figuurtje langs het strand. Turend zwerft haar blik langs d’eindeloze verte, met een oud, vergeelde foto in haar hand. ‘t Is een moedertje, ze woont in Scheveningen, zeven lieve speelse kind’ren bracht zij groot; toen haar man zwierf over vreemde verre zeeën, zo verdiende hij voor haar het daag’lijks brood. Op een avond, toen de stormwind is gaan loeien en gaan buld’ren tot op de Oceaan, brak zijn scheepje en haar leven wreed in stukken, Later spoelden planken van het bootje aan. Snelle schepen gingen de bemanning zoeken, Maar na dagen keerden zij ontmoedigd weer, Met een vlag en boei die dreven op de golven, vele Scheveningse harten deden zeer. s’ Avonds laat, als al haar kleintjes rustig sliepen, met een rode blos in ‘t houten ledikant, dwaalt ‘t moedertje met muts en wijde rokken, vol verwachting langs het rul geworden strand, met de foto en ze tuurt vol verlangen naar de golven en de ondergaande zon; want haar vrouwenhart bleef op een terugkeer hopen ook al zei een stem dat ‘t immers niet meer kon. Nu haar kinderen volwassen zijn geworden, zijn zij allemaal hun eigen weg gegaan; dank zij moeders jarenlange trouwe zorgen, kunnen zij nu wel op eigen benen staan. Als haar sloffen knarsen op de tere schelpen, met haar ogen vol berusting en verdriet, zingt de zee, als lijkt het om haar ziel te troosten, een bewogen en een eeuwig ruisend. lied. Elly van Breugel Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 16-12-2009, 08:24:54 Haring
In de koele Noordzeegolven zwom een dikke haringma een paar honderd haringkinders zwommen moeder achterna Haringma zei: “Haringkinders luister even goed naar mij men begint een dezer dagen met de haringvisserij mensen varen dan met scheepjes zo maar boven onze zee en die valseriken brengen grote haringnetten mee als ze ‘n haringschool ontdekken gooien ze de netten uit als je daar dan in blijft haken met je kop of met je kuit ben je reddeloos verloren luister dus naar haringma want dan is het afgelopen en ga je in de haringsla d’ een gebruikt een zilver vorkje als hij je verorb’ren gaat d’ ander pakt je van een plankje zo maar van een kar op straat aan je staart ga j’in de hoogte en je daalt in glijvlucht neer en een paar seconden later ben je al geen haring meer en weer anderen beschouwen jou als welkom medicijn dat zijn katterige lieden lui die katerfokkers zijn vrijwel iedereen vereert je om je kuit en om je hom jij zit stampvol vitaminen en daar gaat het nu juist om dus let op zwem niet te suffen ik herhaal het nog eens weer kijk goed uit en wees een wijze goede haring in ‘t verkeer mocht de mens je school ontdekken op een onverwacht moment zwem dan kind’ren voor je leven zorg dat je verdwenen bent handel als de advocaten met de netten van de wet er zijn altijd nog wel gaten tussen de mazen van het net”. J. de Kraa Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 16-12-2009, 08:25:28 De vrolijke visser
‘k Ben visser en vang steeds veel vis, En weun te Scheveningen. ‘k Een oud, dat is waerlijk en ewis, Maer vrees nog veur gien jongelingen. Ik zwerf reeds jaren op de zee, En ben nog in het werk zeer ree, Ik vis meestal in volle zee, Maer soms ook in rivieren, Daer ken ik ook een kunstje mee Op onderscheiden manieren. Men ziet er mij niet meer veur aen, ‘k Ben oud, maer ‘k heb nog niet edaen. Het scheelt mij niet bij deg of necht, Ik weet zeer goed de plekken, Ook weet ik ze meest onverwecht, Een nieuwe kuil te ontdekken. Het vissen is veur mij een pret, En ‘k werk zeer kunstig met het net. Wil er gevaer op zee ontstaen, Meest weet ik mij te redden, Jae teugen enen jongling aen, Hierop durf ik wel wedden. Van inhoud ben ik nog klei sterk, En ook nog hiel vlug in mijn werk. Die vissen gaet voor liefhebberij, Die kan zeer goed oordelen, Dat het vissen vermakelijk zij, Als men ziet zijn dobbertje spelen. Als ‘t dobbertje gaet op en neer, Dan gaet ‘t naer ‘s vissers begeer. Er zijn ook liefhebbers genoeg, Veurwaer dat kan niet missen, Die dikwijls des morgens vroeg In een klein riviertje gaen vissen Dus zing ik recht vrolijk en blij: Lang leve onze visserij! 1870 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 17-12-2009, 08:25:36 Een visscher
De donder brult, de stormwind giert De bliksem schiet, door dunne want De wimpel draait, het pinkje zwiert Al klemt aan’t roer, des stuurmans hand De zware golven rollen aan Als bergen wit getopt met sneeuw En van de ontroerde wat erbaan Vlucht naar de mast de matte meeuw Maar rustig na voleinden nacht Daalt toch de visscher naar omlaag Hij heeft met lust zijn plicht betracht Te midden van de ontboeide vlaag Zijn harde hand ontsteekt het licht En slaat de Bijbel op, zijn schat Hij leest voor wien de stormwind zwicht Op Wiens wenk de zee zich glad En hoe het ranke vaartuig kraak En slingert over het wilde meer De visscher weet, wie voor hen waak Zijn hart ervoer het telkens weer Hij is het beeld, van wie de hand Zijns Schepper in geloove kust Wat wind er loeit, wat golf er brand Rondom hem storm, van binnen rust Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 17-12-2009, 08:27:16 Hollandse Nieuwe
De haringloggers voeren uit nauwelijks de teelt begonnen of daar meert reeds de eerste schuit met honderd veertig tonnen. Wij wachten aan de havenkant, ‘t Rumoer van blijde stemmen Ik druk een grote eelten hand en kan mijn trots niet remmen. Op vijf en vijftig Noorder-breed ving men die malse vette. Aan vis en fust werd zorg besteed dus klikken nu de zetten. Een jochie deed zijn eerste reis het viel hem vast niet tegen. Z’n moeder huilt van vreugd:” Dag Gijs!” En Gijs zoent haar verlegen... De nieuwe haring kantje-klaar rolt van de eerste schepen. De race won nu Leen Dubbelaar, die heeft hem ducht geknepen... De malse maatjes zijn er weer voor ‘t volk van alle standen nu Katwijk vlagt om deze eer hijst Vlaardingen de manden... Cor Don. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-12-2009, 09:46:16 Het lied van den zeeman
Als ge op de breede wateren, De grootheid van den Schepper ziet, Als ge ‘t zilte nat hoort klateren, Zeeman! zingt dan steeds uw lied. Als de stormen hevig loeien, En ge ‘s Heeren almacht spiedt, Als de golven opwaarts groeien, Zeeman! zingt dan ook uw lied. Als ge uw netten rijk bevracht, Opwaarts trekt met al uw macht En ge zoo Gods weldoen ziet, Zeeman! zingt dan weer uw lied. Maar ook als alles tegen schijnt En al uw hoop in ‘t niet verdwijnt, Als zelfs geen sterv’ling hulpe biedt, Zeeman! zingt dan nog uw lied. Als ge samen huiswaarts keert, Door niets bemoeit, door niets gedeerd, En komt de haven in ‘t verschiet, Zeeman! stemt dan hoog uw lied. Maar laat gelijk, als alle dingen, Uw denken, spreken, maar ook zingen, Ter eere zijn van Hem, die ‘t ziet, Zeeman! wijdt aan Hem uw lied. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-12-2009, 09:47:39 Een Zee-schandaaltje
Door de paring met een haring kwam een Paling tot een dwaling. “Dat is shocking” zei de Bokking, Ook de Schol vond ‘t te dol... “Arm, verleid ding” sprak de Wijting, Ook ging fél dat Palingjong, - bij de Tong over de tong... Hieraan maling had de Paling hij was dood.., en lag in moten. MORAAL ‘t Is een troost, als wij voorgoed ons nederleggen Dat ‘t ons koud laat, niets meer doet, wat and’ren zeggen... Woutertje Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 19-12-2009, 08:36:09 Neerlands bloed
‘n Scheveningse vissersjongen Dertien, veertien jaar zo wat Stond te praten op ‘t strand met ‘n Oude dame uit de stad Ja, ik wil ook visser worden Zei hij met een schitterend oog ‘t Zit bij ons in de familie De zee en ‘t vissen zit ons hoog Mijn twee grootvaders, mijn vader Ook mijn oudste broer ging mee Ze zijn alle vier gebleven Kwamen nooit meer terug van zee Dat is ontzettend zei de dame Maar één ding begrijp ik niet Nu jij een viervoudig voorbeeld Als waarschuwing voor je ziet Gaat u dat beroep toch kiezen Met die risico, zo groot Vader, broer en twee grootvaders Vonden op de zee de dood En de scheveningse jongen Heeft haar toen de vraag gedaan Uw twee grootpa’s en uw vader Hoe zijn die dan dood gegaan Die zijn in hun bed gestorven... Ernstig keek de knaap haar aan Als u dat nu weet mevrouw Hoe durf u dan s’avonds naar bed te gaan? Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 19-12-2009, 08:38:13 Malse Maatjes
Als het voorjaar is gekomen Hoor ik steeds van alle kant; Als de haring weer in ‘t land is Gaan de dokters aan de kant. Voor wie is toch die reclame Bij ‘t begin van elk seizoen? ‘k Geloof alleen voor welgestelden Vast niet voor Jan Boezeroen. Is het niet een beetje schande Dat je bij zoo’n overvloed Voor een zoute pekelharing Vijftig cent betalen moet. Daaglijks zie je auto’s rijden Volgela’an met zeebanket Dit komt niet in de consumptie ‘t Wordt in vismeel omgezet. Is er dan geen prijsbeheersing? Die dan toch eens zeggen kan: Eet nu haring beste mensen Profiteert daar allen van. Zwijg dan voortaan met reclame De haring is niet voor ‘t publiek Zij is voor aristocraten Of gaat naar de visfabriek Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: leen/spaans/ op 19-12-2009, 12:03:11 MOEDER EN DOCHTER
Ik ken 't m'n êge self ferwête! Ik see nog so: Joj blêf an wal. IJ is ebleve, pand, ik weet 't al. Toe mêd! ou op mit krête! Dèar gunter bij de èaringbêle achter 't Brielse kerkof so die see dèar gong die for 't leste mee. Toe mêd, ou op mit krête. Ik a so'n natte dròam fannacht; ik oar d'm deur de poortdeur gean, nog sien 'k 'm bij de bestee stean,-- ij fat m'n and. Kind eb gedachte. De sturm spèart iet de moaiste schúite -- de overgang komt onferoapt. We ade pas 'n kind edoapt. Mêd! kik, wie stèan dèar búite? De domené, twie ouwerlinge. Wel wel, 'n mens wordt swèar besocht. Ik eb 't ammaer al edocht. 't Is ovve se me doaslied singe. Lèat langsèam non de storre sakke en trek die pèarels wat omleag. 't Is de droofste dag fandèag. God gaf en nam. Wie mag dan morre. Oe ken 'k m'n êge nog besinne. Ik sien d'm noait mêr brom sowèar Wat wordt die èaring dier fan 't jèar. Mêd! lèat die manne binne. -- Ons drukt een droeve plicht, berichten... Seg mên maer niks mêr beste man, ik a al dèage weet d'r fan ik a al lang gesichte. Ik ken 't m'n êge self ferwête. So sie je wat 't leven is: wat pande for gedachtenis. Ik ken soms dèage krête. Ik ken 't m'n êge self ferwête. Je frijer gèat nèa sê fan 't jèar... Mêd denk d'r om, ik schouw je wèar! -- Toe moe! ou op mit krête! deur AREND TAEL Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 20-12-2009, 09:42:16 Nettenboetsterslied
Bij ons aan de Noordzee daar staat een gebouw, daar komen wij steeds elke morgen getrouw, de ene komt lopend, de andere op de fiets, of ‘t hard waait of regent dat hindert ons niets Wij werken van half acht tot ‘s avonds zes uur, dat moeten wij wel want het leven is duur. Veertien personen het koffiemeisje mee, want zonder ons kunnen de loggers niet naar zee. Wij slaan er de pezen en boeten het net, ook wordt er vakkundig een stuk in gezet. Wij maken de scheuren ook al zijn ze vaak groot, want daarmee verdienen wij ons dagelijks brood. Twee zeien, twee pezen het net is gereed, en honderd netten die vormen een vleet. Zo’n hele vleet nemen de schepen dan mee, want zonder ons kunnen de loggers niet naar zee. Des zomers dan boeten we netten op het land, bekeken door mensen op weg naar het strand, zij nemen dan foto’s, soms niet naar ons zin, en kijken minachtig als zijn we te min. Maar mooi is ons vak en prachtig ons werk, we maken de netten weer netjes en sterk. Schepen vol haring brengen ze mee, want zonder ons kunnen de vissers niet naar zee. De schepen gaan uit en beproeven hun geluk, en vangen ze haring, de netten gaan stuk. We maken ze weer met een vaardige hand, want zonder ons komt er geen haring in ‘t land Bekijk ons dan eens door een andere bril, door ons koop je haring zoveel als je wil. Dus houd ons in ere en leef met ons mee, want zonder ons kunnen de loggers niet naar zee. Hollandse nieuwe een kwartje per stuk, je kunt ze weer kopen, o wat een geluk. Maar weet je wel mensen als je ze eet, wat zij ons kosten aan druppeltjes zweet? Des zomers verbranden we haast op het land, en in ‘t najaar valt van de kou de naald uit ons hand, waardeer dan ons werk en spot er niet mee, want juist door dat werk kunnen de vissers naar zee Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 20-12-2009, 09:43:59 Schol aan de bank
Wie kent er in Vlaaring, Het land van den haring, Het lied van den omroeper niet? Heel grijs zijn z’n haren, En stram zijn gebaren, Eentonig zijn daverend lied. Langs straten en plein, Klinkt al jaren ‘t refrein: “Er is schol aan de bank, half acht afslag”. Zijn bekken, dat blikkert, En flonkert en flikkert In ‘t licht van den zonnigen dag. Al vormen zijn woorden Geen zoete accoorden, Hij weet dat een ieder hem mag. Langs straten en plein, Klinkt al jaren ‘t refrein: “Er is schol aan de bank, half acht afslag.” Zijn bekken dat schatert, Zijn stem, die klatert, En roept er de burgers op straat. Met netten en zakken En doeken en pakken, Een glunderen l op ‘t gelaat. Langs straten en plein, Klinkt al jaren ‘t refrein: “Er is schol aan de bank, half acht afslag.” Blijf, ouwe, nog jaren De klanten vergaren, Zoolang als de vischbank er is. Bazuin uw refreinen Langs straten en pleinen, Tot heil van den burger zijn disch. Langs straten en plein, Klinkt al jaren ‘t refrein: “Er is schol aan de bank, half acht afslag.” Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 21-12-2009, 08:08:46 NIEUWJAARSWENSCH
van den Courantier, uytgesproocken by d’uytgangh van t Jaer onses Heeren MCMLXXXI Het snel verglydent Jaer bracht weynigh blyde Tydingh en oock het Nieuwe Jaer belooft weynigh Goets ons wagt een maager Mael, gemengt met bittre Kruyden en gans uyt zigt is thans de Hoorn des Cve rvloets En oock uw Courantier gaet dieper thans geboogen berigtent dagelyckx van Zorg en Leed en Druck en de Ontwickelingh in veele druck-bedryven voorspelt hem weynigh Goets en zet hem in den Druck Maer ‘t heemelsche Geregt heeft sich ten langen leste ontferremt oover ‘t Land ontworstélt aan de Zee na ‘n half Jaer kibbelens kreeg het tog een Regeeringh men was aen ‘t Eynd der Hoop, soo viel het tog nog mee Weer sag men Dries van Agt in ‘t Zaadel demarreeren met naest hem Come Joop als Steun en Toeverlaet twee Zielen gloend’ aeneengesmeet, dat is wel seecker zo wercken sy te saem tot Heyl van Land en Staet De schulden van het Land, die snel de Pan uyt ryzen de honderdduysenden noch immer sonder Werck het jongvolck pas van schooidat aen de Back wil koomen de Illegaalen loerent naer een veil’ge Kerck De Vrouwkens die maer steeds willen emancipeeren de Zolders kraekent van d’onverkogte Kunst o zweetend’ Arremoed, o eynceloose Ellenden valt op ‘t verarmde Land geenStrael van ‘s Heemels Gunst? Verarremt. . . . ja, maer toch sag men weer gantse Stoeten ‘t sy hier of buytenslands den vryen Tyd verslaen toch siet men zoo in WinckeIsls in Magazynen het Geld met Handen vol oover de Toonbanck gaen En aen het Eynd van ‘t Jaer, daerop kan men vertrouwen gaet er weer voor miljoenen Vurwerckx in de Lugt terwyl deKratten Biers alom syn opgeslaagen dewyl ons dorstigh Volck een Prysverhooging dugt Al sit men ooveral om Wooningen verleegen toch staen door heel het Land er duysenden te koop in alle Straeten staet het Blick nog steeds te glimmen en voor set duurst Vermaeck Iôopt men nog steeds te Hoop De Plassen liggen vol met Schuyten en met Jagten de Weegen syn verstopt, de Pryzen gaen omhoog en zaaten wy nu maer, ondanckx veel Noot en Rampen hier in ons eygen Land jen veylig hoog en droog Maer ooveral is ‘t Mot, en dreygende Racketten doen ons met Angst in ‘t Hart aen ‘t demonstreeren gaen hoe zeer wy tragten noch van ‘t Leeven te genieten wy weetèn het: één Knal, en ‘t is met ons gedaen Daerom moeten wy letten op de kleyne Vreugden die ‘t Leeven ons toch biedt in Huys en Hof en Haerd minder discrimineeren ende polariseeren ons houdent aen de Hoop die steeds nieuw Leeven baert En ondanckx Alles en wat oock de Toekomst baer wenscht U Uw Courantier een ryck gezeegent Jaer. Joost. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 21-12-2009, 08:11:46 Loflied op den pekelharing
Soo gij wilt een goe Bewaring, Neemt een schoonen Pekel-Haring, Swaer, en nietemin van schik En van rugge blaeuw en dick, Dees die sult gij dus beryden, ‘t Hooft en smacht van ‘t lijve scheyden, ‘t Vel aftrecken om end’om. Reynigen van ‘t vuyle grom. Dan soo moogt gij hier van eten, Raeuw, oft in het vier ghesmeten; Neemt daer toe ajuyn, en noch Roere-broet van swarte rogh: Dit des avonds inghenomen, Eer gij tot de slaep sult komen, Is een trefflick medicijn Nae den dronk van bier en wijn. 1623 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 22-12-2009, 08:50:10 Ontboezeming na de ontbinding der Cholera-Commissie te Scheveningen (1832)
Zie de ramp is heengevaren Weg is dan de bange strijd Weg de tijd aan ‘t graf gewijd. Kom, mijn Zangster, voer de snaren God schenkt weer na ‘t lijden rust, Levenskracht en levenslust. Als op wieken aangevlogen, Viel de dood het leven aan. ‘t Viel als voor de zeis, het graan; Als verspieder aangetogen Trof hij met gewissen slag Onverhoeds van dag tot dag. Waar het oog wendde in het ronde, Viel de blik op baar bij baar, Op in rouw gehulde schaar. In de woning om de sponde, Is de dood in ‘t rond gegaan Om ‘t gezin ter neer te slaan. Waarom, tweemaal aan de stranden Cholera, zoo fel gewoed? Wat is ‘t, dat Uw gramschap voedt En ons grijpt in de ingewanden Met een killen ademtocht, Door verborgen kracht gewrocht? Volgt gij, hunkrend op de schreden Als een voedsterling ‘t gebrek, Waar de kommer trek bij trek Groeft in ‘t aanschijn, sloopt de leden, Waar de glans het oog ontwijkt U, o Cholera, gelijkt? In de hutten, langs de stegen Waar geen vuur gloort aan den haard Waar men slechts wat stroo ontwaart Waarop kranken zijn gelegen, Waar men schaars de spijzen proeft Daar is ‘t, waar ge ‘t langst vertoeft. Driewerf, dank, o ‘s-Gravenhage; Driewerf dank, gij gaaft Uw goud Ja, gij gaaft het duizendvoud Om ons in den druk te schragen; Weeuw en wees, bij diepe smart Troost te storten in het hart. Cholera, ik zag U wijken Schoon geen kunst U wijken deed; Neen, voor zooveel liefde in ‘t leed Moest de kracht des doods bezwijken: Eeuwig blijft de liefde groot. Eeuwig, zij verwon den dood. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 22-12-2009, 08:51:57 Scheveningen – Vlak na de tweede wereldoorlog
Jij, schone parel aan het Noordzee-strand, Wie heeft zo snood je schoonheid aangerand? Eens was je gaaf en sierlijk van lijn! Nu lig je verminkt en gekromd van de pijn! Dierbaar, dierbaar Schevening, Waar eens mijn hart aan hing! Jij bent toch mijn geboortegrond, De plek, waar eens mijn wiegje stond! Ik loop door je graf-stille straten.... Alles is troosteloos, triest en verlaten.... Je gevels vertonen gapende wonden! Je tuintjes - verwoest - waar eens bloemetjes stonden.... Een rukwind jaagt door je dakloze huizen, Een venster slaat klett’rend z’n glazen aan gruizen! Dierbaar, dierbaar Schevening, Waar eens mijn hart aan hing! Je gelaat is wel deerlijk gewond! Maar....je hart blijft stèrk en gezond! Daar loopt een vrouw in klederdracht, Fier draagt zij haar zware rokkenvracht! Haar hoofd met ‘t “ijzer”, trots opgericht, Streng - gesloten - haar gezicht. Dit volk is taai, volhardend! Gewend, steeds pal te staan. En ‘k weet, zolang ZIJ leven, Zal Scheveningen voortbestaan!! G.W.Grijzen - Knoester. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 23-12-2009, 08:50:04 Toen ik durtien was…
Me vader brocht me naer de schuer. ‘Y zee: “keij je d’r gebrukke?” “Jae, laet d’r maer ‘ier,” zee de ‘oofdvrouw toen, da’zel bij ons wel lukke. Verdiene dee je eirst nog ‘let, je mos ommers ‘t vak nog leire! Maer na twie weke moch’ je toch ‘n prikkertje probeire. Jae, theus, daar was de spoeling dun, je ‘a brood met tevreje’eid. En dat kwartje zakgeld in de week, da’ was je zo weer kwijt. Van ‘n oto wis je toe’ nog ‘iet, ‘n brommer daer kwam je ‘iet om. Nee, je mos lope op je o’blokke: ‘s murgens heen, en ‘s aevonds brom. Je eige stoel, je stoof, je prop stinge daegeliks voor je klaer. En smurreges kort nae zeuvene was ‘t: “Kom meides, begin non maer!” Ik zat tusse twie zusters in : Jaen de Heijer en Kee Jol. De boetkatoen mos op’ekluwd en de naelde moste vol. As meisje dee’ je de boo’schapjes. Je mos elke dag wat haele: ‘n Allef onsje kaes of worst en koffie, wèl ‘emaele. Ook koffie zette mos je dan, in ‘n ketel die op de kachel sting. Want nae ‘n paer uur boette, ging zo’n bakje d’r echt wel in... Jae, gezellig was ‘t wel, d’r wier wat of’ezonge. En al ‘eil gauw zong je mee, ‘t refrein met volle longe. De smartlap ‘oorde je ‘t meist, die was wel erg in trek. Maer an vrome varsies was ter ook nooit gien gebrek. De schippers zaete bove ons, die ‘ane ut ‘oogste woord. Wie zegt dat vrouwe klesse kenne, hebbe de schippers nog nooit’ehoord. Jae, ‘s winters zat je op de schuur, je maekte nieuwe nette dan. Je sloeg dan driftug pees en zei en zette d’r staele an. En ook ‘erstelde je de vleet, èlk net kwam an de beurt. En was d’r ien ‘etramponeerd, wier et er eut’escheurd. Zo werkte je de winter deur, want jae minse, je weet: Als ‘t liep teuge vlaggetjesdag mos elke vleet gereed. En zeumers zat je op ‘t land, daer bij de Waetertoren. De vleten lagge eut’espreid van achteren tot voren. Dan ‘a je meistal wat meir tijd om alles nae te kikke. En ‘s middags nae ‘t ete, kon je nog wel es ‘n nopje pikke. De meides deje dat natuurlik ‘iet, die ginge de buurt verkenne. En soms als ze wat melig waere, de a’re boesters jenne. En as d’r veul ‘evange wier, d’r veul loggers binne waere, Begon je zundagsnachts om twaelef uur, de vloot mos ommers vaere! Dan sting je ure an de rol, die vleet die mos naer bove! En as je ‘s aevonds om tien uur klaer was, mins, dan moch’ je ‘t love. En dikwels kwamme d’r met zo vleet dan koppelaers naer bove. Die dee’je in ‘n krantje, de ‘eite as, die mocht ze stove. En al waere ‘t visse zonder kop, mins, je at je vingers d’r bij op. En soms, een enkel keirtje, mos je boete an de ‘aeve. Dan zat je midde op ‘t dek, de peek die kwam je laeve. Dan ‘a je meistal veul bekiks, van Wullem, Kneel of Piet. En je ben gien jonge meid, as je daer niks in ziet. In december ‘a je be’ouweteelt. Verplicht zus weke vrij. En al ‘a je dan je rust, je was toch ‘jet erreg blij. De ‘etrouwde vonne ut ‘jet erg, d’r man was ommers binne! Maer as jonge meid zo zonder geld, wat mos je dan beginne? Jae toch was ‘t ‘n fijne tijd. Met plezier werkte je toen. En ‘eus ‘oor minse: as ‘t kon, zou ik ut zo weir over doen!. Katrien van der Toorn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 23-12-2009, 08:51:48 Wanneer ging hij voor ‘t laatst weer mee?
