Welkom, Gast. Alsjeblieft inloggen of registreren.
21-11-2024, 18:10:05
Startpagina Help Zoek Inloggen Registreren
Nieuws: Nieuwe leden moeten helaas wachten tot dat de webmaster ze accepteert. Er is veel kaf onder het koren. Het beste kunt u na registratie ons nog even een e-mail sturen jolydesign@ziggo.nl.

+  Vraag en antwoord & Wie wat waar
|-+  Vraag en antwoord
| |-+  Vraag en antwoord
| | |-+  Adriaen Coenens schatkist
« vorige volgende »
Pagina's: 1 [2] Omlaag Print
Auteur Topic: Adriaen Coenens schatkist  (gelezen 32338 keer)
Piet Es
Gast
« Antwoord #15 Gepost op: 22-07-2009, 20:49:52 »

Adriaen Coenens schatkist [7]
                             
De handel in vis

De denkwereld van Coenen moet zich steeds hebben bewogen tussen afslag en handel. En zijn interesse zal dan ook heen en weer hebben geschommeld tussen datgene wat eerst afslag wás en wat vervolgens handel wérd, te weten: de vis in al haar verschijningen. Over die vis is – steeds Coenen volgend! – in de verschillende voorgaande artikelen al het een en ander verteld.
Het ligt voor de hand dat bij dit voornoemde ‘een en ander’ de factor handel in Coenens vertellingen steeds om de hoek gluurde. Want Coenen bleef in alles wat hij dacht en deed steeds toch  op en top de zakenman. Daarom nu een overzicht van wat Coenen zoal over zijn handel opmerkte en vastlegde; dat betrof primair de vis en haar kwaliteit, de geldswaarde ervan, de uitvoer van de vis naar elders, maar ook: de straffen bij zwendel en wangedrag. En tersloops ook nog het blauwtje dat hij indertijd liep in zijn handel (godt betert!) met ernaast soms, en ongewild, tevens een stukje vaderlandse geschiedenis.

‘Voor rijcke weeldighe luyden’
Het was in Coenens jaren niet anders dan tegenwoordig wanneer het gaat om tongen. Ze werden in zijn jaren al als een ‘leckere spijse’ ervaren (276 en 279) voor een select publiek, door Coenen steeds ‘die rijcke weeldighe luyden’ genoemd. Vooral wanneer ze weinig werd gevangen leverde die vis veel geld op. Ze was met name geliefd in Brabant en in steden als Antwerpen, Mechelen en Brussel ‘daer die rijcke heeren verkeeren en woonen’. Eens stuurde Coenen zijn knecht met vis naar Brussel waar op dat moment keizer Karel V en zijn zuster Maria van Oostenrijk verbleven. Onder de vissoorten die de knecht meevoerde waren 40 tongen die per stuk acht stuivers deden. Deze prijs was niet te hoog want bij schaarste kon ze wel tot 20 stuivers oplopen en Coenen vertelt, ooit destijds gehoord te hebben dat de tong bij grote feestmalen per stuk in de verkoop wel een kroon – ongeveer twee gulden – kon doen. De aangevoerde schol werd, naast vers verkocht, ook veel geleverd aan de plaatselijke visdrogers. Die voerden hun gedroogde schol dan bijvoorbeeld weer uit naar de Antwerpse pinkstermarkt en ‘daer quamen dan die van Coolen ments straetsburch (Keulen, Mainz, Straatsburg: auteur) ende meer ander duitse koopluyden ende coften daer haar gerijf van den ghedroochden scollen’. Geleidelijk aan ging die Antwerpse stapelmarkt over naar de Zijdse dorpen zélf, getuige twee eerdere verhalen van Coenen, een waarin een Katwijker voor een handelaar 2400 tonnen gedroogde schol aanleverde en een ander waarin Coenen een blauwtje liep bij een Duitser die een leverantie van gedroogde schol niet betaalde.

Weinig in tel
Volgens Coenen (295 en 296) was in zijn jonge jaren de pieterman als vissoort bij de viskopers maar weinig in tel. Daar kwam verandering in toen de eerdergenoemde Maria van Oostenrijk eens in Den Haag op bezoek kwam. Ze bezocht daarbij het strand en voer vervolgens op haar verzoek ook mee met  een visserspinkje dat ging vissen. Men viste en ving daarbij pietermannen die zij uitdrukkelijk ook wilde proeven. Aldus gebeurde en ‘sinter dier tijt heeft se den rijckdom mede willen eeten ende cregen daer smaec in’. Het kon blijkbaar verkeren want al schrijvend herinnert Coenen zich van vroeger dat hij toen wel 20 pietermannen zag kopen voor één oort, neerkomend op een kwart van een stuiver. Hij merkt tevens op dat de destijds in Scheveningen gelegerde Spanjaarden de pieterman graag lustten. Ook de zeehaan was volgens Coenen ‘welsmaeckelyc’. Toen hij veel vis naar Antwerpen, Brussel en Mechelen vervoerde was de zeehaan voor hem een goede handel. In zijn jonge jaren werd ze, naar een oude visser hem vertelde, zoveel gevangen dat iemand in één reis 1600 zeehanen had bekomen. Men betaalde toen voor de honderd stuks zes stuivers. Ook hier kon het verkeren want deze vis werd later zo schaars dat men soms wel vier, vijf of zes stuivers voor één zeehaan betaalde, aldus Coenen.   
   