Een oude visser zit gebogen verkrampt zijn pijp te stoppen en zijn ogen, proberen ver te zien naar de zee wanneer ging hij voor ‘t laatst weer mee ? Aan d’einder ziet hij vaag de toppen van masten die hem eigen zijn waarin hij klauterde en schold op storm en regen soms dankte voor de rijke zegen: Bij de thuisvaart in de zonneschijn. Hij doet zijn volle pijp ontbranden zijn ogen zien van dichtbij de handen waarmee hij vroeger keer op keer de zee bevocht, zijn huid lijkt leer. Hij lurkt en grote dikke wolken omgeven hem in zijn gepeins. De zee ligt aan zijn voet te kolken, hij sluit de ogen met een grijns dichtbij hem weet hij d’elementen waarmee hij streed zijn leven lang Zij waren als twee concurenten Alleen hun lied was één gezang. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 24-12-2009, 10:35:09 Vissersbede
Bijna niemand die weet, Die ons stil ziet lopen, Steeds zo schamel gekleed, Hoe duur we ons brood wel kopen. Hoe er met vangst nooit gedraaId wordt, En hoe duur vaak de vis betaald wordt, We ons leven altijd moeten wagen, Strijden in de grootste ellend, Met het woedend element. Hoevele arme vissers, o straf, Vonden in de golven hun graf. Terwijl hij op zee in stormen en wind, Daar het brood verdient voor vrouw en kind. Hoe meenge, jonge, arme vissersvrouw, Slijt met haar kroost haar leven in rouw, En zoekt daag’lijks wezenloos aan ‘t strand, In de golven naar haar dierbaar pand. Of je als je bezint Niets van de schuit wilt horen, Je bent nou eenmaal als visserskind, Eenmaal voer de zee geboren. Al heb je ook nog zulke verheven plannen, Je moet een vissersboei bemannen, Je idealen voor eeuwig verbannen, Want een vissersknaap heeft heus Nimmer toch een wil of keus. Je wordt maar in de sleur gejacht, Waar je nou eenmaal in groot werd gebracht, Al haal je ook de zee, die je onverzaakt, Al heel jong tot weeskind heeft gemaakt. Waag je je willoos weer aan aan de dood, Amper dan nog voor een schamel stuk brood, En werp steeds de reders van onze vloot, Zo ons bloedgeld rijkelijk in hun schoot. Wie kan nog droever lot Dan dat der vissers noemen? Wie durft ooit voor zijn God, Ons wreed bestaan verbloemen? Wie zal er dan de angst en het lijden, Van onze arme vrouwen Benijden? Die steeds van heur man moeten scheiden, Altijd weer zo droef en bang, God alleen weet voor hoe lang. Wie weet, wanneer hij haar verliet, Of zij hem nog wel eens weder ziet, En hij die door haar zo teer wordt bemind, In de golven ook zijn graf niet vindt? . Wie telt de vrouwenharten die bloeien, Als ‘s nachts op de zee de stormen weer loeien, Woest spokend om onze vissersboeien, Ons daar weer brengen in doodsgevaar? Gij allen aan de dis, Aan wie onze vangst verkocht werd, Weet dat doorgaans die vis, Vaak met de dood gekocht werd. Weet, dat als ge die vis noogt aanschouwen, Dat onze kinderen en vrouwen, Om hun man en vader rouwen, Gij die van de vis geniet, Vergeet het lot der vissers niet. Help, bid en steun toch met milde hand, Denk aan ‘t rouwend. dorp bij ‘t strand, En lenigt de nood in de vissersstand, Van ons zwaar beproefde Nederland. Wij geven in het diepst vertrouwen, U de zorg voor onze kinderen en vrouwen, Vergeet ze nooit, verlicht toch het wee, Van de arme vissers op de zee. 1890. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 24-12-2009, 10:37:53 Visvangst
Sprank’lijk opgeslagen uit het diepste diep, waar het stenen prinsje onder wieren sliep; waar de goud-dukaten in de gulden schrijn, onder grijze mossels goed geborgen zijn; waar de meermin ‘s avonds van de mensen zingt; waar de bronzen paling zich door de lijken wringt; sprank’ lijk opgeslagen, blikt de vreemde vis in het licht der dagen, dat zijn licht niet is. En mijn hand ontschoten, schiet hij in het diep, waar het stenen prinsje reeds zijn speelnoot riep. Jac. van Hattum Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 25-12-2009, 10:15:26 De oude visser ( een waar verhaal ) Deel 1
In zeker dorp (het was gelegen in de nabijheid van de zee) Had men voor ‘t zielsbelang gekregen een zeer Godvruchtig dominee, Die door zijn ijverig studeren, verhelderd door de Geest der Heeren, Een schat van kennis had vergaard. Hij kon bij alle welgezinden, In huis en hart ras ingang vinden, door ernst met minzaamheid gepaard. Het merendeel der dorpelingen Ging daag’lijks, om voor het huisgezin, Het nodig voedsel aan te brengen, Met visserspinken zeewaarts in, Om door de netten en de hoeken ‘t Geschubd gedierte te vervloeken, Dat in het zoute water leeft, En dat de Schepper alle dingen Voor mensen, broze stervelingen, Tot voedsel ook verorden heeft. Maar als de rustdag was verschenen, Wiens viering ons God wet gebiedt, Dan ging ook ieder kerkwaarts henen, Dan dacht men aan het vissen niet; Dan prees men God met zang en bede, Dan hoorde men des Leeraars rede, Gegrond op s’ Heeren Heilig woord. En wat hij dan vol geestdrift zeide, Aan vromen en godlozen beide, Werd met verbazing aangehoord. Hij bracht door zijn gelovig spreken, Verscheiden blinden tot het licht, En menig, in ‘t geloof bezweken, Werd door zijn woord weer opgericht. Hen, die naar ziel en lichaam leden, Gedacht hij steeds in zijn gebeden. Zo in zijn huis als in de kerk. Door zijn getrouwe ambstbetrachting, Verwierf hij ieders liefde en achting, En God schonk zegen op zijn werk. Maar ook in deez’ gemeente woonde, Een visserman, reeds hoog bejaard, Die God met woord en daden hoonde, Van alle menselijkheid ontaard. Voor spijs en drank zijn Schepper te eren, En ‘t vieren van de dag des Heeren, Was in zijn ogen onzinnigheid, Gekluisterd aan der zonden keten, Wist hij van rede noch geweten, Noch ‘t leven tot in eeuwigheid. En zo het iemand durfde wagen, Om uit het dierbaar woord van God, Hem ‘t een en ander voor te dragen, De vrucht daarvan was schimp en spot. Dan voer hij uit in ijslijk vloeken Op ‘t beste boek van alle boeken; Zodoende was er niemand meer, Die bij hem ooit gewag dorst maken Van God en Goddelijke zaken, Alleen uit eerbied voor den Heer. De leeraar was slechts kort geleden, Geplaatst in deze nieuwe kring, Toen hij rondging bij zijn leden, Verzeld van enen ouderling, Om ieders toestand klaar te ontdekken En tragen ernstig op te wekken, Of troost te bieden waar men leed. Hij dacht ook een bezoek te geven, Aan de oude visser, die zijn leven, Vervreemd van God en Christus sleet. Doch de ouderling vond niet geraden, Dat aan dit oogmerk werd voldaan. Wilt gij Gods naam niet horen smaden, Sprak hij, laat ons dan verder gaan; Deez’ man is doof voor alle reden, Laat ons aan hem geen tijd besteden, Uw ijver zal hier vruchteloos zijn; Door hem met wijsheid te onderrichten, Zult gij, in plaats van nut te stichten, Slechts paarlen werpen voor een zwijn. De leeraar kon geen vrijheid vinden Gevolg te geven aan diens raad; “God opent wel ‘t gezicht der blinden”, Zo sprak hij, :”door het slijk der straat”. Misschien wordt nog mijn nietig pogen, Versterkt door zegen uit den Hoogen. En zo aan hem iets groots verricht. En ligt het in de raad des Heeren, Dat wij hier vruchteloos wederkeren, Volbracht dan toch mijn leeraarsplicht. Zij gaan dan binnen met hun beiden, Die grijsaard op zijn ruwe stoel, Zit ijverig aan een net te breien, Het paar ontvangt hij bars en koel. En ziet hen aan met norse blikken. Toch waagt men hem opzij te schikken, De leeraar, vriendelijk en vrij, Spreekt als in ‘t vak zeer wel ervaren, Van netbreikunst van klos en garen, Van weer en wind en visserij. En daar die trant van redeneren, De grijsaard wel ter harte gaat, Ziet men al spoedig wederkeren, De gulheid op zijn strak gelaat, Al wat men vraagt wil hij verklaren, Vertelt van ‘t zwerven op de baren. Van ‘s vissers voor- en tegenspoed, Van avonturen in zijn leven, Van daden die hij had bedreven, Die blijken gaven van zijn moed. En de dominee toont geen verveling, Maar doet hem vragen keer op keer, En lokt tot nieuwe mededeling, De oude visser telkens meer; Doch eindelijk moet men vertrekken, Dat echter bij al deez’ gesprekken, Slechts over aardse zaken ging, De leeraar, als door vrees bevangen, Niet rept van d’ eeuwige belangen, Zie, dat bevreemd de ouderling. En toen men ‘t huis nu zou verlaten, Sprak d’ oude vriendelijk: Mijnheer, Gij kunt toch wonder aardig praten, Komt als ‘t U blieft een spoedig weer; Ik spreek zo graag eens van die zaken. De leeraar sprak: “Wie zou dat wraken, Ook ik heb ijver voor mijn werk; Dus als gij mij als vriend wilt eren, Ei-kom dan op de dag des Heeren, Mij ook eens horen in de kerk”. Dit scheen hem wonder voor te komen, Hij blijft een weinig zwijgend staan; Doch spoedig sprak hij, zonder schromen, “Neen, neen mijnheer! Dat zal niet gaan, ‘k Ging soms ter kerk in vroeger dagen, Maar nooit werd daar iets voorgedragen, Dat mij bijzonder wel beviel; Daar wordt van vissen niet gesproken, Daarom kan ‘t met mijn zin niet stroken Want visser ben ‘k met lijf en ziel”. Belooft gij mij, zo sprak de herder, Te komen met de nieuwe week? ‘k Beloof u dan, zo sprak hij verder, Dat ik dan over ‘t vissen preek; Gij kunt daar veilig staat op maken, Gij weet nu dat ik over zaken Van visserij wel praten kan; Ik zal dan ook eens al die dingen, Heel deftig op de preekstoel brengen, Welnu, mijn vriend! Wat zegt g’ ervan? “Ik zeg: Kan men van ‘t vissen preken, Dan kan het niemand zo als Gij: Want nooit hoorde ik een heerschap spreken, Die zoveel wist van visserij. Ik zal die preek eens komen horen; Maar ik vertel u van te voren; Dat, als ‘t niet uitkomt naar m’n zin, dan zal ik vlug de kerk verlaten, En of ge dan ook mooi kan praten, Gij krijgt er mij dan nooit meer in”. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 25-12-2009, 10:15:57 Deel 2
Nu ging de leeraar huiswaarts keren, Waar hij een stil vertrek betrad. Daar was ‘t dat hij de Heer der Heren, Voor deez’ verstokte zondaar bad. Dat Hij Zijn zegen neer mocht zenden, Op ‘t geen hij verder aan zou wenden, En dat uit goedheid, zonder peil, Het God in Christus mocht behagen, De oude, aan ‘t einde zijner dagen, Te brengen tot het eeuwig heil. En toen met d’ eersten zondagmorgen, Het klokgelui en orgelspel, Den mens ontlokt aan d’ aardse zorgen, En nodigt’ om op Gods bevel, In s’ Heeren tempel te vergaren, Toen zag men met de vrome scharen, Ook d’ oude visser kerkwaarts gaan. En voor de preekstoel neer gezeten, Werd menig blik op hem gesmeten, men zag hem met verwondering aan. De leeraar had tot tekst genomen, t’ Verhaal hoe Jesus langs de kant, Der Galileese zee gekomen, Twee broeders vissen zag aan ‘t strand. Die hij beval het werk te staken, Omdat Hij plan had, hen te maken, Tot mensenvissers op deez’ aard; Waarop zij willig tot Hem gingen, Verlatende hun aardse dingen, Het eeuw’ge was hun meerder waard. Nu sprak hij in zijn tekstverklaring, Van bijna niets van visserij, Wat hij door studie en ervaring, Daar slechts van wist, dat bracht hij bij. En daar het thans aan kracht van spreken Zo min als ooit hem bleek ‘t ontbreken, Zo boeit zijn voordracht iedereen; Maar d’ oude, als in zichzelf verloren, Volgde hem met ogen en oren, Geen woord ontglipt de man, zo ‘t scheen. Maar aan het eind der rede wendde, De spreker zich tot ieders hart. Hij toont de zondaar zijn ellende, Hoe roekloos hij Gods wrake tart En hoe hij na ‘t hoogmoedig brallen, Eens in des Heeren hand zal vallen, Wiens heil’ge wet hij daaglijks schond, Om daar voor eeuwig om te komen, Tenzij hij hier wordt aangenomen In ‘t zaligmakend vreéverbond. Hij schilderde met sterke woorden, Die eeuwige rampzaligheid, Die hen, die Gods stem niet hoorden, Ontwijfelbaar is toebereid; Maar ook om zulken op te beuren, Die hunne zonden diep betreuren, Wijst hij op ‘t kruis van Golgotha; Waar allen, die de Heere zoeken, Hoe hard de wet hem moog’ vervloeken, Een troostbron vinden van genâ. Hoe zit daar d’ oude man verwonderd, Als deze Bôanersgestaal Hem krachtig in zijn oren dondert, Geen lust gevoelt hij deze maal, Om voor dien tijd de kerk ‘t ontlopen. Hem breekt in ‘t eind de mond nog open; Hij zegt: “Hier hebt gij mij in ‘t net!”. De leeraar sprak: “ ‘t zij u ten zegen, Zo ik u heb in ‘t net gekregen, Wordt gij door God eruit gered”. En ziet, na ‘t horen dezer rede Mist de oude man zijn vroeg’re rust. Hij heeft nu met zichzelf geen vrede; Maar noch zijn toestand onbewust, Kon hij de ware troost niet vinden, Waar hij zich keren mocht of wenden, Hij draagt zijn kwelling met zich om, Hij voelt zich eind ‘ lijk aangedreven Naar ’s leeraars huis te begeven, En deze heet hem “wellekom”. Nu wordt hem d’ Evangeliewaarheid Eenvoudig, duid’lijk uitgelegd; Dit geeft zijn ziel de rechte klaarheid, Die zich weldra met vastheid hecht Aan ‘t offer voor Gods gunstgenoten Eenmaal op Golgotha vergoten; En dit geeft hem allenkens moed, om met zijn macht van vuile zonden, Te schuilen in zijn Heilands wonden; Zo voedt hij hoop op ‘t eeuwig goed. Hij voelt zijn rust nu wederkeren, Maar zoeter rust dan voorheen; Het vast getuigenis des Heeren Is ‘t anker zijner hoop alleen, Daar steunt hij op met vast vertrouwen. Men hoort hem s’ Heren lof ontvouwen, Die in hem stookt een liefdevlam, Die hem aan d’ afgrond had ontheven En zeker volle loon zal geven; Schoon hij ter elfder ure kwam. Nu was het dierbaar woord des Heeren Voor zijne ziel een volle bron. Waar Hij nu ware wijsheid leren En zoete troost verkrijgen kon. De kerk was nu voor d’ oude grijze De plaats, waar hij de rechte spijze Voor zijne grage ziele vindt, De leeraar, die zijn hart mocht breken, Is nu meer dan na ‘t eerste spreken De oude vissers goede vrind. Nu braakt hij onder ‘t zee bevaren Geen roekeloze vloeken meer, Maar ziet in d’ afgrond van de baren De wonderwerken van de Heer. En of hij ruim of schraal moog’ vangen Toch hoort men vaak zijn dankbre zangen Weergalmen over ‘t watervlak, En is hem weinig hier gegeven, Hij slijt den avond van zijn leven Tevreden onder ‘t rieten dak. Zo wordt de zondaar heen gedreven Naar ‘t eeuwig heil dat hij veracht, Zo wordt hij op den weg ten leven, Ook tegen zijnen wil gebracht. Nooit zal men naar de Heere vragen, Hij slijt gerust zijn levensdagen. Al woelend in het aardse dal, Totdat hem God ontrukt in ‘t kwade; Dat is de grootheid der genade Die nooit volprezen worden zal. Gij vrome! Brengt den Heer uw hulde! Wijdt al uw kracht aan Hem alleen, Die zijn belofte steeds vervulde, Hoe duister vaak zijn weg ook scheen Die hij verordend heeft te voren, Zal Hij zijn roepstem eens doen horen, Hen oefenen in zaligheid, En onbevlekt rechtvaardig maken. En eens hen ‘t hoogst geluk doen smaken In d’ eindeloze heerlijkheid. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 26-12-2009, 08:49:08 LOFLIED voor de drie dappere Scheveningers
Arie Dijkhuizen, Chiel Pronk en Krelis Spaans Den 6 Januarie 1781, met een kleine boot uit Engeland naar de Hollandse kust over gestoken, en na een reis van 50 uren gelukkig geland. Luisterd o vrienden, ik zal thans zingen, Iets, uwen aandagt dubbeld waard; ‘t Schijnen onmogelijke dingen, Zo ongemeen zijn zij van aart. ‘k Zal echter u de waarheid melden, Daar kunt gij zeer gerust op gaan; Van Pronk en Spaan, van Pronk en Spaan, Van Dijkhuizen, die wakkre helden, Hef ik thans aan, hef ik thans aan, Mij dunkt, daar mag een deuntje op staan. Toen zij naar Engeland zijn gevaren, Wisten zij van den Prins geen kwaad; Of van het Oorelogsverklaren, Dat Engeland deedt aan onze Staat. Maar hier klinkt hen die maar’ in de ooren. De zee stond hol, de wind was guur; Goê raad was duur, goê raad was duur; Men kon aan ‘t strand elkaer niet hooren; Het weêr was zuur, het weêr was zuur; O wat een droevig avontuur! Toen zag de één bedrukt op den ander. Zij zwegen , zo was ‘t hart beklemt; Eindelijk zo kwamen zij bij elkander, En Pronk, naa dat hij eens hadt gehemdt, En een frisch pijpje hadt opgestooken, Sprak op deez wijs zijn makkers aan; “ Wat nu gedaan? wat nu gedaan? “ De vree met England is gebroken. “ Hoe zal ‘t ons gaan? hoe zal ‘t ons gaan? “ Kom. laaten wij ons wel beraên “ Blijven wij hier, zij zullen ons vangen; “ Kijk, dat is als een paal zo vast! “ “ Mogelijk spreken zij wel van hangen; “ Elk van ons is een flukse gast, “ “ ‘t Is om de vrijheid, ‘t is om ons leven; “ Wat is ‘er kostlijker op aard! “ Wat zoveel waard? wat zoveel waard? “ Laaten we ons naar de boot begeven, “ Geenzins vervaart, geenzins vervaart; “ ‘t Is of de zee al wat bedaart” “ Makker, was ‘t antwoord, wij zijn ‘t genegen, “ Vlugten wij maar terstond naar zee; “ Wat valt hier langer te overwegen? “ Lustig, de vooraad moet wis meê. “ Laat ons door geen gevaar verschrikken, “ Al is onze overtocht vrij groot: “ Is dit al ‘t brood? is dit al ‘t brood? “ En is er anders niets te bikken? “ Maar ‘t is uit nood; maar ‘t is uit nood “ We ontkomen nog misschien den dood” Zo onbevreesd voor storm en baren, Treeden zij in hun zwakke schuit; En in ‘t Zeemanswerk ervaren, Draaijen zij ‘t f ix de haven uit, Zetten het regt naar onze stranden, Elk stuurt met evengoed beleid, En handiglieid, en handigheid Al hopend dat zij zullen landen, Elk is bereidt, elk is bereidt, Te doen al wat een Makker zeidt. Denkt eens, wat hebben zij geleden, Zo van honger, dorst, als kou! Krimpende in hun doornatte kleden! ‘t Is net of ik de maats beschouw! Zij maken zeilen van hun linnen, Hoe schraaltjes ook daarvan voorzien; Maar ‘t moest geschiên, maar ‘t moest geschiên, Zo bragten zij ‘t gelukkig binnen, Dees braave liên, dees braave liên, Zo mogten zij ‘t gevaar ontvliên. Nauwelijks was nog hunn’komst vernomen, Of men deedt hen ook met elkaêr, Zo drijvend naar ‘t Haagje komen, Mijn Heer de Prins die zag hen ook daar, Die hun zijn milde gunst betoonde, ( Het weldoen is hij steeds van zins! ) Lang leef de Prins! Lang leef de Prins Die hen zo vorstelijk beloonde, Lang leef de Prins! lang leef de Prins! Drinkt hem ter eer een glaasje Rins! Oorlof gij vrome Scheveningers, Roemt op Dijkhuizen, Pronk, en Spaans Geef t, geeft den Brit braaf op zijn vingers, Zet hij ‘t eens op uw stranden aan. Oorloof ook onvertzaagde helden; Zij, die dit liedjen heeft gedicht, Acht zich verpligt, acht zich verpligt Om van de stoute daad te melden, Door u verricht, door u verricht: ‘t Voldoet u vrienden, ook welligt. Uit de bundel “ Economische Liedjes “ van Betje Wolf en Aagje Deken. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 26-12-2009, 08:53:15 Allen die willen naar iseland gaan
Allen die willen naar iseland gaan, Om kabeljauw te vangen, en te vissen met verlangen, Naar iseland, naar iseland, naar iseland toe, Tot drie en dertig reizen zijn wij nog niet moe. Komt ons de tijd van fooie aan, Wij dansen met behagen, En wij weten van geen klagen, Maar komt de tijd, maar komt de tijd, naar zee te gaan, Dan is er wel ons hoofd van zorgen zwaar belaan. Als er de wind van het Noorden waait, Wij gaan naar de herberge, En wij drinken zonder erge, Wij drinken daar, wij drinken daar, op ons gemak, Totdat de leste stuiver is uit onze zak. Als er de wind van het Oosten waait, De schipper blij van herte, Zegt:” Die wind die speelt ons perten, ‘T zal beter zijn, ‘t zal beter zijn, ‘t zal beter zijn, Te lopen voor de wind recht het Kanaal maar in.” “ Langs de Lezaars, de Schorels voorbij, Van daar al naar Kaap Claire, Die niet weet hij zal ‘t wel leren.” Toen komt erbij, toen komt erbij, ons stureman, En hij geeft ons de koerse recht naar Iseland. Wij lopen ‘t eiland Rokol voorbij, Al naar de vogelscharen, Dat zal ieder openbaren, En dan vandaar, en dan vandaar, naar Eredefjord, En daar dan smijten wij de kollen buiten boord. Eind’lijk dan komen w’op Iseland aan, Om kabeljauw te vangen, En te vissen met verlangen, Naar Iseland, naar Iseland, naar Iseland toe, Tot drie en dertig reizen zijn wij nog niet moe. Dit is een lied van de kabeljauwvissers bij IJsland. Men noemt dit lied een “ Hollandse Forebitter “, een shanty die een zeeman in zijn vrije uren zong. De naam komt van de “ forebits “, een stel ijzeren bolders op dek die zich bij mooi weer uitstekend leenden om op te zitten zingen. Volgens een oude Nederlandse zeekaart is Lezart de Lizard Sorlines de Scillies Kaap Clara - Cape Clear Rokol – Rockall Kollen is een oud Nederlandse benaming voor de kabeljauwlijnen met haken die bij IJsland werden gebruikt. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 27-12-2009, 10:15:21 De jacht op wildt…
De jacht op wildt…is groot genot, De jacht op roem of eer…soms zot. De jacht op winst…weleens beklaagd, De jacht op meisjes…veel gewaagd. De jacht op vlooien… nijdig iets, op haaien…’t geeft zo veel als niets. Maar de jacht op haring…dat maakt blij Wij houden ‘t met die Jagerij ! Uit archief Vlaardings reder 1866 Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 27-12-2009, 10:23:18 Haringvangst
Als de zomer in het land is, komt de tijd voor ‘t zeebanket dat door iedereen voorzien wordt van een Hollandsch etiket. De bekende haringvrouwtjes komen stadwaarts met den trein. Dan eet alles nieuwe haring om maar Nederlandsch te zijn. Refrein: Hollandsch nieuwe, al wat je ziet. Hoe ze gevangen wordt, hindert je niet. Weinig haringsmullers weten, met wat moeite deze visch door een aantal arme zwoegers in de zee gevangen is. Want die stoere, flinke kerels zwerven rond op ‘t ruime sop en ze maken lange dagen voor een loon van 14 pop. Refrein: Of het stormt uit het Noordwesten, of ze glimmen van het zweet, ze verrichten zwaren arbeid bij ‘t bedienen van de vleet. Van het loon dat ze verdienen kan niet één gezin bestaan. Daarom moeten ook de vrouwen dag aan dag uit werken gaan. Refrein: Als de jongens veertien jaar zijn, gaan ze met de loggers mee en ze leeren de ellende en gevaren van de zee. Maar de meeste visschersjongens hebben spijt van hun besluit, want er is geen grooter kwelling dan het leven op de schuit. Refrein: ‘s Zondags eet men spek met erwten, ‘s Maandags boonen met wat spek, ‘s Dinsdags weer ‘t menu van Zondag, ook al heb je weinig trek. ‘s Woensdags soep van bruine boonen, daags daarna weer Zondagsdisch. ‘s Vrijdags is ‘t weer net als ’s Maandags ‘s Zaterdags wat gort met visch. Als de visschers binnenkomen, mag er niemand nog van boord, wijl het lossen van de lading ook al tot het visschen hoort. ‘t Kan den reeder weinig schelen, Of zoo’n moegesjouwde man eerst na 24 uren vrouw en kroost begroeten kan. Refrein: Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 28-12-2009, 10:20:07 Hollandse Nieuwe Lied
Hunk’rend Holland heft de handen Met daarin een ideaal, Ogen blikken blij naar boven, Ogen van ons allemaal. Kijk, het smulien gaat beginnen, Kijk, de haring daalt naar binnen..... Alle dokters aan de kant: Hollands Glorie is in ‘t land! (refrein) Haha haring, o hoe heerlijk, Haha haring, o hoe fijn. Holland vlagt omdat de Nieuwe Er zoals vanouds weer zijn. Holland blijft de beste maatjes Met die welgevulde vaatjes. Want wat eet weer Nederland: Haha haring uit de hand! Moeders, molenaars, ministers Zijn verzot op ‘t zeebanket; Dochters, dominees en dichters Vinden haring je-van-hèt ! Onze hobby heeft nu kieuwen En die hobby noemt men Nieuwe Ha, we hebben ze weer beet: Vitaminen bij de vleet! Jan Ooms 1969 (op muziek gezet doorJack Bulterman) Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 28-12-2009, 10:20:52 DE SIDDERROG
Schoon week en traag schuwt hij den vijand niet; zijn blanke buik komt door het slijk gegleden, en peinzend starend prevelt hij gebeden, ‘t vermoeide oog vol eeuwenoud verdriet. Maar ijzig gif doorstroomt de klamme leden, verschrikking, die het vadsig merg doorziedt. Het oog vlamt op. De kille bliksem schiet. De prooi is dood, de sidderrog tevreden. Somwijl heeft hem het listig aas bedrogen, de haak is door de dunne lip gebogen. Thans spilt niet, ijdel rukkend, hij zijn kracht. De visser trekt.., hij ziet het monster drijven en loost het snoer - dan plots: de handen stijven, de sidderrog zinkt bodemwaarts en lacht. N.E.M.Pareau Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 29-12-2009, 09:06:40 De Haringvangst
Daar kwam een Buis te Vlaarding an Die moet de Derde van Sint Jan Zijn netten weer gaan schieten Kom aan dan vrienden luistert aan Ik zal het u vertellen gaan Maar ’t moet u niet verdrieten Zij brachten hem dan metter spoed Tot voor den kraan, hoort wat men doet Hen gaat de mast belkijken Hen maakt daar want en stag gereed En dan weer in, het is klaar zoo ’k weet Nu zal men zout gaan strijken Men haalt het schip tot voor de plaats Men strijkt het zout, men deelt de kaas Dan gaat men weer aan de touwe Maan vrienden zonder vee], gewag Dat doet men op geen ééne dag Wil dat toch wel onthouden De schipper spreekt dan fige land Zeg morgen moet het werk van kant Gij moet wat vroeger komen En in het vroege morgenuur Doet de reep dan van de schuur En ’t bier wordt ingenomen Maakt dat gij met de speerreep vloot Zoo roept de schipper uit de koot Om zoo aan’d hand te raken De zeilen moeten aan de ree Het krimme zwaard en ’t vleetje mee Het brood en ander zaken Daar ligt het schip, nu frisch gereed Geschrapt, geverft en gesmeerd Men doet de vlaggen waaien Men gooit het smeerig pakje uit En een ieder met zijn lieve bruid Gaat dan de nacht aan ’t draaien De nacht verdwijnt, het is buisjes dag Men hoort een ijselijk gewag Wat zou dat toch beduiden De schepen halen uit de laag En moeten nu ook zeil vandaag Men haalt ze haastig buiten En zoo men nu het hoofd omdraait Vermits de wind van ’t Oosten waait Zoo moet men spoedig scheiden ‘t Is nacht, Mijn schat, mijn licht, ziel Wij moeten zeilen, naar Den Briel Men kan niet langer wachten Komt Kooter brengt ons maar aan boord Wij zeilen naar Den Briel al voort Daar gaat het scheepje varen Kom loodsje breng ons maar in zee Gij krijgt een zakje utjes mee Nu zijn we op de baren ‘t Is kok te vier, en zet je slap Zeg Noorden en een lange schrap Houd die maar tusschen beide Dat gaat naar Hitland lieve maat Naar Robert, Janus, Bet een Naat Daar zullen we ons verblijden Kom leg je rol in lieve Frans Haal op de vleet en schiet hem gans Men werkt dan zoo met lusten En is dat halve vleetje in Dan schaft de kok, ‘t is naar ons zin Dan gaat men weer wat rusten Het is nu weder kok te vier Een ieder komt nu met plezier Om’t werk van de hand te maken Men muist de reep, de reep en breels zijn klaar Daarbij gooit men het lood, ‘t is waar Wij zullen’t Zand genaken Wel vriend hoe gunstig is de wind Het gaat met lusten lieve vrind Als dat zoo aan mag houden Ik denk vanmorgen de Zuidhoek Wij zijn nu tegen de Visschershoek Na’t best van zijn onthouden Daar zegt de schipper tot een gast Wel gaat eens kijken in de mast Of gij geen land ziet liggen Ja ginder, schipper, voor aan lij Daar ligt de Kraan, geloof mij vrij ‘t Is Hangklip, zou ik zeggen Kom zet je groote jager op Het marszeil dat moet op zijn kop Om op de baai te komen Daar komt de Kooter, goeden dag Roept Robert met een groot gewag ‘k Heb straks u al vernomen Hier schipper is een beste stee Roept Robert van de gansche ree Laat hier je anker vallen Men doekt het zeil dan op de ree Wacht Robert wij gaan met je mee Is’t antwoord van hun allen Kom laat ons rijden op een paard Wel jongens’t is de pennenwaard Hoort, hoort de hitman praten Men rijdt, men kijkt door Hitland heen En eindelijk weer naar boord toe treen Met vriend en kameraden De kou gaat op, en voor de wind Komen de jagers zeer gezwindt Om naar de vloot te zoeken Dan moet men morgen weer van baai Kom gaan wij nog eens aan de draai Geef op naar drank en koeken Daar komt een jager voor de wind Zoo roept de schipper heel gezwindt Men doet de vlaggen waaien Men kaakt in’t zout, men wordt niet moe Men houdt wat op de jager toe Daar gaat het op een praaien Zij staan op’t dek zeer figeland Al met de roeper in de hand Het woord van goedemorgen Wat vang je wel van deze nacht Een ton of Tien ‘t is onverwacht Ik zal ze aanstonds bezorgen Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 29-12-2009, 09:08:27 De haringvangst (vervolg)
En met, zoo komt de sloep aan boord Men strijkt ze erin, men maakt accoord En geeft het volk een braadje De jager krijgt de haring scheep En Jan schrijft met een flauwe greep Een brief aan zijn Kaatje Daar heeft de jager nu de last Het lange zeiltje in de mast ‘t Beduidt te gaan vertrekken ‘t Benet aan het zeil en zet in top En dan het marszeil op zijn kop Om Holland te bereiken Wel nu Kozijn, dat is ting naar huis Terwijl we net een haringbuis De Noordzee zoo door drijven Zoo wordt dan streng’t zij dag of nacht Met schieten en halen doorgebracht Met reve steken, zeilen En is de teelt nu afgedaan En ‘t schip met haring goed belaan Wij ook naar huis toe keren Verlaten wij het barre Noord En gaan naar Hollands kusten voort Met zegen van den Heere De Noordenwind in dat seizoen Die zal er ook zijn best aan doen Men klieft zoo door de baren Totdat men onze kust belengt Men ziet Den Briel. men is verkent Daar komt de loodsschuit varen Men gooit het schip zoo aan de wind Omdat de loods zoo ik denk Aan lij aan boord zal komen Men grijpt de man elk is verblijdt Men vraagt de loods hoe is de tijd Wat hebt gij al vernomen De man verhaalt jun dit en dat Terwijl wij zeilen naar het gat Het water is gewasschen De wind is van het West Noord West Het is nu op z’n allerbest Kom wil je gaaiders brassen De nacht is om het is gedaan Het anker op, wij moeten gaan Daar gaan de jagers henen Daar schiet de vloot al van de ree Tot midden in de volle zee En alles is verdwenen Kom mannen neemt het zeil maar in Hier is een opening naar mijn zin Men geeft het oogje boven De schotters wachten op het woord Men schiet want zoo overboord Gods zegen komt van boven Komt, sijs die, roept de jongen fier ‘d Afhouwer roept’t is kwartier Men gaat wat bakboord schieten Daar roept de jongen halve vleet Het gaat wel uit, zooals u weet Dat moet u niet verdrieten Daar roept de jongen, Drie kwartier Ja, lustig mannen met plezier Dat gaat naar’t einde zakken Daar komst nu eindelijk gat aan gat Een net of vier, wel wat is dat Scheepsseizing’t is gebakken Dan roept men schipper hoeveel zwink Een muis of Vier, en een vink Wil één het vangtouw nemen Het roer moet regt’t bezaan op gat De reep om spil, wel wat is dat Men moet nog keggen hakken Zijn we aan de hand, nu maar omlaag En gaat nu in’t gebed vandaag En gaat dan grutjes eten En als het schaften is gedaan Dan moet de wacht naar boven gaan Dat moeten wij niet vergeten De schipper zegt Drie uur uit En. als de wind komt Noord of Zuid Dan moet gij terstond het zeggen En’t volk gaat dan wat naar kooi De schipper zegt het is weer mooi En gaat ook een uurtje naar de kooi Er zijn nu Drie uren uit Dan roept de wachtman overluid ‘t Is halé, mannen halé Het volk komt nu terstond op dek Die zijn op douw, die op zijn trek Elk weet zijn post en palen Dan komt het hooft al op de rol Ja, mannen fluks dat net zit vol Haal over kok met lusten En steek er dan wat haring in Dat is dan naar de schippers zin Die weet dan van geen rusten Haal op hals toe, ‘t is om de bank 0, welkom binnen is de klank Van al de bootsgezellen ‘t Moet hooger op, tot voor Den Briel Een frissche kou, haal door je kiel Dat gaat naar binnen, sneller Nu komt de inklaarboot langszij Dan bast men, gaaders roer aan lij En blijft dan zoo wat leggen En is men met dat werk aan’ d hand De slop van boord en loods aan kant Houdt vol, ik zal’t je zeggen En zoo ik dan niet beter weet Dan watert men met spoed de vleet Jan Kool gaat brombrood winnen De vrouwtjes komen op het hoofd De reeder wenst, zoo ik geloofd De schipper welkom binnen De vrouwen roepen doorelkaar 0, welkom binnen allegaar Ze lachen, praten, buigen Die om haar broer, die om haar man Die om haar ouwe koekepan Haar vriendschap te betuigen En ik het schip nu aan de kant Dan komt de voerman om het want De dag die is aan ‘t dalen En ieder komt dan met spoed Al met een wagen om zijn goed Terstond uit het schip te halen Het volk dat wordt nu afgedankt Het eenigst daar men naar verlangt Is om het geld te ontvangen En is de haring goedgekeurdt Gelijk als alle jagers beurt Dan krijgt elk zijn verlangen Men doet de zeilen van de ree De kabels, reep en speerreep mee Om’t schip zoo af te tuigen En is het gansche schip dan klaar Men maakt het schip dan vast, aan de paal En zal ik mij verblijden Want ziet de haringvangst is uit En ik zal nemen mijn besluit Ik ben al moe van’t schrijven Ik wensch u verder allegaar Veel zegen in het nieuwe jaar En wil uw dienaar blijven. * vigilant; waakzaam, opletten kooter; jongen die voor plezier meegaat kok te vier; zorgen voor eten Kraan en Hangklip; zuidpunt Shetland de vleet watert; schoonmaken Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 30-12-2009, 08:43:15 Hap Rap
Eet meer haring, maar dan zoute, Zo luidt een A-griep advies, U slikt winst, al kost het kwartjes, Maar de A-griep slikt verlies! Eet meer haring, een verklaring Die gezond van zoute is, Maar er was onlangs geen haring En toen liep het even mis... Mensen door de griep gegrepen, Grepen er toen haastig naast, Want de haring was zo langzaam Mn de griep die had zo’n haast Dus die dacht, geen zoute haring, Da’s een zoete kans voor mij, Wie geen haringkie kan pikken, Die pik ik, als klant, er bij! Nu is er weer volop haring, Koelhuismaatjes. Zet ‘m op! Laat de griep de griep maar krijgen, Liever hij, dan wij een strop! Nacky N. Mulder. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 30-12-2009, 08:44:44 Nieuwe Haring
Een pekelharing slank Zwaarlijvig, dik en blank ‘t Hoofd afgeschild van boven En dan daarbij een stik Van roggebrood wel dik Met boter toegekloven, Is goede medicijn Thriakel kan niet zijn Zoo waardig om te loven. Thriakel: vroeger een universeel medicijn Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 30-12-2009, 08:45:58 NIEUWE HARING
Wanneer de lente zich gaat zetten En ‘t leven barst uit nest en struik; wanneer ik weer de vrijheid ruik, dan raakt de haring in de netten. Wanneer de stadsmens juist zijn hielen gelicht heeft en zich als een sjah bedienen laat in Nice of Spa, is ‘t voor de haring allerzielen. Maar ja, zo gaat het in het leven: wat d’een een feest is bij het brood, bekoopt de ander met zijn dood: wat d’ene neemt, moet d’ander geven. - Zo peins ik vroom, zolang de vissen nog koning zijn in eigen rijk. Maar is de haring eenmaal lijk, dan wil ‘k hem bij geen maaltijd missen. A . C. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 31-12-2009, 09:18:48 WILLEM BEUKELSZOON
Zangwijze: Arm en nedrig is mijn hutje, enz. Wie, die Hollandsch bloed in d’adren Vloeijen voelt met warmte en gloed, Zingt niet gaarn den lof der Vad’ren, Lof, die ‘t hart hem zwellen doet. Vlijt, vernuft en ijvrig pogen Gingen bij hen hand aan hand, Schonken rijkdom en vermogen, Eer en roem aan ‘t Vaderland. Onder duizend, die wij roemen, Klink’ de lof van Beukelszoon, Waar men ooit dien naam hoor’ noemen, Daar weergalm’ ze op dankb’ren toon; Hij, die, ned’rig en bescheiden, Nam een schand’re vond te baat, En die vonk zich uit zag breiden, Tot een Goudmijn voor den staat. Stil, maar peinzende op zijn zaken, Viel hem de echte kunstgreep in; Willem leerde ons Haring Kaken, Bron van rijkdom en gewin; ‘t Kaken houdt het Vischje geurig, Malsch en lekker zacht en vet, ‘t Wordt nog steeds als eêl en keurig, Zelf op ‘s Vorsten disch gezet. Stichtte men in ‘t lang verleden, Beukelsz! U reeds Eertrofeên, Wij, wij vlechten er nog heden, Vrolijk d’eikenkrans om heen; Moge uw geest ons hier omzweven, Bij den dronk, haar toegebragt, “Beukelsz naam blijv’ loflijk leven, “Tot bij ‘t laatste Nageslacht!” Toast: WILLEM BEUKELSZOON. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 31-12-2009, 09:20:07 IETS OVER DE SCHELVISVANGST