Galg
Dat het tenslotte met zwendel in de vishandel destijds slecht af kon lopen laat Coenen ook nog weten. Hij vertelt over een viskoper uit Egmond die vis verhandelde naar Engeland. Onder die vis voerde hij eens een teunhaai – een minderwaardige vissoort – mee die hij in Engeland presenteerde als zijnde een steur, een dure vissoort. Dit kwam hem daarna ook écht duur te staan want toen hij opnieuw met vis in Engeland aankwam werd hij voor deze zwendel opgepakt, veroordeeld tot de galg en ook daadwerkelijk opgehangen.


© Piet Spaans 2009
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland

http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans

« Laatste verandering: 10-12-2009, 14:00:05 door Piet Es » Gelogd
Piet Es
Gast
« Antwoord #16 Gepost op: 19-08-2009, 17:53:00 »

Adriaen Coenens schatkist [8]
                        
De vissen van de binnenwateren

De blik van Coenen was niet altijd gericht op de zee; ook in de binnenwateren van het eigen  land ontrolden zich voor zijn ogen zaken die hij de moeite van het beschrijven waard vond. Zodoende kregen ook de vissen uit de sloten, rivieren en meren zijn aandacht; ze vonden evenzeer een plekje in zijn boek (406 t/m 439). Coenens werk ging daarmee nog meer voldoen aan zijn titel.
Aan de hand van door hem getekende kaarten geeft Coenen een overzicht van het toenmalige Holland dat destijds één groot, en visrijk, plassengebied was (410 en 411). Hij noemt daarbij ook de namen van de verschillende, later ingepolderde, meren en geeft hiermee opnieuw blijk van een brede kennis van zaken op verschillende terreinen. Bovendien geeft hij aan de hand van door hem vervaardigde kaarten in dit toch wel zeer opmerkelijke werk inzage in de omvang van de vroegere ‘zuyder zee’ (408 en 409) en in die van het gebied rond de mond van de toenmalige Maas (412 en 413) dat hij met regelmaat in zijn tekst vermeldt. Op de daaropvolgende bladzijden ziet men veel fraaie, van vele details voorziene, tekeningen van diverse vissen die men nog stééds in onze vaderlandse binnenwateren aan kan treffen.

Anderen als bron
Waren tot dan toe de hier beschreven teksten gebaseerd op zijn eigen waarnemingen, wat nu volgt is door Coenen goeddeels overgenomen uit werken van anderen. Naar het zich laat aanzien geldt dit ook voor het merendeel van zijn tekeningen. Coenen voegt wél vaak aan de overgenomen teksten eigen interpretaties toe. Over die vissen van de binnenwateren volgen nu wat aanhalingen. Coenen noemt bij zijn opsomming van vissen onder meer de zeelt (418); daarbij beperkt hij zich tot de welsmakelijkheid ervan en hij meent: ‘ic houde hem delyckater ende leckerder dan den baers ofte brasem’. Zijn mening stond haaks op die van anderen die deze vis te ‘pad-achtich’ vonden; maar dat was nog tot daar aan toe. Men bond deze vis namelijk ter genezing van de pest óók onder de voeten van aan pest lijdende zieken. Bij 16de eeuwers leidde een en ander tot verachting jegens deze vissoort. Het is opmerkelijk dat in huidige beschrijvingen van de zeelt haar genezende eigenschappen nog wel eens naar voren komen.

Feestmalen
De bespreking van de brasem is ook weer specifiek culinair gericht: deze vis was ‘die rijcke weeldighe luyden in haer feestmalen zeer aenghenaem’. De voorn werd eveneens tot een goed smakende vis gerekend; ze had daarnaast nog het bijkomstige voordeel dat ze diende als een goede aas bij de vangst van kabeljauw. Na de stekelbaars noemt Coenen de palingen (436). Deze komen volgens Coenen niet voort uit kuit of uit eieren maar ‘si worden gheboore uten slijm ende vuijlicheijt der ander visschen’. Ook de – weliswaar gekookte – paling droeg bij tot een bepaald herstel, zij het op een ander gebied want ‘dat scuym van den ghesoden ael op den kaelcop gesmeert wast (doet groeien: auteur) haer’ oftewel, het schuim van de gekookte paling op het kale hoofd gesmeerd laat het haar groeien. Dan volgt nu de prik.
 