Vrienden als gij schelvis vangt Daar gij zeker naar verlangt, Zeg mij dan eens hoe dat gaat Vroeg mij onlangs op de straat, Iemand die uit wand’len ging. En dus nooit geen schelvis ving. ‘k Zij mijnheer ik zal ‘t U zeggen En wat nader uit doen leggen. Ziet dat vaartuig dat daar staat Is een bootje beste maat, Dat word hier dan vlot gebracht Zelfs al is het in de nacht. Dan laveert hij in de wind Als hij ‘t tij voordelig vind, Als dat hij dan is gedaan Dan moet hij aan ‘t vissen gaan. Om garnalen lieve vrind Die men langs de kust hier vind. Want dat is het aas voor het want En dan zetten ze weer aan land. 0’, mijn vrind dan moet gij ‘t zien Wat er dan al moet geschi Dan is het, jongen haal de wijven Anders zal het aas verstijven. Hierop gaat de jongen rond En hij doet de wijven kond’ Wijven komt wat gauw op strand Aas gaan halen voor het want Zijn zij dan op ‘t strand gekomen Dan vraagt ieder zonder schromen; Zeg mij stuurman, hoeveel bak? Is het voor aanstonds, of voor strak? Hierop voert de stuurman ‘t, woord Achtien moeten er aan boord. Mannen zegt de stuurman weer Kom naar huis toe voor een keer Ieder past maar op zijn tijd En maar gauw z’n stukken snijdt, Komt dan spoedig weer aan boord Want wij gaan een stukje Noord Hierop gaan zij allen heen, Ieder naar zijn woning freen. ‘t Vrouwtje is wel in haar schik, Die loopt in een ogenblik Vrouw geef koffie, bakker brood. Want mijn man moet naar de boot. Kom: nu ouwe; zeg nu ‘t wijf Drinkt dat bakje in je lijf Hier is je brood, waar is je zak? Ouwe heb je nog tabak? Ja zegt hij, kom ik ga heen Zegt zij dan, klaar, Jan of Leen Komtijds roept de vrouw hem na; Ouwe eer gij henen gaat Zou ik u nog na gedachten Van den avond thuis verwachten? Ja zegt hij als wind en weer Ons zal dienen naar ‘t begeer Zijn zij dan op ‘t strand gekomen En elkander daar vernomen Dan is het antwoord tot elkaar Is het want er allegaâar? Ja het is er zegt een ander Komt aan boord maar met elkander. Zet je zeil, en ‘t anker op, Haal den kluiven in den top Jongen; geef mijn ouden rok Of is ‘t anker, schep je fok Dat ik gauw het roertje vat Wel wat zijn mijn wanten nat. Stuurman hoe is het geval, Op de zee of bij de wal? Hierop gaat de stuurman praten, Ik ZOU denken beste maten Om een stukje zee te gaan. Goed zegt Klaas, zo dan gedaan Hebben zij dan wat gezeild En goed elf vaâm gepeild Dan is het antwoordt; ‘t is zo goed Pouw zegt ‘k heb hier goeden moed. Zoekt ‘t want maar uit elka.nder Zegt de enen tot den ander Heb je een ouden bak gevonden, Dan een steen daaraan gebonden Zegt den stuurman tot zijn maats Kom dan zonder veel geraas Is het allen naar uw zin? Wel daar gaat het want erin. Wil je stagfok laten zakken Want het want vliegt uit den bakken. Grijp, dien hoek zit in mijn hand, Wie aast dat verwarde want? Dan zegt Teunis tegen Pouwen Ik zal achter de handen houwen Maak terwijl de lijn gereed Dan hebben wij ‘t uit eer dat gij ‘t weet. Dat zal alles waardig wezen Wil daar toch maar niet om vrezen. Dat is ‘t laatste, ‘t is gebakken Vallen ‘t anker, zeilen zakken. Roept den eenen tot den aâr Houw maar vol dan zijn wij klaar. Ziet daar liggen wij geschoten, ‘k Heb vanmorgen niets genoten. Geef mij nu mijn stukje brood Want mijn honger die is groot. Is het brood dan door de kelen, Dan het bootje opgedwelen ‘t Houtwerk alles op zijn maat Kom aan ‘t halen, het wordt laat. Jongen geef het laafnet boven En den haak want wil geloven Dat het niet lang duren zal, Ziet daar komt het zeiltje al. Haal op het anker, ik de lijn, Dat wij gauw aan ‘t halen zijn, Stuurman zit maar op jouw gat Of is ‘t anker, open wat Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 31-12-2009, 09:21:49 IETS OVER DE SCHELVISVANGST (vervolg)
Gooi het lood maar in de mand ‘k Heb hier het want al in mijn hand Ziet daar komt een schel’ vooruit Grijp hem, welkom in de schuit, Nader ân want ik voel leven ‘k Zal hem in jouw handen geven Zegt de stuurman, grijp de haak Pik! daar komt hij, die is raak Ziet dan gaat het naar hun zin, En zij halen ‘t beugje in. Is de beug dan scheep gekomen En wat vis daar dan vernomen Dan spôen zij zich naar het land En zij zetten de zeilen kant Ieder zit dan wel te peilen Of hij ‘t huis wel kan bezeilen Als het tij loopt op zijn get Wordt er gauw een riem gevet. Zijn zij bij de wal gekomen, Dan is het, stop de proppen gauw Haal uit schelvis, kabeljauw Zijn zij met de boot aan land Dan is het geef uit vis en want Wordt er dan geen tijd verzuimd Dan is het gauw wat opgeruimd Als de jongen aan gaat spreken Wordt er naar de vis gekeken En die liggen zij wel net Tot de afslag daar zich zet. Die spant zich daar in ‘t rond Dan koopt ieder naar zijn zin Die wat meer en die wat min Als de afslag is gedaan Dan kan ieder henen gaan En de vis wordt thuis gedragen In een mand of op een wagen En de stuurman met zijn volk Delen ook een mandje bolk Naakt dan ‘t loon de arbeid goed Dan is ieder vol van moed Als het bootje vast blijft staan Dan kan ieder henen gaan. Zij zij in het dorp gekomen Dan een goeden slok genomen, Men wenst elkander goedendag Tot het weer gebeuren mag Ziet nu breek ik af met schrijven En eer dat ik nu van u gaat Wees nu ook zo goed vandaag Doe uw milde hand ook open Heeft hij dan wat gekregen Dan gaat deze Heer zijn wegen Naar het bad, of naar Den, Haag En ik groet u ook vandaag. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 01-01-2010, 10:55:24 Dirk met zijn breeltjes
Hoe de Heere met tuchtige roede Kan vernielen en behoede ‘t Is wat dit te kenne geeft Dit laat ook een buisman weten Die Dirk Peters heeft geheten Die dat heeft ondervonden Dit is dan na zijn verklaren Als een buisman uitgevaren Met een hoge woeste zee Op een van die haringbuizen Toegerust al uit Enkhuizen Met hem voeren negen mee Deze visschers door Gods zegen Hadden meest hun last gekregen Meenden haast naar huis te gaan Toen een onweer in October Op hun lijf viel, bang en sober ‘s Avonds bij een donkere maan Toen zij hadden wel gegeten Was de lucht zeer uitgespeten Gaf hij donder, bliksem, vuur Die de wacht op ‘t scheepje deede Liep met vreeze naar benede Riep zijn makkers, riep kwartier Negen heeft de klok geslagen ‘t Nu tijd om zorg te dragen Men gaf de stuurman last Dat men goed de wacht zou houden Dat men toch niet laten zouden Dat op ‘t pompen zou gepast Eenige waren buiten vreezen Zeide ‘t is hier wel te toeven Wij zijn dicht genoeg bij ‘t land Op een goede zee gekomen Dat de bladren van de boomen Kome waaie in ons want Als Dirk Pieters dit aanhoorde Daarop tegen hun antwoorde Donder op een dorre tijd Daarvan placht men dus te spreken En ‘t is menigmaal gebleken Dan is ‘t menig man zijn tijd Als zij dus tezamen praten Komt daar weer een uitermaten Een zeer zware donderslag Waarop allen met veel schromen Angstig zijn uit kooi gekomen Om te zien hoe ‘t boven lag Haastig naar de pomp gaan tasten Riep de stuurman tot de gasten Voort gaan zien hoe ‘t boven staat Ach, zij pompten weinig steken Of het is terstond gebleken Dat het schip vol water stond Al de luiken dreven open En de stuurman heeft geropen Douw het roer stijf tegen boord Als men daar heen geslopen Zag hij ‘t schip vast achter sloopen Roer en steven was al voort Door de donder uit geslagen Toen zij ‘t schip aan stukken zagen Ach, de handen in het haar Ach, wat hoort men schreien, zuchten En wat zag men ongenuchten Wat bedreef men al misbaar Dirk bond haast wat tonnetjes samen Breeltjes met hun eigen namen Dienstig voor hem in de nood Want de stuurman riep met vreezen Hier zal wel ons einde wezen Niemand kan ontgaan den dood Als zich Dirk aldus bereide En nog tot een oudman zeide Is er raad den dood ‘t ontgaan Deze die had lang gevaren Bij de zee wel vijftig jaren “Zij” mijn raad is nu gedaan ‘t Achterschip begon te duiken Heene dreven al de luiken En naar voor liep alle man Elk met vreeze ingenomen Om zolang den dood ‘t ontkomen Als men immers mag en kan Onze Dirk en ook de oude Hebben zich te saam gehoude In het midden van het schip Maar nu kwam er zooveel water Dat men met groot geklater Overboord smeet met een wip Onze Dirk dan met zijn breeltjes Saamgebonden met wat zeeltjes En daarop zijn toevlucht nam Die hij vasthoud nu terdegen Zag hij onder voor Gods zegen Hij toch telkens boven kwam Door des bliksem helder lichte Kreeg hij ‘t schip weer in ‘t gezichte Dat bijna heel onder water lag Eindelijk hoort hij zulk een krijten Dat de lucht hem scheen te splijten Door het jammerlijk geklag Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 01-01-2010, 10:56:31 Dirk met zijn breeltjes (vervolg)
‘t Schip met zestien lasten haring In het water der bewaring Daalde statig naar beneen Hij zag ook drie rappe gasten Boven in de fokkemasten Zinken met een groot geween Nog al bliksem, nogal donker Ach het schip raakt heel eronder Daalde naar de diepte heen Kwam in ‘t zinken zoo tesnuiken Dat het Dirk ook deede duiken Met zijn breeltjes naar beneen Doch door Gods gena bijzonder Zoo bleef hij toch niet lang tenonder Dreef maar met zijn breeltjes voort Dat zeer droevig kerme, weenen En dat angstig roepen, steenen Heeft hij voorts niet meer gehoord Derdehalf of ruim twee uren Moest hij ‘t ongeluk verduren Drijvend zoo op Gods gena Even zong hij nu blijhartig Davids psalm honderdendertig Tot den Heere zijn toeverlaat Hij zag wel nog schip nog landen Gaf zijn ziel in Godes handen Riep tot Hem met naar geklag Eindlijk, naar Gods welbehagen Daar een schip zijn oogen zagen Dat vast aan het anker lag Nu, nu, dankt hij God Almachtig En nu roept hij luid en krachtig Berg, ach berg, ach berg een man Als een waker dat dan hoorden Diend hij dezen naren woorden Ook de maats beneden aan Die fluks de lantaarn op staken En zich haastig vaardig maakten En zij werde hem gewaar Maar zij konden hem niet raken Nog met touwen, nog met haken Ach hij was te ver van haar De bedroefde stuurman zeide Ach wij moeten hiervan scheiden Hij is hier te ver vandaan Dirk aan hoorde deze woorde Nam de moed en dapper spoorde Hij hen alle weder aan Hij kon ‘t beste nog van hopen Want de stroom was meest verlopen Daar het stille water was Noch wat nader aangekomen Heeft er een de haak genomen Sloeg naar Dirk en raakte pas ‘t Had geen klem, de kleeren scheurde Dat hij weer de man opbeurde Och nog eenmaal aangepast En ‘t gelukt, het wilde houwe Sloeg toen verder in zijn mouwe En daar hield het lustig vast Met dat Dirk zich vast gevoelde En verbaasd zich dapper woelde Vat de haak en trekt hem voort En vinnig en zoo krachtig Dat hij schier de man te machtig Zoude trekken over boord Dirk was nauw met Schip gekomen Of zijn kracht scheen weggenomen Was geheel en al onmacht Maar de maats hem wel trakteeren Trokken hem toen droge kleeren En hebben hem bij ‘t vuur gebracht En ziet Dirk heeft weer verkregen Door des Heeren milde zegen Al zijn krachten en verstand Na de tijd van dertig dagen Kwam hij door God's welbehagen Met de maats gezond aan land Dirk alleen is het ontkomen ‘d Anderen zijn weggenomen Allemaal in zee gesmoord En wijl God zijn gunst betoonde Daar hij deze man verschoonde Opdat die ‘t vertellen voort Gaat hij voort naar ‘t huis des Heeren Om de Heer zijn God te eere Met dankofferen en gebeen Wil ook door een Heilig leven God zijn eeuwig eere geven Die hem redde uit zijn geween. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 08:56:01 WONDERBARE REDDING VAN
JACOB van der TOORN BIJ HET VERGAAN VAN DE “THEODORA” VLAARDINGEN 213 10 OKTOBER 1926 Is er één die weet te spreken Van de redding uit de ellend’ Dan kan ‘t wis een zeeman wezen, Die het bij ervaring kent; Hoe in bange doodsgevaren Als het all’ verloren schijnt, Zelfs als alle hoop verdwijnt. Heidenen mogen goden noemen, En hun daden, breed en stout, ‘t Christushart zal nederig roemen In den Heer, wien ‘t zich vertrouwt. Hij alleen is oppermachtig, Schept in duisternis het licht, Toont Zijn gunst en goedheid krachtig, Zelfs in ‘t hachlijkst tijdsgewricht. Moog’ men ongeloovig smalen; “Wonderen zijn er thans niet meer”, ‘k Wil een wonder U verhalen Waaruit blijkt, hoe dat de Heer In Zijn wonderdoende goedheid Mij gesteund heeft en gestrekt. Daarvoor zij Zijn naam geprezen, ‘t Is de Heer, die wonderen werkt. Maar ik zou te ver afdwalen Van het doel dat ik beoog, ‘k Wil eenvoudig U verhalen, Maar in duidelijk betoog, Wat aan mij is wedervaren In een zware storm op zee, Op den tienden October, En ik deel ‘t navolgend mee. Op den eersten van October, In het jaar van onzen Heer Negentienhonderd zesentwintig, Lag men voor den tweeden keer, Met de logger “Theodora”, Van de Corverreederij, Op een schoonen Vrijdagmorgen, Klaar voor haringvisscherij. Alle de bijzonderheden Te vermelden van deez’ dag Dit zou mij te ver doen treden, En is iets dat ‘k niet vermag. Eerlijk zij het hier erkend: Allen waren op tijd present, Zonder eenige bezwaren Om des middags uit te varen. Eén geval wil ik niet voorbijgaan, Daarvan voel ik nog den schok, Het blijft mij in ‘t geheugen staan, Omdat het zeer mijn aandacht trok. ‘k Zag stuurman Pronk zijn ring van trouw, Overreiken aan zijn vrouw; Om die zorgvuldig te bewaren, En ‘k stond een oogenblijk te staren. Want ‘t was, of ‘t mij in de ooren klonk: “Dit is een onheilspellend teeken”, En ‘t mij diep in het hart doordrong, Zooals ook later is gebleken; Ze ontvangt deez’ ring, dat is gewis, Voor altoos als gedachtenis. ‘k Kon op dat oogenblik wel treuren En dacht: Wat zal met ons gebeuren. Maar aan alles komt een einde, Zoo was het ook onzen tijd, En van familie en bekenden Namen wij hartelijk afscheid. En voor ‘t laatst een vasten handdruk, Met den wensch van goed geluk, Maakten wij van den kant ons los En namen van de boot de tros. Op den Waterweg gekomen, Met nog twee van onze maats, Zijn we met z’n drieén op sleep genomen, En waren spoedig buitengaats. Het koeltje was zacht, de zee was effen, Die de “Theodora” droeg, Met het “Vlaardingen twee dertien” Vóór geschilderd aan den boeg. Langzaam ging ‘t nu henenvaren, Door het windje zacht gesust, En daarbij was ‘t ons nog tegen. Buiten het gezicht der kust, Waren wij eerst Zaterdagmorgen, Ook dien dag was ‘t nog zeer stil, En den Zondag daarop volgend, Hoezeer tegen onzen wil. Want de mensch kan zich niet schikken, In ‘t geen de Heere doet, Altijd is het wegen wikken, Dan te langzaam, dan te spoed. Eerst des Dinsdag kwam ‘t gelegen Voor ons om aan schot te gaan, Drie en vijftig veertig breedte, Daarmee moesten wij volstaan. Woensdagmorgen ging men halen, Maar de vangst die was niet veel, Het waren slechts twee kantjes haring, Dus vanzelf een karig deel. Dadelijk ging het nu wat Noordwaarts, ‘s Middags ging de vleet weer uit. Toen wij Donderdagmorgen haalden, Was het weer een schrale buit. En zoo was ‘t ook Vrijdagmorgen, De vangst was weer niet noemenswaard, Dan blijkt wel, dat bij al ons zorgen, Hoe ijv’rig men zijn plicht aanvaard, Al is men nog zoo vlug en snel, En doet zijn zaken goed en wel, Men blijft toch maar een enkel niet, Als God. Zijn zegen niet gebiedt. Wij waren nu met enkele schepen, Op zesenvijftig breedtegraad, Waarvan wij eenigen konden spreken, Zoals dat in den regel gaat. Wij praaiden schipper Wouter Rog, Daarna Jan Bruin, ik zie hem nog Met zijn bemanning staan aan dek, En sprak ons van aanstaand vertrek. Maar anders was de wil des Heeren, Wiens raad alleen maar zal bestaan, Jan Bruin die zou nooit wederkeeren, Maar is toen in den storm vergaan. De Heere trooste de bedroefden, In stilheid doe Hij hen verstaan: Hij is de God der wetenschappen, En Zijne daân zijn recht gedaan. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 08:57:29 Vervolg
Dien middag was het weer niet gunstig Wij hielden dus de vleet aan boord, De barometer ging aan ‘t dalen, En daarbij stond de lucht verstoord. Tot Zaterdag ging alles best, Wij bleven zooveel ‘t kon op peil, De wind was uit het West - Noord - West, En staken met een rif in ‘t zeil. Doch ‘s middags ging de wind opsteken, Blies meer en meer met kracht en ruk, Al spoedig was ons zeil bezweken, En woei tot viermaal toe aan stuk. Wij namen ‘t in en repareerden, Zooveel als ons maar mogelijk scheen, En na herstel; wij weer probeerden, Om ‘t op te hijschen als voorheen. Intusschen bleef de wind verheffen En nam de kracht aan van den storm, Daarbij zal iedereen beseffen, Dat ook de zee in kracht enorm, Ja, als in woede werd ontstoken, Te voren nog zoo stil en vlak, Nu scheen ze als ‘t ware losgebroken, Terwijl z’ haar golven hoog opstak. Inmiddels ging de koers aan ‘t lagen, ‘t Kompas wees Oost-Noord-Oosten aan, En nu kwam ons de vrees aanjagen, Te veel naar Doggersbank te gaan. Des Zaterdagnachts te twaalf uren, Zoodra men kon, ging men overstag, En waren als Paulus’ schepelingen, Die ook uitzagen naar den dag. Maar eer de dag begon te dagen, Het was twee uur na middernacht, Kwam een stortzee geweldig jagen, Die zich op ons wierp met volle kracht. Schipper, stuurman, twee matrozen, Waren voor de wacht aan dek, Zooveel mogelijk naast elkander, Stonden we in een klein bestek. In een oogwenk werd ik opgenomen, En door de zware kracht en druk, Van ‘t water overboord geworpen, En sloeg ook mijn been aan stuk. Het schip lag met de zij in ‘t water, Ik sloeg mijn handen uit en greep, Nog net bijtijds de sein lichtstandaard, Waar ‘k mij krampachtig vast aan kneep. Dadelijk was de manschap boven, En stond een oogenblik verbaasd, Alles was van dek geslagen, En ‘t scheen het ging voor ons op ‘t laatst. ‘t Achterschip stond vol met water, En ‘t dook als ‘t ware naar bene Doch het schip hield zich nog drijvend, Zoodat behoud nog mogelijk scheen. Even van de schrik bekomen, Zag men mij toen niet aan het dek, Maar toen mijn stem toch werd vernomen, Stond men dadelijk aan de plek. Waar ik hing, en onverschrokken, Werd ‘k oogenblikkelijk scheepgetrokken, En eenmaal scheep, zag men het aan, Mijn been was stuk, ‘k kon gaan noch staan. Gelijk een afgematte vogel Zakte ik op het dek ter neer, En bij het overstroomend water, Sloeg het been over en weer. Lijdelijk moest ik alles aanzien, Hoe bemanning zwoegde en werkte, Om het schip weer leeg te pompen, Wat ook gelukte naar ik merkte. Na twee uur van angstig slaven Was ‘t middenschip zoo goed als leeg, Maar achterin wilde ‘t niet mind’ren Door ‘t water dat men overkreeg. Ook waren de pussen stukgeslagen, Zoodat men nu niet hoozen kon, En wij ons in een toestand zagen, Waar vrees het van de hope won. Nu vroeg ik mij omlaag te brengen, Wijl ‘k gedurig in ‘t water zat, Soms meer er onder dan er boven, En dadelijk werd ik aangevat. In ‘n oogwenk naar het voorin gedragen, En in een kooi terneergezet, Intusschen begon het licht te dagen, Dat rees naar vastgestelde wet. Mijn oom trok mij de natte plunje Zooveel hij kon van ‘t bovenlijf, Voorzag mij nog van droge kleeren, Om dadelijk na dit korte bedrijf Zich weer naar boven te begeven, Waar alles schreeuwde door elkaar, Is ‘t wonder, dat ik zat te beven, Gansch hulploos in zoo groot gevaar. De één riep: Houd moed, het water mindert, Dan riep men weer: Het schip dat zakt, Totdat, het was omstreeks zes uren, Wij weder werden aangepakt Door een bij uitstek hooge golf, Waarvan de schrik om ‘t harte sloeg, Die het schip bijna bedolf, Zodat het neigde naar de grond. Want dadelijk hoorde ik stemmen klinken, Even na deez’ zwaren slag: “Mannen, mannen ‘t schip gaat zinken”, En in bang en naar geklag Kwamen allen naar beneden, Ieder greep het zwemvest aan, Deed het dadelijk om de leden, Om zoodoende van ‘t schip te gaan. Want ook de boot was weggeslagen, De laatste stroohalm in den nood, Van ‘t zinkend schip in zee te wagen, Was het eenige wat nog overschoot. Niets bleef mij over om te vragen: Jongens, help m’ ook nog dezen keer, Wil mij toch nog naar boven dragen, Maar ‘t antwoord was: Dat kan niet meer. Daaraan valt niet meer te denken, En gij hebt een gebroken been, Geen mensch kan hier meer hulpe schenken. Heel kort daarna was ik alleen. Door den angst als overrompeld En van alle hulp verstoken, Ben ik uit de kooi gestrompeld En zoodoende aan ‘t dek gekropen. Nu zag ik met eigen oogen, Hier viel niet langer te beraân, En zooveel als ik kon vermogen, Ben ik toen naar den boeg gegaan, Waarvan ‘k mij af heb laten glijden, In de woeste en onstuimige zee. Dat is waarlijk niet om te benijden Voor hen, die zijn aan veilige ree. Want ieder kan nu wel bedenken, De dood greep van alle kanten aan Om ‘t leven meer en meer te krenken, Dat zoo niet lang meer voort kon gaan. Want eer nog was één uur verstreken, Zag ‘k reeds drie doden om mij heen, Van uitputting en kou bezweken, Daar was mijn oom bij, naar ik meen. De pomp was uit het schip geslagen, Wij dreven daaraan met z’n tweên, Jan Keus en mij kon hij net dragen, Want ‘k had geen zwemvest om de leên. Ik heb toen nog het touw gegrepen Van ‘t breel, waarop Dijkhuizen dreef, En dat toen aan de pomp bevestigt, Opdat men te beter boven bleef. Intusschen was het schip gezonken, De “Theodora” was niet meer, Geen enkele lichtstraal was er zichtbaar, En rondom zag ik keer op keer Het leven wijken der bemanning, Ten laatste was ik nog alleen, Die in dien nood en droeve spanning, Met bange zuchten en geweên, Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 08:58:32 vervolg
Den Heere aanriep in mijn nooden, Och, werd mijn ziel door U gered, O Heer, ik kom tot U gevlogen, Neig toch Uw oor tot mijn gebed. Want ik begon nu erg te beven, En dacht het zal niet lang meer gaan, Nog een kwartier, dan zal het leven Niet langer meer zoo voortbestaan. En wonder, daar zag ‘k rook verrijzen, Dat moet beslist een vaartuig zijn, Dit deed de hoop niet gansch verdwijnen, Al was ‘t aanvankelijk nog zoo klein, En bij scherp aanhoudend staren Ondekte ik dat het zoo was. Een stoomtrawler kwam aangevaren, En daarbij bleek het ook alras, Hij zou dicht langs mij henenstoomen, Bijna kwam hij recht op mij aan. Men spreekt van waken en van droomen, Zoo is ‘t ook toen met mij gegaan. Merkbaar kwam hij dichter henen, Maar ‘k zag, men merkte mij niet op, Hij bleef met volle kracht doorstomen, Angst en benauwdheid steeg ten top. Nu kon ‘k niet anders doen dan roepen, Zooveel als het maar mogelijk scheen, En mijn stem die werd vernomen, In een oogwenk kwam men naar mij heen. Men wierp een lijn, een vadem afstand, Niet verder was hij van mij af, Maar ‘k dorst de hand niet uit te steken, Uit vrees dat mij de pomp begaf. De tweede maal kon beter slagen, Men wierp de lijn tot aan mij toe, Zoodoende dorst ik het te wagen, Hoe ook gansch uitgeput en moe, Hem aan de rechterarm te binden, Met een paar slagen en een steek, Daaraan werd ik toen scheep getrokken, Waarna het bewustzijn van mij week. En dit was voorwaar geen wonder, ‘k Was eerst vier uur aan boord doornat, Daarna vier uur in Zee, meer onder Dan boven water, afgemat, Werd ik door bezwijming overvallen, En zoodoende omlaag gebracht. Onvoorwaardelijk dachten ze allen, ‘t Was gedaan met mij. Maar onverwacht; Tot groote vreugde der bemanning, Keerden de levensgeesten weer, En na een half uur van spanning, Kwam het bewustzijn meer en meer Tot het normale, en ik taste Rondom mij heen, ‘k lag op een bed Begrijp, hoe dat mij toch verrastte, Was ik dan werkelijk gered! En daarbij maar alléén ontkomen, Bevrijd uit zulken grooten nood, Wat heb ‘k mijzelf toen voorgenomen, Bij dat herleven uit den dood. Maar ach, wat is men dra vergeten, Hoe dat de Heer ons hoede en nam, Zooals aan Isrel is gebleken, Bij de wonderen in het land van Cham. De storm was vrijwel aan ‘t bedaren, De zee was ook niet meer zoo woest, Zoodat de “Grim” kon henenvaren, Naar de plaats waar het wezen moest. Want “Grim” dat was de naam der boot, Waardoor ‘k onverwacht werd opgenomen, Die mij een veilige schuilplaats bood Waar de anderen zijn omgekomen. Van nationaliteit een Duitsche Behoorde z’ in Cuxhaven thuis. Naast God. mijn dank aan haar bemanning, Van kapitein tot jongen incluis. Voor hun menschlievend hulpbetoon, Bewezen in mijn droeven staat. Wat mij betreft, wensch ik hun ‘t loon, De Heere vergelde hun deze daad. Alras begon ik te ontdekken: Men had nog iemand scheepgehaald, Maar hoe men ‘t leven zocht te wekken, Elke poging daartoe had gefaald. Jan Keus is spoedig overleden, Zooals ik dadelijk heb gehoord, De “Grim” had van de “Theodora”, Een dode en levende aan boord. ‘t Was Zondagmorgen elf uren, Toen de reis kon worden voortgezet, En Maandag bij het ochtendgloren, Toen werd de Schotse kust ontdekt. Men wendde naar North Shields den steven, Een groote havenstad aan zee. Denzelfden morgen half zeven Lag men gemeerd aan veilige ree. Nu nam ‘k eerst afscheid van de bemanning, Van kapitein als van het volk, En wat er toen van binnen omging, De tranen waren daarvan tolk. ‘k Moest dadelijk de “Grim” verlaten, En werd voorzichtig en heel zacht, In een auto daartoe opgenomen, En naar ‘t ziekenhuis gebracht. Neergelegd op een zachte sponde, Bereid door liefdevolle handen, Deed dadelijk het verhaal de ronde Hoe en waarom ik was aangeland. Dit was zeer duidelijk te merken Aan de bezoeken die ik kreeg; Maar ik was het Englisch niet machtig Zoodat ‘k bij al het vragen zweeg. Vandaar dat het mij zeer verblijdde Dat mijnheer Strijbos mij bezocht, Met wien ( Maassluizer van geboorte ) Ik dadelijk vrijuit spreken mocht. Hij was reeds drie en twintig jaren Van South Shields inwoner geweest, ‘k Verhaalde hem mijn wedervaren, Zooals gij in ‘t voorgaande leest. En mijnheer Jager niet te vergeten, Gezagvoerder van een groote boot Die, zoo hij ‘t even kwam te weten Mij opzocht en zijn vriendschap bood. Gekomen van Zuid-Amerika Met kolen voor North Shields bestemd, Was hij een der eersten die ‘k weldra De gansche geschiedenis had verteld. Mijn eerste brief, zooveel het vermocht, Heb ik dadelijk naar huis geschreven, En den zoo bangen en droeven tocht Naar mijn vermogen weergegeven. ‘k Heb vrouw en kinderen en familie Mijn wonderbare redding vermeld En, naardien de wet het vordert, De scheepsverklaring opgesteld. Nu was het werk aan de doctoren, Tot behandeling en dadelijk gereed, Waar ‘t noodig was werd het been geschoren, Waarbij ook de foto het Zijne deed. Om te zien hoe het was gebroken, Namelijk tussen knie en dij, Het werd gezet en met gipsstrooken Omwonden en men mij weer nederlij. Zoodra de brief die ‘k had geschreven Bij mij thuis ontvangen was, Werd vader dadelijk aangedreven En maakte zijn besluit alras, Zoo spoedig ‘t kon tot mij te komen Ook broeder Wouter was bereid En beide kwamen met de stoomer “New Minster”, en ik was verbleid, Toen ik den achttienden October Op ‘t onverwachts hen voor mij zag, Vergun mij dat ik dit heel sober Vermeld, omdat ik het niet vermag In juiste woorden weer te geven, Wat er dan in ‘t binnenst’ leeft, Al ons na zoveel ondervinden, De Heere ‘t wederzien hergeeft. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 08:59:18 vervolg
Van Jan Keus zij hierbij aangegeven, Dat ‘t stoffelijk overschot, als verwacht, Niet in Engeland is gebleven, Maar naar Nederland is overgebracht. Het was de wensch van de familie, Hij zou rusten in geboortegrond, Daar rust hij tot ‘t “Staat op, gij dooden”, Weerklinkt in jongsten morgenstond. Het schip van kapitein de Jager, Tot naam voerend de “Zwarte Zee”, Nam na gelost en weer geballast, Vader en broeder kosteloos mee. Het was de wensch van de kapitein Dat ze met hem zouden medevaren Naar Rotterdam, daar moest het weer zijn, Men had daartegen geen bezwaren. Na enk’le dagen hier te toeven, Namen wij weer afscheid van elkaar, Zoo volgen blijdschap en bedroeven Elkander op en ‘t valt soms zwaar Te dragen wat de Heere ons oplegt, Hij maakt ‘t licht als vrucht van ‘t kruis En met veel groeten voor vrouw en kinderen, Wenschte ik hun een behouden thuis. Na zes weken van lijdzaam wachten Ondeed men het been van het verband, En hoe van alle kant bekeken, Het stond niet in de juiste stand. ‘t Moest bij vernieuwing weer gebroken En weer behandeld als voorheen, Zoodat de hoop van wederkeeren, Weer ver van mij verwijderd scheen. Daarbij moest toen na enkele dagen ‘t Verband weer worden losgemaakt Men had te stevig omgeslagen En ik heb zucht op zucht geslaakt. Zoodra men het merkte deed men dadelijk, Daar het verband te klemmend scheen, Door het wat losser en minder schadelijk Het weer te omwinden als voorheen. Weer spoedig was de tijd verstreken, En kwam ik onder behandeling, Daarbij is ‘t dadelijk gebleken, Teleurgesteld was men onderling, Het been stond weer niet zoo het hoorde, De foto gaf ‘t heel duidelijk aan, ‘t Was ook te merken uit de woorden, Het been kwam niet normaal te staan. Men sprak om het wederom te breken, Maar was daarbij niet homogeen, En na veel over en weder spreken, Besloot men daarna algemeen Het tegenwoordig zoo te laten, Daarbij verzeld van dezen raad: Zooveel het kon ten eigen bate; Mij te oefenen en te zien hoe ‘t gaat. Hoe moeilijk mij dat is gevallen Begrijpt hier zeker iedereen Twee krukken kreeg ik ter beschikking En een beugel aan ‘t gebroken been. Toch na veel spanning kon men merken, Hoewel zeer langzaam, ‘t ging vooruit, ‘k Begon ook zelf wat aan te sterken En na zes weken kwam het besluit: Ik mocht naar Holland wederkeeren, En ‘k voelde onweerstaanb’re kracht Naar ‘t land waarin ik was geboren, Zoodat ‘t mij in verrukking bracht. Na twintig weken hier te toeven Brak eindelijk het tijdstip aan, Van blijdschap maar ook van bedroeven, Dat ik van hier alleen zou gaan. Als laatst bewijs van medeleven Kreeg ik herhaaldelijk bezoek. Een ieder wilde zijn auto geven, Maar zeer wijselijk en kloek, Gaf zelf de Consul die aanbieding, Hoe uitnemend bedoeld, den snoot, En bracht mij met zijn eigen auto Voorzichtig van ‘t ziekenhuis naar de boot. Hier nam ik onder tranen afscheid, Totdat de laatste stonde kwam, De boot vertrok en eenmaal buiten, Den koers naar den Nieuwen Waterweg nam. In de hoop nu spoedig aan te landen Te midden van familiekring (Hoe verder af hoe sterker banden) Waar ‘k met mijn gansche hart aan hing. Den drie en twintigsten Februari Lag de boot door ‘s Heeren goede hand Na anderhalven dag van stoomen, In Rotterdam reeds aan den kant. Na een half uur van visitatie Klonk ‘t sein tot heengaan naar den wal, En dadelijk heb ik m’ er heen begeven Zooals iedereen begrijpen zal. Ik was als in een andere wereld, Toen familie mij in de armen nam, Om zooveel mogelijk te steunen. Ook zag ik dat mijnheer Kleinschmit kwam, En na wederzijds verwelkomen, Als uit de dooden opgestaan, Werd ik in zijn auto opgenomen, En ging het op Scheveningen aan. Nu zou ‘t vanzelf niet lang meer duren, Dat ik mijn woning betreden zou, En Woensdagavond juist elf uren, Was ik in huis weer bij mijn vrouw, En kinderen, waar ik als een wonder stond Van ‘s Heeren macht die mij bevrijdde, Waar alles omkwam, ‘t schip te grond, Zoodat wij allen tranen schreiden. De thuiskomst was nog niet vernomen Of er kwam bezoek van allen kant, Van alle zijden bleef het stroomen, Uit alle deelen van Nederland. Vanzelf waren daarbij predikanten, Familie, vrienden en bekenden, Verslaggevers van de couranten, Aan het verhalen kwam geen ende. Ook de familie der opvarenden, En dit was voor mij een harde noot, De wonde weder openhalen, En te spreken van den droeven dood, Die ‘k met eigen oogen moest aanschouwen, Hoe alles om mij heen bezweek, Zoo en geschiedenis te ontvouwen, Maakt ‘t ongevoeligst hart van streek. Men zoekt dan nog wel troost te bieden, Maar staat er machteloos tegen aan, Dat kan alleen door Hem geschieden, Die heelen kan, maar ook verslaan. Blijv’ de Heer de treurenden gedenken, Die vermoeiden en beladenen noodt, Onderwerping des harten schenken, Want Zijn zachtmoedigheid is groot. Eens zal toch al wat sterft herrijzen, Namelijk in den jongsten dag, Gods Woord geeft daarvan de bewijzen, Zooals de ziener op Patmos zag. Het land, de zee zal dan haar dooden Weergeven op des Heeren stem, Dan kan geen tegenstand geboden En klein en groot zal staan voor Hem. Nu rest mij nog in enkele trekken Te schrijven, hoe ‘t verder is gegaan, En moog’ zoo deez’ gebeurtenis strekken Dan is aan mijnen wensch voldaan, Dat hoe het ook mag tegenloopen, Hoe ook aan alle zijden in nood, Men op de Heer kan blijven hopen, Bij wien is uitkomst tegen den dood. Na enkele weken thuis te wezen Ging het met loopen zachtjes aan, De krukken kon ik zonder vreeze Opzijde zetten en voortaan Alleen op een stok mij voortbewegen En maakte een kleine wandeling En daarbij ook den wensch verkregen, Dat ‘k spoedig weer ter kerke ging. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 09:03:34 slot
Daar was ‘t mij goed na al ‘t verleden, En onder psalmgezang en gebeden Den Heer te danken met geween. Wiens macht en goedheid mij bewaarde Waardoor dat ik niet werd vernield, En ‘k riep: Waarom was ‘t dat Gij spaarde En ik niet in den afgrond viel. Maar nog mag leven in het heden, In den welaangenamen tijd, Waarin dat God aanbiedt den vrede. Aan elk, die Zijn gena’ verbeidt. Blijv’ de Heere mij Zijn hulpe schenken, Opdat ik van nu af en voortaan Met daden, woorden en in denken In alles naar Zijn Woord mag gaan. En altoos Hem de eer te geven Die nimmer mat wordt en nooit moe Gedurig ons te helpen al ons leven Hij is ‘t waardig en het komt Hem toe Wie nu wijs is merk’ die dingen Geev’ bovendien verstandig acht Op al des Heeren handelingen, Die getuigen van Zijn gunst’ en macht. Nu wil ik nog iets mededelen Van mijn verblijf in Engeland Aan belangstelling heeft het niet ontbrokene Zoo van hoogeren als lageren stand, Men betoonde waarlijk medelijden, Nooit heeft me een ledige hand bezocht, Soms kwam een auto zes uur rijden Met het beste dat erwezen mocht. Van de allerheerlijkste fruiten Bracht men dagelijks voor mij aan, En het is niet om in woorden te uiten Hoe gevoelig ik was aangedaan. En altijd was er variatie, Waarbij ‘t bewuste wordt versterkt, Hoe God in Zijn gemeene gratie Nog onder alle volken werkt. Maar ook Nederland mag ik niet vergeten, ‘t Heeft menigmaal mijn geest verheugt, En zeker mag het elk wel weten. Dat weldadigheid, die schoone deugd, Nog niet is uit het volk geweken, Maar zeer zeker onder ons woont, Genoegzaam is dat mij gebleken, Althans, men heeft ‘t aan mij betoond. En daarom, ‘t is geen ijdele klank, Dat ik, voor al den steun dien men mij bracht Naast God betuig oprechten dank, Men heeft m’ ook financieel bedacht. En hierbij wil ik afscheid nemen, ‘k Ben met verhalen aan het eind, Hoe wonderlijk het heeft geschenen, Het is en blijft een waarlijk feit. OPVARENDEN WELKE BIJ DE SCHEEPSRAMP ZIJN OMGEKOMEN. M.P.PRONK, stuurman 30 jaar Scheveningen A.WESTERDUIN 64 jaar Scheveningen J.ROOS 54 jaar Scheveningen J.ROOS 42 jaar Scheveningen J.HARTEVELD 29 jaar Scheveningen H.DIJKHUIZEN 35 jaar Scheveningen J.KEUS jaar Scheveningen F.van DORP 28 jaar Vlaardingen G.van den BEEK 35 jaar Schiedam G.CULLENS 16 jaar Rotterdam W.ENGELBRACHT 14 jaar Rotterdam Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 03-01-2010, 08:35:01 Een “nieuw” lied op het afvaren der schuiten tot de verse- haringvangst te Scheveningen.
Op dinsdag den 14 e september 1781 Ag hoe lieffelijk, was ‘t voorleden Toen de haringschuitjes in zee zouden gaan, Waarop men toen ook braaf hoezeden, Tot Prinse eer, en lof wilt verstaan. Hij kwam door Schevening heen gereden, Met veel statie agter hem aan, Toen zag men ook de stuurlieden, Met liefde tot de Prins belaan. De Oranje vlagge woei van de tooren, Tot blijk van menslievendheid, En al de huyze, wilt aanhoren, Ware ook met vlagges bespreyd. Vlak voor het weeshuys, kwam hij rijden, Toen de stuurluy, zwaaide hoezee’ En veel burgers, daar ter zijde Die de Prins verzelde tot zee Toen kwam de vorst aan den oever baaren Om de schuytjes daar te zien Die haar vlagges ook lieten waaien, Zeer net en deftig alle tien Waarop dat hoezee wierd geroepen Toen de Prins was aan het strand, Een ieder wierd genagt geroepen Om te gaan naar de Britse kant. Toen voeren zij door Neptunes baren, Maar twee schuytjes uyt de vloot, Kwamen weer na Schevening toegevaren, Daar men de Prins toen eerbied bood, Toen zwaaide zij nogmaals met haar hoede. Die verciert met cocard of lint Og, wie wou dat worden moede, Hij word van ieder een bemind. Toen gingen zij zeer deftig zeylen, Van dees kust naar Engeland,. Om haring te vangen zonder feylen, Door Godes zegen, heel faljant. Die is gewis voor Onze Prins, Ag wie wou’er niet na verlangen, Daarom roepen wij allezins. Geef dog Heere, onze Staate, Wijsheyd in ‘t bestier van ‘t land, Zegent haar dog, boven mate, Rontsom haar, aan alle kant. Geeft dan Heere dat Onze Prinse, Moge groeien in ware deugt, Opdat wij ten allezinse, Moge zijn met ons Prins verheugt. Ik heb in de courant vernome, Dat het ons was sesthalve van doen; Wij hoeven daar niet voor te schromen, Die dat geschreven heeft, past de schoen. Naar wij willen de Prins vereeren, Net een blij lied ‘t allezins, Daarom roepen wij met luyder keelen, Viva,Viva, lang leef de Prins. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 03-01-2010, 08:38:40 Visschers kiest zee
De visschersvloot in haven, Ligt klaar om uit te gaan. Ze kiezen zee, die braven, Onzeker is ‘t bestaan, Familie aan de reede, Brengen een afscheidsgroet, En luide klinkt hun bede: Vaarwel en hou je goed. Refrein: Moeders en vrouwen, Heb maar vertrouwen, Ik kom behoûen Van woeste Zee: Gaat ‘t er weer langs hoor, Heb daar geen angst voor. Een rijke vangst, hoor, Brengen we mee. Als we straks op gaan varen, Is kalmpjes nog de zee. Er zijn geen woeste baren, Zoo’n reisje valt wel mee. Het windje in de zeilen, En kleiner wordt de pier, Dan zal het heusch wel reilen, Is ons vak een plezier. Mocht ‘t noodlot ons soms tarten, ls stormwind angstig brult, Jullie met angst in ‘t harte, En vreeze bent vervuld, Zend jullie vuur’ge beden, Omhoog, voor ééne keer, En smeek “ o breng nog heden, De onzen veilig weer”. Maup Biemans Melodie: 0, Marenariello Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-01-2010, 09:21:30 Eerste Haringreis met de SCH 19
Opgemaakt door de stuurman K.Tuit van 8 juli tot 5 september 1922. Schipper A.den Dulk 8 juli 1922 – Donderdag Ik ga nu aan de gang om te journaliezeren Ik doe het wel niet veel, maar ‘k wil ‘t toch proberen Om ‘t dichts geweis te doen, al is het niet op maat Wat of er zo gebeurt, en hoe of het zo vergaat. 9 juli 1922 – Vrijdag Wij sleepten ‘s morgens uit met helder prachtig weder. En wuifden aan ons vrouw zo doenlijk en zo teder, De wind uit zuiderhoek ‘t is net zo naar de zin, En gaan met voile moed, de grote Noordzee in. Zo spoed de dag alvoort, ‘t gaat wel al naar de zinne Het windje is zelfs meer, in plaats dat het gaat stillen, Passeren enkele schepen, ‘t zijn trawlers naar ik meen, Zo daalt de zon alweer ter kimmen heen. 10 juli 1922 - Zaterdag ( om 12.00 bij Zwartbank ) ‘t Is aldoor prachtig weer, wij varen lustig voort De wachtsman roept arous, zodat een ieder ‘t hoort, Wij moeten gaan om vis, dan zijn wij veel gezonder, ‘t Is nog geen acht de klok, of we eten vis in ‘t vlonder En s’middags is het weer, een logger komt in ‘t zicht, Zodat een ieder snel, daarheen zijn ogen richt, Wij praaien hem terstond,’t Is de Maassluis honderd vier, En 27 kantjes heeft hij gevangen hier. ( op 54.40 N.B. - 1.10 O.L. ) 11 juli 1922 - Zondag De zondag die is daar, de eerste van de reis, Is helder prachtig weer, men stelt het wel op prijs, Want Zondag op zee, en dan nog zeer veel wind, Dan is een ieders wens, ‘k waar ‘t liefst met vrouw en kind. 12 juli 1922 –Maandag ‘t Wordt nu een drukke dag, om alles klaar te maken, Vandaag gaan wij aan schot, een ieder heeft zijn zaken, De kok met zijne rol, dat die goed zit in ‘t vet, En ook de wandenemer, die maakt meteen z’n net, Een ieder is vol moed, wij gaan de netten paaien, Daarom moet alles klaar en elk die is aan ‘t graaien Van schepen zien wij niets, alleen ons kameraad. ( M.A. 104 ) Een enkele trawler wel, maar niets dat ter haringvaart. 13 juli 1922 - Dinsdag Des ‘s morgens nog zeer vroeg, zijn wij aan ‘t netten halen De vangst schijnt niet naar wens, ‘t gemoed begint te dalen In ‘t laatste van de vleet is de haring toch weer meer En 19 ton haring, vangt men voor de eerste keer. (gelood 25 vaam) 14 juli 1922 – Woensdag Vandaag was naar de zin, ‘t was trekken wat men kon Ze zijn nu weer omlaag, ‘t is achtentwintig ton, ‘t Is nu prachtig weer, van morgen harde regen, Heeft men goed oliegoed, dan kan men er flink tegen. Meer leven om ons heen, als men in ‘t ronde kijkt, Een enkele fiets, ook loggers, de meeste van Katwijk. E hebben wij gepraaid, ‘t is de Schevening drie vijf, Met negentien last haring, die gaat gauw naar het wijf. 15 juli 1922 – Donderdag De vangst is sober schraal, ‘t niet te veel vanmorgen, En noorduit is de koers, toch heeft de zeeman zorgen, Want nauwelijks is het avond, de vleet ligt overboord, Of de schipper zegt een mijn, zodat een ieder ‘t hoort. 16 juli 1922 – Vrijdag Het is vandaag niet veel het is een kantje of tien, En gaan een beetje kruisen, of wij geen schepen zien, Wij zien Cornelis Spaans, wij praaien hem terstond, Wij vangen 40 kantjes, hoort men uit schippers mond. 17 juli 1922 – Zaterdag Daar ‘t twee uur haaltijd is en ‘t weer niet erg fleurig De wind die was gedraaid en dat is niet rooskleurig En regen dat het goot en bijtgal dat zo jeukt Wij vingen veel makreel daar wordt wat op gebeukt. 18 juli 1922 – Zondag ‘t Is heerlijk prachtig weer, op deze zondagmorgen, En daarom was het ons goed, ‘t ontdoen van aardse zorgen En ons daarheen te leiden, dat alles gaat voorbij En dat de tijd voorts kort is, voor u en ook voor mij. 19 juli 1922 – Maandag De wind is s’morgens Noord, des s’middags is hij Zuid. Hier is een vlootje, zij ruien ‘t vleetje uit, Hier zijn twee Franse schepen, ‘t zijn d’eerste die wij zien, En spreken een van Katwijk, die heeft een last of tien. 20 juli 1922 – Dinsdag Het is vandaag wat stug, de wind is west-zuid-west Wij vangen veel makreel, daar wordt wat op geketst, Wij drijven om ‘t Z.0. Wij praaien Maassluis negen, Die heeft nog 20 kantjes uit zijne vleet gekregen. 21 juli 1922 - Woensdag Het is nu prachtig weer, wij vangen veel makreel, Maar daarom niet geklaagt, wij hebben toch ons deel. Wij zijn vanmorgen toch, de minste vanger niet, De vloot die gaat vervelden, als men in ‘t ronde ziet. 22 juli 1922 – Donderdag Vandaag was ‘t halen en trekken zo hard als men maar kan, De reden was een indol en dan trekt alle man. Wij vangen 15 kantjes, de zee was nogal vlak, En Arie Klein kwam over, langs op zijn gemak. 23 juli 1922 - Vrijdag ‘t Is aldoor nattig weer, en ‘t is een hele bries, Het oliegoed slaat door, elk wordt nu even vies. Zes kantjes is de vangst en dat uit drie kwartaal, Wij paaien dadelijk toe, met hoop op ander maal. 24 juli 1922 – Zaterdag Wij praaien motor 1, ‘t is Jochem van de Bigge Heeft gisteren niet gehaald, maar heeft het laten liggen. De man die vangt niet veel, zijn vleet ligt in elkaar, Maar aan het uiterend staat het gestrekt en klaar, ‘t Is ongelegen weer de wind is steeds aan ‘t draaien, Nu gaat hij uit Z.W., dan weer uit het Noorden waaien Al is de maand van juli, ‘t is heus geen zomerweer, Want uit de zware wolken, strekken zich hozen neer. 25 juli 1922 – Zondag Het weer is nu naar wens, wij hebben niet te klagen, En daarom waar het goed, ons Gode op te dragen. Een ieder klage toch, om zijner zonde wil, Hij steekt zijn mond in ‘t stof, een ieder zwijge stil. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-01-2010, 09:22:31 Vervolg
26 juli 1922 – Maandag De wind gaat om en om, en is weer aan ‘t draaien, Hij loopt nu binnendoor en ‘t gaat uit ‘t noorden waaien. Er valt nu heel veel regen, maar toch is schipperswoord. De mast moet achterover, de vleet moet overboord. 27 juli 1922 – Dinsdag Het was vanmorgen stijf, wij haalden slechts 3 netten, Wij vingen een braadje eruit, wij gingen er weer zetten, Wij praaiden Jacob Ros en daarna Arie Taal. Die had in huis geweest en wel voor de eerste maal. 28 juli 1922 – Woensdag ‘t Is elke dag wat nieuws, wat zal ik nu weer melden Het is een flinke bries, wij gaan nu wat vervelden. Zowat een 50 mijl, de koers is Oost - Noord - Oost. Daar spreken wij een logger, die geeft een beetje troost. 29 juli 1922 – Donderdag De morgen die breekt aan, het valt weer bitter tegen, Drie kantjes is de vangst, men wil niet aan die wegen, Dat is het zeemansleven, ‘t is dan eens zuur dan zoet. En eiken dag is het hopen, dat hem herleven doet. 30 juli 1922 – Vrijdag Het is vandaag weer niets, het is niet eens een braadje. We minderen ieder schot, en dat is heus geen praatje. We spreken ene logger, het is Cornelis Tuit. Heeft 40 ton aan boord, dat roept hij overluid. 31 juli 1 922 – Zaterdag Het is nu heel mooi weer, het weer schijnt om te keren, ‘t Is zaterdag vandaag, een ieder gaat hem scheren. Wij spreken Willem Rog, omstreeks het middaguur De vangst is 6 last haring, ook in drie weken duur. 1 augustus 1922 – Zondag ‘t Is de eerste dag der maand, er valt wat regen Naar hebben na twee uur, het zonnelicht gekregen Augustus is gekomen, wat ze ook brengen mag, De mens tast hier in ‘t duister, dat baart ons diep ontzag. 2 augustus 1922 – Maandag We praaien een enkel schip, er is hier toch meer leven, Ze vingen 20 kantjes en zijn nu hier gebleven, Wij zien een enk’le Fransman, die hier in ‘t ronde draait, We werkten nog wat Zuidaan, en hebben toen gepaaid. 3 augustus 1922 – Dinsdag Vanmorgen drie de klok, de dag kwam aan de hemel, Men haalt een net of tien, maar o wat een gewemel De breels dicht bij elkaar, en ziet ‘k geloof gewis, Het uiterjoon dichtbij, het wordt een pannevis. Naar ziet het loopt nog mee, ‘t ligt aan goede zijde, De reep die wordt gekapt, om erger te vermijden, En haastig pikt men nu, het uitereindje op, Had men dit niet gedaan, wij hadden wis een strop. 4 augustus 1922 -Woensdag De vangst die gaat nu wel, na treuren komt verblijden, Maar van ‘t geen men een maaltijd noemt, heeft men zoveel te lijden. En heel wat netten stuk, te boeten wat men kan Om het vleetje heel te houden, dan heeft men ‘t nut ervan. 5 augustus 1922 – Donderdag Is zo bitter schraal, men komt van Zuid en Noord, Wij spreken een enkel schip, ‘t is klagen wat men hoort. Wij lopen nu N.O., dan weer om de Noord - Westen. De schipper kijkt en zoekt, hij doet het al voor beste. 6 augustus 1922 – Vrijdag Het glas staat aldoor laag, de wind is reeds aan ‘t schralen. En eer het middag is, gaat ‘t uit Noord Westen waaien. Het zuivert toch de lucht, het heeft zijn goede zij. En houd het weer in stand, zei een matroos tot mij. 7 augustus 1922 – Zaterdag Het knapt nu weer wat op, wij hebben weer gehaald, Wij hebben ene maat, wiens boot in ‘t water daalt, Men roeit zo heen en weer, gaat met elkander stoppen, En waar men heeft gevist, dat komt dan op de proppen. 8 augustus 1922 – Zondag Het is een Zuiderwind, wij zijn vannacht gaan varen, Het N.N.W. in, of daar soms loggers waren. Wij spreken daar Leen Hoek, die had n last aan boord. Hij was drie weken in zee, en kwam weer van de Noord. 9 augustus 1 922 – Maandag Des s’morgens tien de klok, kwam Michiel Pronk ons spreken, Had veertig ton aan boord, in de nog geen drie weken, Daarna zien wij Aai Visser, wij zeilen hem voorbij, Wij gaan de netten paaien, precies op zijne zij. 10 augustus 1922 – Dinsdag ‘t Is met de visserman, toch o zo raar gelegen, Want dan valt het eens mee en dan valt het weer tegen ‘t Begin van onze vleet, zat er mooi haring in Maar na twintig netten, was het weer zo min. 11 augustus 1922 – Woensdag Vanmorgen was het wèèr niets, wij gaan naar alle hoeken, Eerst gaan wij naar de Oost, en dan weer Z.W.waarts zoeken, Wij komen in een vloot, een Franse fiets of drie, Veel loggers niet gehaald, als men in ‘t ronde zie. 12 augustus 1922 – Donderdag Veel schepen om ons heen, een enkele wat gevangen Tien kantjes is de vangst, ‘t is niet naar het verlangen, Eén vangt er 30 ton, om deze tijd een spok, Wij praaien Maarten Taal en daarna Gerrit Blok. 13 augustus 1922 – Vrijdag Wij praaien schipper Teun, bij hem aan boord gekomen, Was éne week van huis, dus heel wat nieuws vernomen, Zijn vleet lag inelkaar, de vangst die was twee mandjes, Wij hadden toch nog meer, wij hadden zeven kantjes. 14augustus 1922 – Zaterdag Met het weer is het prachtig mooi, de vangst bijzonder min, En halen nu vanmorgen, niet eens een braadje in, Naar daarom zal ik toch, van éne vangst vermelden, Wij vangen een tonijn en dat gebeurt maar zelden. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-01-2010, 09:23:19 Vervolg
15 augustus 1922 – Zondag De zee is kalm en ‘t is een lage lucht, Wij horen hier de Kees (Hillegonda), dat is geen kwaad gerucht, Wij blijven deze dag nu Zuid en Westwaards werken Totdat we in het middaguur, nu Englands kust bemerken. 16 augustus 1922 – Maandag Wij zijn nu bij de wal, en blijven hier wat draaien, En korten het vleetje op, nu wij de netten paaien. Veel schepen zien wij niet, als Teun ons kameraad, En dan een enkele trawler, die toch naar huis toegaat. 17 augustus 1922 – Dinsdag De moed die gaat eruit, het valt weer bitter tegen, En hebben nu vanmorgen, n kantje maar gekregen. En Teun gaat om de Zuid, wij om de Oost-Noord-Oost, Er wordt, (nu ‘t zo schraal) een enkele zucht gelootst. 18 augustus 1922 - Woensdag Des ‘morgens nog goed weer, des s’middags gaat het waaien, Bij Korving spreken wij, Dirk Kramer gaan wij praaien. Wij wachten nog met schieten, want het is buiig weer, Daarna gaan wij toch paaien en wel met het mastje neer. 19 augustus 1922 – Donderdag ‘t Is weer het oude liedje, wij hebben niets gevangen, En ziet men het water aan, men heeft ze zo voor ‘t langen Veel loggers niet geschoten, in de verlopen nacht, Wij spreken Maarten Vrolijk, die heeft een last of acht. 20 augustus 1922 – Vrijdag Het is beslist ruw weer, wij liggen uit te rijen, Dat vissers leven toch dat zal geen mens benijen. Want aldoor wind en regen, dat men niet boven kan, En hier beneden zit men, als een gevangen man. 21 augustus 1922 - Zaterdag De Noorderbries houdt aan, er kan zowat gebeuren, Wij gingen ruim aan schot, en zijn nu aan ‘t verscheuren. De derde nacht breekt aan, daar men vol zorgen is, Want als dit langer duurt, dan loopt ‘t met ‘t vleetje mis. 22 augustus 1922 – Zondag Vandaag nog niet gehaald, het blijft maar aldoor waaien, Een enk’le Franse fiets, die zijn bij ons aan ‘t draaien. Maar eer het avond is, ( dat is toch ons bezwaar ), Gaan wij eens even kijken, doch ‘t boeltje dat staat klaar. 23 augustus 1922 – Maandag Het weer is omgekeerd, wij kunnen adem scheppen, Tien kantjes is de vangst, dat zal ik even reppen. Wij varen nu N.O. zowat een mijl of acht, En ruien weer de vleet, met hoop op deze nacht. 24 augustus 1922 – Dinsdag De vangst zo bitter schraal, zodat wij weinig garen, En dan geen suiker meer, dat zijn ook droeve maren. Geen stroop meer in de flap, blijf dan op je gemak; En enkele van het volk, die hebben geen tabak. 25 augustus 1922 – Woensdag ‘t Is stil beloop van weer, er is hier toch meer leven, Wij hadden er niets van, de vangst een kantje of zeven. En s’middags met het ruien, een halve vleet gepaaid, Was ‘t hakken daarna knopen, de wind die was gedraaid. 26 augustus 1922 – Donderdag Wij hebben ‘t nu vandaag, dan toch eens mogen treffen, En men moet visser zijn, om dat eens te beseffen. Hoe blij een ieder is, na zoveel tegenslag, Vangst 26 kantjes, daar ‘k van gewagen mag. 27 augustus 1922 – Vrijdag Wij vangen 50 ton, dat laat ik even weten, Wij praaien Leendert Rog, heeft om de Noord gezeten. En een van ons schipvolk, (de kok) zijn naam is Leen, Ik zou het haast vergeten, die heeft een lelijk been. (verbrand) 28 augustus 1922 - Zaterdag Het is een hele vloot, in ‘t ronde om ons heen, De een die heeft weer weinig, de andere veel gekregen. En deze laatste schoten, die hebben ons verrast, Wij zijn nu zeven weken en wel voor achttien last. 29 augustus 1922 -. Zondag De zondag breekt weer aan, de achtste al in zee, En ‘t weer is nogal prachtig, dat loopt dan nogal mee. En ieder is nieuwsgierig, hoe ‘t thuis gelegen is; Men hoort toch niemendal, en leef maar op de gis. 30 augustus 1922 – Maandag Wij gaan een uur of drie het 0.N.0.sten henen, En gingen toen aan schot, wij lagen in de stenen, Men klopt al uit den Zuid, men loopt al uit den Noord, Een ieder paait zijn vleet, waar hem het meest bekoord. 31 augustus 1922 - Dinsdag Vanmorgen was het halen, en trekken wat men kon, Het stond op vijftig kantjes en dat dacht alleman, Doch weer teleurgesteld, ze zwemt hier ongelijk, Dan is de zeeman arm, en dan is hij weer rijk. 1 September 1922 – Woensdag ‘t Begin van deze dag, is het zo droevig klagen, ‘t Is machtig ongelijk, daar zal ik van gewagen, De een vangt zestig kantjes, de andere niemendal. Zij kunnen ‘t niet begrijpen, die leven aan de wal. 2 September 1922 - Donderdag Dat valt vanmorgen mee, ‘t is halen, trekken, schaken, De vangst die is vijf last, wij gaan de reis uitmaken, Doch ‘t windje dat gaat draaien, en hij wordt Z.Z.W. Wij gaan de netten paaien, dat acht men voor het best. 3 september 1922 – Vrijdag Als men naar buis toegaat, dat is men zo gewoon, Dan is het plaat corvée want dan moet alles schoon. De wind is s’morgens schraal, des s’middags gaat hij ruimen, Hoe gauwer nu naar huis, hoe gauwer kan men pruimen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 04-01-2010, 09:24:03 Slot
4 september 1 922 – Zaterdag Vanmorgen zeven uur, het was een lage lucht, Zijn wij met de Zwartbank, wij horen zijn gerucht. Het koudje dat is meer, de aap die gaat erbij, Wij varen nu acht mijl, een ieder die is blij. Men past de afstand af, elk uur dat is verstreken, ‘t Is zeilen wat men kan, want dan waar ‘t wis verkeken. Voor donker zien wij land, elk tuurt nu op z’n best, Aan lij van Schevening, daarna de wind Noord-West. 5 september 1922 - Zondag Het valt vandaag nog mee, men rekent er niet op, Want een N1/2 Westenbries, men kiest het ruime sop. Het water stond vrij hoog, men kwam behouden binnen, Is ‘thuis dan alles wel, dan is het naar de zinnen. Binnen met 25 last = 425 kantjes haring 2 last = 34 kantjes makreel Besomming f 10.500,— Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 05-01-2010, 09:39:14 Gedicht op het afvaren der schuyten tot de versche haringvangst te Scheveningen,
op dinsdag den 14e September 1784. Te Schevening daar hoort men ruyzen De Zee; maar ook onze Buyzen, Ter Versche Haring zouden varen, Toen hoorde men de blijde maâren, Van Man en Vrouw, zelfs Kindren mee, Ja Vreemdelingen, ‘t staag Hoezee! Dit lief geruys, dan hier, dan gins Was al ter eere van de Prins. De Vorst alzoo verwellekoomt, Zoo roepen Reeders onbeschroomt, Hoezee! zij doen hun klanken hooren, En ach, Wie kan ‘t Hoezee dog smooren! Op ‘t zien van zulk een Deugzaam Vorst, Die Weez’, en weduw’ zaken torst. De stuurliên zag men hier braveeren. Hun Mutsjes zwaayde al ter Eeren, Vercierd met strik Cocard of lind Van hart en mond toch eensgezind, Zoo roepen zij en ‘t Bootsvolk meê, Lang leef de Prins! Hoezee! Hoezee! ‘t Was tijd dat men na boord vertrok, Het tij was hier des Zeemans klok, Zoo leyden Reeders langzaam voort, Hun scheepsvolk yder na hun Boord: Men nam dus afscheid aan de Schuit, Toen galmde men ‘t Hoezee weer uit. Wij vlagden allen aan ons boord, En branden vuuren ongestoord, Omdat de Prins ons kwam vereeren: Wie kon’er meer ons vreugd vermeeren? ( Oranje is dog het Toeverlaat, Altoos van Neerlands. Volk en Staat:) Zoo staken Wij dan van de Ree, En roepen nog driemaal Hoezee! De eerste Haring, die’er is: Die zullen wij aanstonds gewis, Aan Onze Prins dog geeven; Zijn vriendelijkheid is wel bekend Zijn mildheid vind bij niemand end, En dat verheugt Ons ‘t Leeven, Dus roepen wij daxi. hier, dan gins Hoezee! Hoezee! Lang leeft de Prins Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 05-01-2010, 09:41:45 Haal mij uit Engeland terug
Als je van de zomer weer uit haringvisschen gaat. Wees verstandig, kijk dan allen uit. Want dat land aan de overkant der zee verkneukt de kluit. Als je eêne week op zee bent, wordt je plotseling opgebracht. Door die goede brave Engelschman. En waarom, dat weet je niet, al huil je, al schreeuw je van verdriet: Haal mij van Engeland terug (bis). Daar wordt de haring die j’ vangt in zuur gezet. Daarmee mest de Engelschman zijn varkens vet. Haal mij van Engeland terug (bis). Daar zie je vliegmachines boven strand. Haal mij van Engeland. Engeland is nummer één in deze oorlogstijd. Hij vecht voor vrijheid en neutraliteit. Maar intussen pikt hij alle scheepjes op uit haat en uit nijd. Heel de Nederlandsche vloot komt voorwaar nog onder de Engelsche regering te staan, En dan zingen wij het liedje van de tippereri mee. En ‘t is naar Holland nog een reuze lange weg. Daar lig je twintig weeken met je logger aan de kant (bis). Dus haal mij uit ENGELAND. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 06-01-2010, 09:07:15 Haringvisschen
Haring! Hollandsch Zeebanket, Vroeger kwam je in grooter hoopen: ‘t Schijnt, het tij dat is verlopen, Zijn de bakens wel verzet? Och ik vrees, de jonge Maats Visschen nog op d’oude plaats! Vroeger wist een lichtmatroos Wáár men reven moest en peilen. Wáár men ‘alles vol’ kon zeilen. Wáár men veilig ruimte koos; Wáár men, met één enklen slag, Halve lading vangen zag. ‘k Bid-je. Mannen aan het roer. (’t Geldt de welvaart van den Lande!) Stuur toch niet, met scha en schande, Als je nooit ten haring voer:- Wilt gij glorie en profijt, Zorg, dat ge bevaren zijt! J.P.Heye Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 06-01-2010, 09:08:48 Oud Vissersrijmpje
Slaap wakkere visserliên Verzamel uwe krachten Bid eerst voor uwe kooi Dan kunt gij zegen wachten Al heb ge het nog zo druk Doe eerst uw werk aan God Dan heb ge pas geluk Want, eens toen Petrus visser was Kwam Jesus tot hem gaan Verliet toen schip en net Om tot zijn Heer te gaan Dus visser wie gij ook zijt Besteed uw tijd met varen Want wat baat het toch de mens Dat steeds voortuinlijk is En die het Hoogste goed Voor Eeuwig, Eeuwig mist. (midden 19e eeuw) Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 07-01-2010, 08:29:56 Triomf, daar zeilt een vissersvloot
Tijdens de 4e Engelse oorlog had de visserij zo goed als stilgestaan en toen de vrede kwam, herademde men weer. De 15e september 1784 konden de vissers weer uitgaan en dat gelukkige feit werd aldus bezongen: Triomf, daar zeilt een vissersvloot Om frisse haring uit ; De Scheveningse Pink en Boot Lag lang genoeg vertuid. De noeste vlijt herleefd aan ‘t strand, De Buis is uitgerust: Dan werp men ‘t nieuwe haringnet In zee, aan Englands kust. En brengt met vrolijk stroomgezang Den Haring uit de zee. De Scheveningse bokkinghang Verbeid zijn komst alreê Zo rookt hier weer, na dertig jaar De bokkingdrogerij! Nu lustig, mijne vissersschaar! Zet al uw zeilen bij. En stevent over Nereus kolk; ‘t Is vrede in ‘t vaderland. Gij zijt het rapste vissersvolk Houd dus uw roem in stand! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 07-01-2010, 08:31:14 Zeemansliedje
Ik ben geboren voor de zee, Ik kan niet leven aan de zee; En hou het bij geen landrot uit, Als ‘t windje door de zeilen fluit. Ahoi! Al is mijn schuit een ouwe kast, Als ik de vlag hijsch in de mast, Dan voel ik bij dat rood, wit, blauw, Hoeveel ik van mijn scheepje hou. Ahoi! En hebben op de oceaan De golven witte befjes aan, Dan denk ik aan mijn vrouw en kind, Bij ‘t angstig huilen van den wind. Ahoi! Maar als de vangst gelukkig is, ‘t Zij haring, schol of schellevisch, Dan komt de schipper in ‘t kombuis Ons zeggen: “ Wij gaan weer naar huis!” Ahoi! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 08-01-2010, 08:12:25 De haringvangst
Nu is het haringje gevangen, Zie hoe spartelen z’ in het net, Dat de visscher heel voorzigtig, Inpaimt en op ‘t gangboord zet. Spoedig vult hij nu de vaten, Om dan weer van meet af aan, Met een’ frisschen moed aan ‘t visschen, En de hand aan ‘t werk te slaan. Zoo beloond God met zijn’ zegen, Al wat men met eere doet; En het is zoo zacht en heug’lijk, Als ons eigen arbeid voed. Als de haring gevangen is word hij gekaakt, dat is te zeggen, schoon gemaakt en in tonnen ingezouten. De uitvinding van het haringkaken hebben wij te danken aan zekeren WILLEM BEUKEL of BEUKELSZOON, wonende en geboren te Biervliet, eene weleer bloeijende doch thans geringe stad in het voormalig Staats-Vlaanderen. Hij maakte in het jaar 1386 de Hollanders met deze kunst bekend, waardoor dit klein, smakelijk en gezond vischje, zeer lang kan bewaard, goed gehouden en verzonden worden. De Nederlanders munten boven alle andere natiën in deze kunst uit; waarom deze visscherij dan ook met regt eene goudmijn voor Nederland mag genoemd worden. BEUKEL overleed in het jaar 1397, hij is in de kerk te Biervliet begraven, alwaar men zijn afbeeldsel nog op het eerste glas, bij het inkomen der kerk ziet! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 08-01-2010, 08:14:15 Buisjes Zeildag
Daar gaan de schepen onder zeil, Verlaten nu de ree; En nemen op een’ goede vangst, Ons aller wenschen mee. Straks zijn zij op de Britsche kust Waar men den haring vangt; Waarna in Ne groot en klein, Met zoo veel lust verlangt. Geluk dan visschers! houdt maar moed, Gods gunst geleid u weér; Opdat gij met een rijke vangst, Komt op de reede weér. De gewone zeildag, Buisjesdag genaamd, is gewoonlijk den 20 sten der maand Julij, van ieder jaar; dan gaan zij allen te gelijk onder zeil, onder eenen toevloed van duizende aanschouwers, welke van verschillende oorden te zamen komen. Voor echter deze vloot in zee gaat, heeft de regering de loffelijke gewoonte, om te bevelen, dat er in alle kerken gebeden worden gedaan, om den zegen des hemels over het welgelukken van ‘s lands groote visscherij, af te smeken; hetwelk dan ook met den grootsten eerbied wordt gedaan. Hierin volgen wij nog het voetspoor onzer groote voorvaderen, welke elke groote onderneming begonnen, met God te bidden. – Op iedere buis is gewoonlijk een stuurman, drie of vier matrozen en een jongen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 09-01-2010, 09:29:34 Voorwoord.
Dit gedicht heb ik geschreven voor degene die belang stellen in de haringvisserij. Het is één reis van vier dagen, van de veertig die ik zelf gemaakt heb. Terwijl ik het maakte, beleefde ik die hele reis weer opnieuw. Waar ik over gedicht heb, was october 1947. 1. Het is de avond voor het varen wij zitten met een grote schare, die komen allen afscheid nemen want morgen neem ik weer de benen. 2. Wij gaan nu niet te laat naar bed, als wij weer varen gaan met ‘t net zal er niet veel van slapen komen, dan kunnen wij dus ook niet dromen. 3. Het is kwart voor zes: kom je er uit, anders ben je om zeven uur niet op tijd. Want je moet weer gaan varen op de woelige baren. 4. Je ondergoed. ligt op de stoel, dat je op zee lekker de warmte voel. Als je gekleed ben, kom je dan, je eitje ligt al in de pan. 5. Het is half zeven als wij daar gaan, wij blijven dan ook nergens staan. Want het gaat nu niet zo snel, maar met kwartier dan haal je het wel. 6. Zo komen wij bij de logger aan waarmee wij dan weer varen gaan. De schipper zegt: niet een verstek, en klaar gaan maken voor vertrek. 7. Nu zeggen allen goede reis, gezondheid is de eerste eis. De schipper zegt: jij in een wip de tros inhalen op het achterschip. 8. Veel wensen voor een goede reis ‘De zegen en gezondheid’. nu kunt me wel geloven, alle zegen komt van boven. 9. Zo ga ik naar het achterschip, en haal de tros in, in een wip. Het schip gaat daar nu van de kant. De jongens kruipen in het want. 10. Nu ook de voortros, het zijn er twee, zo gaan wij nu maar naar de zee. De logger die gaat achteruit en draait dan bij en gaat vooruit. 11. Zo gaan wij dan de haven uit en zetten ‘volle kracht vooruit’ naar de vloot op de Noordzee; zestien man gaan er nu mee. 12. En blazen nog eens bij het Hoofd. Wij roepen dàg Jan, Piet en Goof. Zo vangen wij dan aan de reis, want niemand brengt ons van de wijs. 13. Terwijl wij nu zo varen stuurt de stuurman hem. naar de baren. En wij wisselen van goed, en varen rustig naar De Hoek. 14. Wij gaan het schip nu zeeklaar maken, terwijl wij Hoek van Holland naken. En als wji daar dan klaar mee zijn is daar de zee en dat is fijn. 15. Eerst naar Maassluis en Dirkzwager, en dan gelijk naar Poortershaven. De logger doet het nu weer goed, zo naderen wij dan De Hoek. 16. De Waterweg is nogal druk. De schipper last dan ook een zucht als wij dan langs het pierhoofd varen, maar komt dan gauw wel tot bedaren. 17. Wij gaan nu heerlijk deinen, waar wij straks van bezwijmen. Het dek dat is nu kant en klaar en d’aardappels nog steeds niet gaar. 18. De stuurnan geeft de wacht nu pover en d’oudste neemt het van hem over. De koers Noord-West en niet er boven, dat ik daar op kan geloven. 19. Want de schipper heoft gesproken: “Dan ga ik een sigaartje roken!“ “Let goed op kompas en streken, voor je een ander aan gaat spreken”. 20. Want, dat is dan een boffie, dan is het tijd voor een bakkie koffie. Zo gaat de loger varen heen, en d’oudste staat nu heel alleen. 21. De monteurs die gaan ombeurten de machine controleren. Geregeld de motor smeren, dat gebeurt ook heel wat keren. 22. De motor is het hart van ‘t schip het gaat dan ook niet in een wip. Dit is het behoud voor allen om een reisje op te bouwen. 23. De logger is nu aan het zwichten om zijn kopje op te lichten. Want zo nu en dan een golf, is net als een geweer met kolf. 24. Daar gaat de kok met de piepers naar voren. Daar zal je de mensen over horen. Want eerst moeten zij ze gaan schillen om de honger te gaan stillen. 25. Een kwartier, het gaat niet zachter, gaat de kok alweer naar achter. Met de piepers in de pan, de mensen kunnen er wat van. 26. Dan is het koffie met wat koekjes. Dat is goed voor zieke broekjes. Want die zijn er elke reis, Jan of Gerrit, Klaas of Thijs. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 09-01-2010, 09:30:44 Vervolg
27. Maar wat zegt het al die woorden, als zij maar gezond weer worden. Want zieke zeelui zijn niet goed en verliezen gauw de moed. 28. De koffie wordt nu snel gedronken, op de gezondheid wordt geklonken. De oudste wordt dan afgelost, en is vanzelf nog niet gedrost. 29. Klaas, de matroos, gaat zonder mokken om zijn wachtje te gaan kloppen. Want hij moet nu gaan sturen, de logger heeft nog weleens kuren. 30. De oudste gaat een bakje doen, en dan de kooi in zonder schoen. Die zijn veilig opgeborgen, en staan daar goed, nu zonder zorgen. 31. Het voorin is nu in rust, voor het oog nu wel een lust. Want al die zieke mensen dien niets anders zouden wensen. 32. Maar plots is daar de bel voor schaften, de kok die kan niet langer wachten. Hij wil ook graag nu naar de kooi, en vind het zo dan ook wel mooi. 33. Maar als hij dan beneden komt, dan kijkt hij vliegens in het rond. Jongens, moet er niemand eten? Had ik dat maar eer geweten! 34. Dan had ik dat vast niet gedaan, en de piepers laten staan. Maar Gerrit en Klaas die eten goed, voor de kok z’n werk en al zijn moed. 35. Aardappels, vlees en bloemkool met een papje, is toch heus een lekker hapje. Maar als je dan ook zeeziek bent, raak je er niet gauw aan gewent. 36. Want de lucht van al die luchtjes, veroorzaken dan ook wel kuchtjes. Als je het eet zonder te koeren, ga je straks de visjes voeren. 37. Daarom nemen zij het besluit en komen nu hun bed niet uit. De kok die had wel zorgen, maar bewaart het wel tot morgen. 38. De jongens gaan de vaten wassen en op de brug de wacht verrassen. Vanmiddag draaien er drie wachten, van tweeen tot bij achten. 39. De schipper is ook op de brug en zegt geregeld, ‘t is net een klucht, als ik zo de radio hoor, kan die morgen overboord. 40. Want de vloot is niet ver weg; ‘d Haring is nu aan de leg. Als de wind maar zo blijft waaien, Kunnen wij morgen ook gaan paaien. 41. Paaien is, als wij de netten Morgen overboord gaan zetten. Dit is ‘t werk voor elke zeeman, en die het dan ook wel kan. 42. De schipper gaat nu ook maar slapen. De wacht houd het schip dan in de gaten. De jongens staan ook wel te gapen, maar gaan vannacht heel lekker slapen. 43. De jongste gaat naar de kombuis en zegt, ik doe maar net als thuis: een bakkie thee dat zal wel gaan, dan kunnen zij misschien weer staan. 44. Dan komt de jongste met de thee, maar ach, het zijn er maar weer twee. De rest is nog in diepe rust, en die de thee ook nog niet lust. 45. Ach ja, laat ze maar slapen, anders staan zij ‘s nachts als maar te gapen. En, daar mag men zich niet in vergissen, op een logger kan je niemand missen. 46. Nu is ‘t weer tijd om te gaan eten, maar allen laten het nu afweten. Allen zijn nog steeds maar ziek, maar hebben gelukkig niet de griep. 47. Zo draait de wacht nu rustig door. Ja, Piet en Jan, daar gaat hij hoor. Die liggen nog steeds in de plooi, maar moeten nu toch uit de kooi. 48. ‘s Morgens zijn allen wel weer fit, maar zien nog wel een beetje wit. Dat is natuurlijk van de kooi, dat is niet goed voor een flinke booi. 49. De nacht ging dan gestadig door, en ‘s morgens roepen zij in koor: Daar is de vloot uit Nederland, de jonen nog steeds niet in het want. 50. Dus daar zijn het ook geen nieten. Vanmiddag gaan ook wij daar schieten. Eerst gaan wij nu maar even eten, om onze maag weer rust te geven. 51. Want je zult het wel beleven, morgen hebben wij geen leven. Met zoveel haring in het net, komen wij vast niet in bed. 52. Zo zijn wij nu één dag op zee en eten dan ook weer voor twee. Want dat is wel te merken, dan kuiinen wij straks weer werken. 53. Maar als je dan veel haring vangt ben je zo weer aan de kant. Zo wordt de logger klaargemaakt, dan zijn wij straks vast niet te laat. 54. Wij nemen nu de kans te baat, als alles ineens schieten gaat. Wij moeten dan snel achteruit, willen wij niet verspelen rijke buit. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 09-01-2010, 09:31:37 Vervolg
55. Want kom je aan de buitenkant: is het morgen veel zwart want. En daar moeten wij voor waken door spoedig alles klaar te maken. 56. De stelling die wordt neergezet. De rollen lopen in het vet. En de ruimen die gaan open, en allen gaan nu lopen. 57. De jongens verzorgen nu de blazen, en lopen dus nu niet te razen. De jongens geven ze dan lucht, bij iedere blaas een diepe zucht. 58. De vleet die wordt nu nat gemaakt, dat hij straks goed zinken gaat. Want mocht hij blijven drijven, dan is het morgen allen kijven. 59. Ineens zien wij het allen komen al de schepen gaan nu stomen. Met de vlag al in de voormast, en sommigen gaan over-stag. 60. De schipper zegt : wij liggen goed, houd allen daarom goede moed. Wij gaan nu schieten alle netten, en maken daarmee korte metten. 61. De schipper staat nu op de plecht, met op het hoofd een grote pet. Hij staat daar nu te turen om het schip achteruit te sturen. 62. Eerst een borrel om te lokken, en daarna schieten zonder mokken. Al valt het misschien wel tegen, De schipper roept: “Op hoop van zegen”. 63. Wij hebben het allen nu gehoord, drie netten gaan nu overboord. Die moeten nu eerst rekken, eer wij gaan schieten alle netten. 64. Als drie netten nu in zee zijn, roept Klaas de matroos nu even fijn, als die gerekt staat schipper-baas, laat hem maar gaan Klaas. 65. Zo gaat de logger achteruit. Wij hopen nu op rijke buit. Dan weer drie netten overboord, met dan een joon, zo als het hoort. 66. Nu kunnen wij verder gaan paaien, tot de halve vleet, dat is te raaien. En dan maar weer een joon erop, zo als ‘t bij elke logger hoort. 67. Op elk net, dat is niet dwaas, komt er ook een grote blaas. Nu geven wij weer heel gezwind, de reep een heel groot zwink. 68. Nu gaan er weer eens vijftig netten, wij maken daarmee korte metten. Het gaat ook nu, net als de wacht, de aflossing ook weer van kracht. 69 Nu roept de schipper van de plecht, het hoofd ontbloot, dus zonder pet: “Geschoten met vlijt, God zegen ons arbeid” 70. De kok is klaar, wat wij nu weten. Wij gaan nu eerst eens lekker eten. Aardappels, bonen en spek, dat is nu eens lang niet gek. 71. Want dat is de kracht voor de dag van morgen, als de kok niet goed kan zorgen. Want als wij soms veel haring vangen, wordt het laat, ook in de pannen. 72. Wij zijn dan allen heel vol vuur, en kijken dan niet op een uur. Wij zijn dan bezig zonder ergeren, om de tonnen goed te bergen. 73. Na het eten gaan wij slapen, dat wij vannacht niet staan te gapen. De jongens houden nu de wacht, die slapen straks tot aan de nacht. 74. Zo slapen wij tot vier uur haast, en blijven de zenuwen de baas. Kan het eerst maar halen wezen, dan behoeft er niemand meer te lezen. 75. Dan komt de jongste met de thee, en wij drinken heel gedwee. Chocola dat hoort erbij, daarom nemen wij er twee. 76. Dan is het weer eens lekker praten, om je werkgoed klaar te maken. Het oliegoed wordt nagekeken, en daarna wordt er weer gegeten. 77. Wij eten brood, om van te rillen, van die grote dikke pillen. Maar als je altijd buiten bent, ben je daar gauw aan gewend. 78. Dan gaat de wacht op om zeven uur, en duurt dan voort tot ruim éé uur. Zo wordt het dan voor elke rit, totale rust op heel het schip. 79. De vis-lichten die zijn ontstoken. En allen in de kooi gekropen. Zo komt om n uur dan de wacht die ‘t laatste was van deze nacht. 80. Het is nu drinke, drinke, drinke! Dus allen gauw nu bij de pinke. Nu komt eerst dan de koffie kan, en daarna dan de stuurman. 81. Die roept dan rustig op het dek: Als je allen gedronken hebt, dan gaat de baas betalen en wij de netten halen. 82. De afhouder gaat op het bankje, achter de winch en op een plankje, om de reep in te gaan halen en wij de netten binnenhalen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 09-01-2010, 09:32:36 slot
83. De reepschieter gaat in het ruim, en krijgt dan telkens weer een pluim als hij de reep heel netjes opgeborgen in het reepruim heeft. 84. Eén oudste gaat nu in de krebbe. ‘d Andere dan maar vóór de krebbe. De kok die krijgt een grote pluim en gaat nu ook maar in het ruim. 85. Dan komt de oudste met de zeizing en heeft gelijk heel goede tijding: Het is zilver buitenboord, heb je het allen wel gehoord? 86. De matroos op het middendek vinden dat nu lang niet gek. De motor die gaat malen en zij gaan lekker halen. 87. Zo gaan wij nu snel halen, om de buit binnen te halen. Zo gaat het tot de halve vleet. Het dek is dan geheel compleet. 88. Vol met mooie zilvre haring, is voor velen een openbaring. Want zoveel als er nu in zit, wordt het maar een korte rit. 89. Als de haring zo blijft komen, kunnen wij weer spoedig komen. Niet Noord-West zoals het was, maar Zuid-Oost komt dan te pas. 90. Nu eerst de haring gaan verwerken, met tonnen zout en dan ook merken. De schipper komt ze eerst eens keuren, dan kunnen wij direct gaan steuren. 91. Eerst de tonnen uit het ruim. Terwijl is dan de koffie bruin; de koffie is nu wel getrokken en d’haring ruik je aan je sokken. 92. Maar daarom gaan wij nu niet treuren; eerst gaan wij de haring steuren. De haring gaat nu eerst in manden om in de warrenbak te landen. 93. Daar krijgen zij dan allen zout, dat is het best voor hun behoud. Nu worden zij in de ton gelegen, het deksel houd de bovenste tegen. 94. Dat de ton maar geheel vol mag zijn, dat vind de reder dan ook fijn. Want als de haring eens gaat krimpen, dan zullen de tonnen aardig slinken. 95. Zo steuren wij ze allen vol totdat zij zijn heel boordevol. Na steuren, wat is dat een boffie: daar staat de kok al met de koffie. 96. Dus allen maar weer koffie drinken en dan maar weer eens bij de pinken. Want buitenboord daar staat nog wat, en zo te zien is ‘t ook nog zat. 97. Dat zien wij aan de blazen, die zwaar liggen te grazen. Dus één, twee, drie daar gaat hij weer nu maar voor de tweede keer. 98. En opgewonden wordt de reep, het zelfde als de eerste vleet. Maar dit duurt dan ook uren: het schip heeft wel eens kuren 99. Maar na geworstel en gezweet is twintig last dan scheep. Nu gaan wij eerst die van vanmorgen een veilige rustplaats bezorgen. 100. Nu worden de tonnen dichtgeslagen. Dit alles doen wij zonder klagen. Daarna gaan wij dan eten, en hebben dan ook niets vergeten. 101. Dan wordt er weer gesteurd, en allen zijn goed opgebeurd. Want als het morgen weer zo is, dan gaat het deze reis niet mis. 102. Als de visjes dan beneden zijn, dan denken wij zo gaat hij fijn. Wij drinken koffie met een koek, en krijgen dan weer flinke moed. 103. Want als je zo hard hebt gewerkt, dan voel je je allen ijzersterk. Wij zijn niet meer te remmen de visjes die gaan haast weer zwemmen. 104. Nu spoedig de netten overboord. Dit hebben wij allen al gehoord. En daarna is het net als gister: “Op hoop van zegen” roept de schipper. 105. Zo gaat het nu van voren aan, totdat wij straks weer slapen gaan. Zo gebeurt niets nu eens toevallig, alleen het weer is wisselvallig. 106. Ook d’andere nacht, wij zien het al, ‘t is buitenboord ook nu weer bal. Alles is zilver en ‘t is koud, de visjes willen graag in ‘t zout. 107. Wij hebben nog zat lege tonnen. Dus behoeven zij ook niet te brommen. Zo halen wij de vleet weer in, en de schipper gaat het naar de zin. 108. Laten wij het nu maar hopen, de haring gaan wij snel verkopen. De logger wordt gedraaid zonder te maren, wij gaan voor de wind en lekker varen. 109. Zo gaan wij weer naar moeder toe, en zijn nu allen heus wel moe. Wij gaan nu eten zonder ergeren en dan de haring verder bergen. 110. De koers Zuid-Oost, wie doet je wat. Als het zo gaat zijn wij zo bij ‘t Gat. Wij moeten wel een daagje stomen, maar hopen er toch wel te komen. 111. De volgende morgen, ‘t is net een boek, is warempel al de Hoek. Zo zijn wij nu weer vol en zoet, de bemanning maakt het reuze goed. 112. Zo zien wij snel de haven komen, waar wij gauw in zullen stomen. Onze familie is niet mal: zij staan allen ook al aan de wal. 113. Wij meren nu de logger af. al de mensen staan daar paf. “ Jullie schipper is geen wipper, maar een heel gelukkige schipper”. 114. Nu snel naar huis, dat is het beste, waar nog achtenveertig uur ons restte. Want dan is het ook heel gedwee: “Jongens, gaan jullie nu weer mee ?‘ Vlaardingen, januari 1967 K.Struijs Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 10-01-2010, 10:58:16 Het afzenden der haringnetten
Als het net is ingeworpen, Brengt men het in sloep of boot; Om het naar de buis te roeijen, Bij de groote haringvloot. Zie eens, kind’ren; hoe die visschers; Langzaam sjorren met het net, Opdat het niet zoude lijden, Gaan zij daar meé tred voor tred. Nu zal ‘t visschen haast beginnen; Alles is straks kant en klaar; Ook de tijd om visch te vangen, Is, in weinig dagen, daar. Nu, lieve kinderen ! begint de haringvisscher in zijn element te komen. Hij gaat nu zijne netten afzenden, en draagt dezelfde met de grootste voorzigtigheid in eenen boot, waarmede hij ze naar de buis brengt; want, daar dezelve nu getaand, gekurkt, gelood en opgetuigd zijn, moet hij vooral zorgen dat er niets aan beschadigt wordt; want de minste fout of gebrek welke er aankwam, zou hem, wanneer hij aan het visschen was, eenen geheelen trek kunnen doen verliezen, en daardoor de grootste schade toebrengen. Als gij daar immer gelegenheid toe hebt, moet gij dit eens gaan zien; want het is wel de moeite waardig om de oplettendheid na te gaan, waarmede hij zijne netten in den boot bezorgt om dezelve te verzenden. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 10-01-2010, 11:00:20 Ode aan de vuurtoren
Des ‘s avonds, bij het vallend duister, doet gij toren steeds uw plicht. Werpt gij, met een stralend luister den zeeman toe uw reddend licht. Als de zee bij zomers weertje zich spiegeld in de manegloed of als zij, opgezwiept door stormen, komt tot de allerhoogste vloed, altijd staat gij trouwe toren als een wachter aan de kust. Niets kan uwe kracht verstoren, gij brengt den zeeman altijd rust. Als hij moe, na zware reizen, eindelijk weer uw schijnsel ziet, voelt hij nieuwe kracht herrijzen en zingt hij een dankbaar lied. Morgen ben ik weer eens binnen, ben ik weer bij vrouw en kind. In mijn huisje bij den toren, waar ik geluk en vrede vind. Maar 't gebeurde ook vele keren dat er één niet weder kwam. Dat de zee, die ons zo veel kan geven, er eentje als een offer nam. Ook dan nog, ouwe trouwe toren, vervuld gij nog een heilige plicht. Zend over hun die ‘t leven verloren als een krans huw troostend licht. W. Eizenberger Egmond aan Zee Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: leen/spaans/ op 10-01-2010, 14:15:38 De schipbreuk van IJmuiden.
Dag Katrien, sprak visscher Barend. "t Is mijn tijd, ik ga er op uit. De zee bedaard, de lucht is klarend En dan ik heb een goede schuit. Je bent te klein om mee te varen. Zeur nu niet, wacht tot de Paasch. Hier heb je een cent, maar je moet sparen Dan koop je een schuit, dag lieve Klaas. Refrein Moeder wanneer is het Paasch Want dan mag ik met vader varen. Zoo vraagt lief vleiend kleine Klaas En vang ik visch Dan ga ik voor een schuitje sparen. De morgen daagt, de zee is rustig, De zon loert door het venster heen, Vrouw en kind zijn levenslustig Voor angst bestaat geen reden, neen. Katrien en Klaasje zingen samen Van de zeeman en zijn bruid, Avondrood valt op de ramen Terwijl de klok voor bedtijd luidt. Refrein "t Is nacht, de zee begint te tieren De bliksem klieft, de donder rolt Hoort hoe woest de winden gieren, Al schreiend strandwaarts holt. Knielend liggen zij ter neder Goede God heb medelijden Spaar de onze in dit weder En Klaasje vraagt onschuldig, blij; Refrein Het dorp in rouw, de klokken luiden Daar nadert ginds een droeve stoet, "t Is visscher Barend van IJmuiden, Eerbiedig wordt zijn lijk begroet Marmerbleek ziet Klaasjes moeder Valt snikkend op haar Barend aan Haar smartkreet luidt, O Albehoeder, Wat hebben wij dan toch misdaan? Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 11-01-2010, 08:23:11 Zien op Zee
kusten zien is gretig worden, land is liefde lang ontbeerd. Sterren zien is zeker worden van bestek dat werd begeerd. wolken zien is regen vrezen, sneeuw of nevel, mist of kou. Foto’s zien is heimwee krijgen naar een molen of een vrouw. meeuwen zien is land verwachten berg of atol, fjord of klip. Drijfhout zien is ‘t lot vermoeden van een makker en zijn schip. haaien zien is giftig worden, pure angst of pure haat? Steden zien is eenzaam worden in de massa, straat na straat. nevel zien is navigeren met verhoogde waakzaamheid. Schepen zien is afstand houden of men een melaatse mijdt. vlaggen zien is herkomst weten van een onbekende vorm. Strepen over jagend water zijn de boden van een storm. Maar de waarde van het varen ligt niet in hetgeen men ziet. Wél in schatten...navigare.. wat het heden morgen biedt. Jan Noordegraaf Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 11-01-2010, 08:25:39 Victaliëren
Voor men zich op zee begeeft, Moet men zorgen voor het eten, Want de zee maakt etenslust, Zoo als alle zeelien weten. Daarom zorgt de visscherman, Om zich te victaliëren, Met gezonde en goede kost, En iets om de keel te smeeren. Is hij dat niet dubbel waard? Die in nattigheid en koude; Zoo veel nachten met de vangst; Van den nutten haring sjouwde. Als de netten aan boord gebragt en behoorlijk geborgen zijn, neemt de stuurman, als bevelhebber der buis, de noodige eetwaren aan boord; bestaande gewoonlijk in aardappelen, spek, worst, boter, brood, kaas, turf, hout, azijn, zout, peper en eenige jenever of brandewijn, ook nemen sommige stuurlieden bier mede, doch dit geschied maar bij weinigen. Deze victalie wordt door de reeders of eigenaars der buizen, aan de leveranciers voorgeschoten, en bij het eindigen der reis, wordt er een dag bepaald, welke men ‘de Rekening’ noemt, waarop de stuurman met Zijne matrozen hun verdiend loon ontvangen en dan weten zij hoe veel ieder, voor de gebruikte victalie wordt gekort. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 12-01-2010, 09:32:21 Kerstmis op zee
de mens is geen mens meer zonder machines geen mens kan nog zonder vleugelen of zwemvliezen van staal de mens is geen mens meer vogel vis tegelijk kunstmaanbewooner terzij de krimpende aarde de mens is geen mens meer achter het nieuwmetaal drijft zuurstofloze ruimte ademloos levensvreemd mee de mens is geen mens meer zonder geest geen machines zonder geest geen staal: staal is geschapen materie de mens is geen mens meer zonder de geest van god zwevende over de wateren als in de beginne de mens is geen mens meer geen schepper van nieuwmaterie zonder de geest van god de schepper zelf schepper Jan Noordegraaf Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 12-01-2010, 09:33:59 De buis voor de stad Enkhuizen liggende, om zee te kiezen
Nu is ‘t haringbuisje klaar, Om in zee te steken, Dikwerf is uw gunst, o God! Aan deez’ vangst gebleken. Schenk haar nu ook weer die gunst, Daar zij op vertrouwen: Doe hen ook d ree, Spoedig weer aanschouwen: Met een rijk geladen vracht, Daar zij zoo naar wenschen; Voor zich zelf en voor het land, En voor alle menschen! Zoo als gij op dit plaatje ziet, lieve kinderen! leggen de haringbuizen voor de stad Enkhuizen in Noord-Holland, gereed om in zee te steken. De netten, de victalie en al het noodige is aan boord; zoodra nu de bepaalde zeildag, (waarover ik u bij een volgend plaatje, nader zal onderhouden,) gekomen is, en al de ter haringvangst uitgeruste schepen bij elkander zijn, dan gaan zij gelijk onder zeil. 0, dat is zoo een groote vreugdedag; en geen wonder, want het welvaren van duizenden menschen, welke, wanneer de buizen met eene goede vracht weder binnen loopen, hierdoor gespijsd en gevoed worden, hangt er van af. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 13-01-2010, 08:15:53 DE JONGE KREEFT EN DE ZEEMOSSEL
Een Mossel, die aan ‘t strand, van water thans ontbloot, Haar huis nu open deed, dan sloot, Wierd van een jonge Kreeft, in dwaazen nyd ontstoken, Eens uit haar hol dus aangesproken: 0 Mossel! uw geluk is ongemeen. Wy Kreeften, hoe ellendig is ons leven! Nu worden we uit ons hol door buuren-zelf verdreven: Dan voert de storm ons elders heen. Gy hebt uw steenen huis, waarin u niets kan deeren: Gy opent het en sluit het weêr naar uw begeeren: Ik bid, toon my de vriendlykheid Van voor een oogenblik my in uw slot te ontfangen. Ik weet dat my die gunst door u niet word ontzeid. Ik zou terstond voldoen aan uw verlangen, Hernam de Mossel straks, indien Ik my niet schaamde groote li In myn onzindlyk huis te zien: Want, inderdaad, ‘t is niet gereinigd naar behooren. Zo ‘t voor een’ korten tyd u echter kan bekooren By my te komen, kom, opdat ik u voldoe. Wy hebben plaats. Zy komt. De Mossel sluit zich toe. Maak open, riep de Kreeft; ik stik; laat me ademhalen. Was ‘t antwoord: maar zie eerst hoe de afgunst u doet dwaalen, Gy word op ‘t oogenblik bevryd, En leer, in plaats dat gy eens anders staat benyd, Met uw geluk te vreên, uw’ dwaazen wensch bepaalen. H.J.R. Uit C.F.Gellert’s Fabelen en vertelsels, vertaald in neder-duitse vaerzen, uitgegeven bij Pieter Meyer, op den Dam in 1772. Christian Furchtegott Gellert 1715 - 1769, Leipzig. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 13-01-2010, 08:17:49 Komst op de visscherij
Ziet eens welk een heer van schepen, Zeilt op dezen waterplas; Die altijd zoo stil en vreedzaam, Voor zij er aan kwamen, was. Hier op Engelands waterkusten, Is de beste visscherij; Hier vischt iedere haringvisscher, Vrolijk, vergenoegd en blij. Ieder zoekt en kiest een plaatsje, Waar hij ‘t net uitwerpen zal; Of hij laat dit veeltijds over, Aan het loutere toeval. Daar de haringen, even als meer andere en wel de meeste vischsoorten, vaste plaatsen in het water of in de zee hebben, waar zij zich ophouden en in eene groote menigte tezamen scholen; zoo hebben de visschers sedert onheugelijke tijden opgemerkt, dat de meeste, de vetste en smakelijkste haringen, zich op de kusten tusschen Engeland en Holland, naar de noordzijde, ophouden. Allen, van welke natie ook, zeilen daarom derwaarts, en men ziet aldaar honderde pinkjes bij elkander verzamelen; ieder kiest eene gevoeglijke plaats om te visschen, en men helpt elkander als het noodig is, om zich eene goede en overvloedige vangst te bezorgen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 14-01-2010, 09:15:19 De Bevoorrechten
Een oude zeemeeuw zal men nooit zien sterven. Als het zijn tijd is, vliegt hij uit het land. Wie speurend langs de vloedlijn loopt te zwerven vindt soms wat vuile veren aan het strand. Een meeuw schijnt in de hoogte dood te blijven Toch vliegt hij voort, de vleugels uitgespreid, Alsof zijn spieren plotseling verstijven, en roerloos zeilend talmt hij in de tijd. Voorbij de kim moet hij het water raken, onzichtbaar voor een ieder op het land. Alleen een zeeman ziet soms, bij het waken, een dode vogel zweven langs het want. En hij alleen verstaat dit vege teken als eeuwigheid die neerziet in de tijd. en voelt zich drijven door de blauwe streken van Gods ontstellende oneindigheid. Jan Noordegraaf Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 14-01-2010, 09:17:04 Het uitwerpen der netten
0, daar werpen zij de netten, Met een hopend hart in zee: Ziet hoezeer zij werken, slaven, Alles brengt toch moeite mee. Het weer is goed, de wind is gunstig, ‘t Pinkje dobbert op en neér, En geheele troepen haring, Zwemmen dart’lend heen en weér Past maar op, verheugde zwemmer, Kort van duur is uwe pret! Visscher vangt u, door zijn’ loosheid, Allen in zijn haringnet. Gewoonlijk worden op St.Jansnacht de netten in zee geworpen, en dan mist het zelden of de visscher heeft, eer de morgenstond is aangebroken, een groot gedeelte van Zijne vangst aan boord. Hij ontlast dan zijn net, gelijk gij op het volgende plaatje zult zien, van den buit, maakt hetzelfde weder schielijk klaar om zijne poging te hervatten, en als hem dit eenige dagen achter elkander gelukt, kan hij spoedig, met zijne volgeladene pink, de Nederlandsche kust weder gaan opzoeken, om het voordeel en loon voor zijnen doorgestanen arbeid en vermoeijenis te erlangen. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 15-01-2010, 08:18:24 Ballade van de zwijgende zeelui kerstmis 1980
Ik zag hem in zijn hut vaak zitten schrijven maar hij hield wat hij maakte strikt geheim voor zijn omgeving, die niet zou begrijpen dat hij zich kon verlagen tot gerijm. Soms had ik zin zijn prullemand te lichten voordat hij die weer leeggooide in zee. Verfrommelde papieren vol gedichten dreven als afval in het kielzog mee. Hij keek ze na alsof het geesten waren van oude vrienden die hun zeemansgraf als dolenden op aarde niet aanvaarden. Maar éénmaal wees de zee zijn offers af. Toen waaiden zijn gelouterde gedachten als vlinders op een windvlaag over dek en hij er achteraan, alsof hij trachtte zijn ego nog te redden van dit lek. ‘k Heb een van deze vlinders kunnen grijpen, het blad lag wiegend in mijn open hand terwijl ik gretig las: “Alleen onrijpen vinden in verzen het beloofde land, want onze wereld schreeuwt om graan en olie, gedichten lenigen geen hongersnood, de waarde van een vers is maar symbolisch, daarom gooi ik de mijne overboord.” Ik heb nog maandenlang met hem gevaren en zwijgend deelden wij elkaars geheim dat mooie woorden monsters zonder waarde voor de verdoemden op de wereld zijn. Jan Noordegraaf Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 15-01-2010, 08:19:41 Aan den Held ter Zee
Dorus Rijkers! Menschenvriend, Onze zaak, die goed bedient; Dorus Rijkers! Kloeke Held, Onze waar bespaart U geld; Dorus Rijkers! Nooit bevreesd, Onze Levertraan geneest! een advertentie van een drogist Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 16-01-2010, 10:02:23 Ballade van de kakkerlak
Met proviand uit Singapore kwam er een kakkerlak aan boord als eerste van een nieuw geslacht, nadat het schip was uitgegast. Ze rende midden in de nacht een grote zak bananen uit en klauterde, bang voor een moord, snel in de holte van een tros die op de poop lag opgebost. Daar bleef zij, een verlaten vrouw, beschermd door niets dan henneptouw en deinde met de golven mee over de Zuidchinese Zee. Wel vond ze troost in de kombuis wanneer dat ‘s nachts verlaten was en vrat zich dik aan eierstruis uit doppen in de kerriebak, wanneer het woensdag was geweest. ‘t Is waar, ze had een best menu. Het wisselende residu waaruit -ware zij mens, geen beest – de stemmingen van kok en crew te proeven zouden zijn geweest. Ze at zich zat en baggervet maar wat baat het een kakkerlak wanneer zij leeft en slaapt en vreet en niemand heeft die om haar geeft? De eierzakken aan haar lijf, die bleven groeien, man of niet, - zoals bij ‘t mensenras geschiedt - vielen vergeefs en vruchteloos binnen de muren van de tros. Soms kwam een zeeman; die begon, gezeten op het zachte touw, te neuriën van thuis en vrouw, terwijl hij staarde naar het zog. Helaas, was zij maar mens geweest, of hij een kakkerlakkenman, De een krijgt schepen en verstand, de ander een insektengeest. Jan Noordegraaf ( uit: “Luisteren naar schelpen” ) Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 16-01-2010, 10:04:50 Het breistertje
Mooi Kniertje staat van dag tot dag En breit voor haar deur een kwartiertje: “Voor wien dat paar kousen wel wezen mag, “Mijn allerliefste Kniertje? “Voor wien dat paar kousen wel mag zijn, “Voor moêrtjen of voor vaârtje?” Zeurt dag op dag die bleeke Krijn, “Of zijn ze voor Grietjen of Saartje?” “Wel Krijnbuur! wist je dat zoo graag? “U wil ik het niet verzwijgen. “Je bent niet voor niet zoo jentig van daag, “Om alles uit me te krijgen. “Beloof maar dat je ‘t niemand zegt,” Zegt Kniertje, hoe langer hoe zachter, “De wereld is tegenwoordig zoo slecht; “Ze zocht er zeker wat achter. “Die kousen zijn voor me moêrtje niet, “En geenszins voor mijn vaartje; “Ze zijn ook niet voor zuster Margriet, “Veel minder voor ‘t kleine Saartje. “Ze zijn niet voor Oompje, ze zijn niet voor Meui, “Hoe hoog of laag ze sprongen; “Ze zijn niet voor een oude kneu, “En niet voor een laffen jongen. “Ze zijn - ze zijn - ze zijn - ze zijn.... “Je zult het maar raden moeten “Die kousjes, zoo witjes, zoo netjes, zoo fijn, “ Ze zijn - voor twee bloote voeten.” Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 17-01-2010, 08:41:32 Aan Land
Welkom, welkom in ons vaderland Wij zijn nu weer op Hollands strand En wie kan ons genoegen geven Hoera, hoera het zeemans leven Het varen gaat de zeeman goed Dat geeft ons geld in overvloed En zie ik dan mijn ouders hier Dat is voor mij een groot plezier Zij hebben mijn maandgeld weer ontvangen Dat is naar ieder zijn verlangen Dat doet de zeeman altijd goed Als hij zijn ouders weer ontmoet En wat de zeeman al niet ondervind Is bij de meisjes in het zwindt Maar die weten het wel te halen De arme zeeman die zal het wel betalen Zoo zingen wij met wijn en bier Hoera de meisjes van plezier En wat de zeeman niet ondervind Het zij bij storm, regen of wind Nu om te zwerven al op de baren De Heere zal de zeeman wel bewaren En komen wij dan weer aan ree Dan brengen we braaf duitjes mee En is het geld dan weer verteerd En is het buikje schoon gesmeerd Vaarwel, vaarwel dan lieve vrouwe We gaan ons weer op zee vertrouwen Het varen is voor ons zo best Nu weer een reisje Oost of West Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 17-01-2010, 08:43:25 Uitreis
Nog wuift hij met zijn mutsje, Jan Nog wuift hij met zijn mutsje, En kijkt zoo lang hij kijken kan Naar niemand als je zusje Dag Harmen! Jongen, hou je goed! Ik zal het ook doen, Harmen! Ik zal niet, als een weeke bloed, Gaan krijten en gaan kermen. ‘t Is zomerdag, de nachten kort, De buien van s’gelijken; Naar strakjes, als het najaar wordt, Dan komt wat anders kijken. Dag Harmen! Jongen, hou je goed! Ik zal het ook proberen; God is almachtig, God is goed, Hij zorgt bij alle weren. Met Paschen spreek je Vader aan, En waagt een woord van trouwen. Het zal misschien zoo grif niet gaan, Naar wel met vol te houwen. Dag Harmen! Jongen! hou je goed: Ik zal je helpen. Vaârtje! Eer mei in ‘t land is, schep.maar moed! Zijn wij een vrolijk paartje. Nog wuift hij met zijn mutsje, Jan! Nog wuift hij met zijn mutsje, En kijkt, zoo lang hij kijken kan, Naar niemand als je zusje..... En op dat zeiltje turen wij, En dag en uur vergeet ik, Kom Jongen! geef me een zoen, want jij Houdt ook van hem, dat weet ik. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-01-2010, 09:18:26 Afscheid
Toen ik voor de eerste maal ging varen En van mijn moeder afscheid nam, Ik zal het nooit, neen nooit vergeten, Hoe mij toen ‘t vocht in ‘de ogen kwam. En hoe ze mij, die lieve moeder, Al wenend in haar armen sloot. Ik zal het nooit, neen nooit vergeten, Al is zij nu reeds jaren dood. Al snikkend sprak zij bij het scheiden, Och; blijf toch altijd flink en goed. Wordt nooit losbandig beste jongen, 0! blijf in ‘t diepst van uw gemoed, God en zijn Heilgen wil vereren, Zoek nooit in kwaad of zonde uw eer En komt van al die verre streken, Steeds als mijn jongen tot mij weer. Dit woord, het klinkt mij nog in de oren Als ‘k in de stilte van de nacht, Aan haar gedenkt, die mij zo liefhad. Met zoveel zorg heeft grootgebracht. In menige uren van verzuchting, Was ‘t mij of ik mijn moeder zag. Alsof ik weer haar stem mocht. horen,. Als op de eerste afscheidsdag. Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-01-2010, 09:20:41 Eerste reis
Klein jantje steekt van wal, Hij doet zijn eerste reisje. Vrees niet, malmoêrtje dat hij vall’: Een jongen is geen meisje, En jantje kan het al. Kom dan, kom dan, Kom dan als een man, Kleine jan! Klein jantje wendt den boeg Naar vaders open armen. Die haven is sekuur genoeg, En wil hem graag beschermen. Kind! Kies haar laat en vroeg! Kom dan, kom dan, Kom dan als een man, Kleine jan! Straks gaat hij weer in zee, En nog wel twintig keren Van de ene naar de andre ree, Met zeilen en laveeren. Der oudren hart vaart mee. Kom dan, kom dan, Kom dan als een man, Kleine jan! Bezwijkt in ‘t eind de moed, En wordt de kracht wat kranker, Dan strijk hij ‘t zeil en gaat voorgoed In moeders schoot ten anker; Daar is het rust en zoet. Kom dan, kom dan, Kom dan als een man, Kleine jan! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: leen/spaans/ op 18-01-2010, 09:49:01 De meermin
Daar vaart een arme vissersman, Door Tesselstroom naar zee, Hij vist al wat hij vissen kan, Maar 't zit vandaag niet mee. Varen, varen, ondanks bezwaren, Varen, varen altijd maar door; Baren, baren, overal baren, Baren, baren, achter en voor. Ikdoe mijn best, ik zet mij schrap, Gedachtig aan mijn kroost, Doch vang slechts kwaje duivelskrab, Met kompliment van Joost! Wat daar opeens naar boven schiet? Een meermin, vol en rond. Zij slaat heur staart, zij zingt een lied, Zij kamt heur lokken blond. Duik met mij onder, visserman, In schoon-opalen zaal; Gij sluimert in mijn armen dan, Als mossel in zijn schaal. Wat moet die arme visser doen? Hij vangt haar in zijn net En toont haar thans, voor één dubloen, In 't kermiskabinet! Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Jansen op 18-01-2010, 21:14:53 Hiermee is van mijn kant het laatste gedicht geplaatst
K Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: schubbereet op 19-01-2010, 09:41:27 Hiermee is van mijn kant het laatste gedicht geplaatst
K Jammer Karel, ik heb er van genoten. Misschien bedenk je je nog :-\ Hans Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Maart op 19-01-2010, 09:59:02 wat doeie Karel, neem ff rust en dan weer vorders ;D
gr Maart Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Jan Canuck op 20-01-2010, 22:11:55 Ik ben het met Maart eens.....
Dus een Schot en een Canadees tegen één Hollander...... ;) Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk Bericht door: Zeester op 20-01-2010, 23:25:59 Joh Karel....... jammer Man!!!!!!!
ik heb er altijd van genoten. Groetjes Willem. |