Voer voor kabeljauwen
De prik (439) is een palingachtige, schubloze vis die ook wel lamprei of negenoog wordt genoemd. Men onderscheidt zee- en rivierprikken. Aangekomen bij de rivierprik wordt de geest van Coenen weer vaardig. Hij is weer op bekend terrein aangezien de prik destijds diende als aas bij de vangst van kabeljauwen: Coenens handel! Dit vangen vond plaats door middel van lijnen met geaasde haken. Indertijd werden de prikken al aangevoerd als een soort consumptievis ‘Inden hage (in Den Haag: auteur) voor die rijcke luijden’. De verkopers ervan – de gebroeders Gerit en Lenert van Ouderscie – boden echter de Scheveningse vissers aan, deze prikken ook eens te gebruiken bij de vangst van kabeljauwen. Dit was buiten Scheveningen, en met name in plaatsen als Vlaardingen en Maassluis, al lange tijd gangbaar. Maar te Scheveningen was men in die jaren nog geheel onbekend met het gebruik van de prik voor de zeevisserij. Echter, daar de beide broers hun prikken voor de halve prijs aanboden ging men ze plaatselijk tóch maar eens proberen ‘en aldus quam dit int gebruic’ vertelt Coenen ons. Hij merkt en passant nog op dat onze kustvissers de riviervis niet waardeerden, nee: ‘dese houdent met haren zeevische’. En gelijk hadden ze!


© Piet Spaans 2009
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans

« Laatste verandering: 10-12-2009, 13:59:22 door Piet Es » Gelogd
Piet Es
Gast
« Antwoord #17 Gepost op: 22-09-2009, 15:42:22 »

Adriaen Coenens schatkist [9]
                             
De vis als attractie      

Door zijn werk tussen en rond vissen en door zijn rechtstreekse contacten met aanlandende vissers kreeg Coenen vaak zicht op vissen of op andere zeebewoners die weliswaar uit de zee kwamen, maar toch buiten het normale of gangbare stramien van alle dag vielen. Zijn nieuwsgierigheid bleek al bij de stranding van de grote vissen uit het eerste artikel en ze blijkt voorts uit datgene wat hij daarover nog verder vertelt.
Een der eerste vermeldingen van zo’n vreemde zeebewoner betreft een door hem in 1546 gekochte ‘poelomp’ (94 en 95). Het gaat daarbij vrijwel zeker om een pijlstaartinktvis. Coenen schrijft ervan: ‘dese vische bij onse vischers bij sommighe een spaense zeekatte ghenaemt ende bij sommighe een poelomp’. Hij kocht deze poelomp voor twee stuivers van een afslager, Isbrant michgiels geheten. Met een wagen waarop zijn overige gekochte vis lag, werd ook de poelomp naar Den Haag vervoerd waar Coenen destijds woonde. Hij vroeg enerzijds aan een schilder om de poelomp te schilderen en ging anderzijds naar het stadhuis voor de aanvraag van een vergunning zodat hij het weekdier tegen betaling kon tonen aan belangstellenden. Terwijl het schilderij echter nog hing te drogen en nog vóór hij de poelomp had kunnen vertonen betaalden twee lieden hem zeven karolusguldens waarna zij op hun beurt de aankoop tegen betaling aan kijkers gingen laten zien. Dit was dus een keerzijde van Coenens handel: vis om te (laten) showen.

‘Scoone vische int aensien’
In 1562 kocht Coenen van de visser Daen adriaenz. een zeldzame vis (537). Deze had een ’scoonheyt van kolore’ waarbij haar hoofd zilverwit was, waarvan de schubben goudkleurig waren en de staart rood als koraal. Hierbij kan worden verondersteld dat het ging om een goudbrasem. Hij benoemt de vis niet; ze was echter zo groot als een grote tarbot en zo rond als een brasem, aldus Coenen. En om de grootte ervan extra te benadrukken stelt hij nog dat de vis ‘een bodem van een biertonne soude bedeckt hebben’. Hij betaalde voor de vis meer dan een ‘pont grooten vlaems’ wat overeen zou komen met meer dan zes karolusguldens. Hij stuurde er iemand mee op pad – naar Den Haag en naar Delft – om haar voor geld aan de burgerij te vertonen zolang de vis nog vers was. Weldra keerde de man terug met de vis want ‘zijn scoenheyt van vergult was heel vergaen’. Coenen droogde de vis daarom en verkocht haar aan een ‘avontuerier’. Terugvallend op een eerdere kanttekening inzake de datering van het Visboeck toch nog dit: Coenen meldt in een randschrift (537): ‘als Ic Dit screve was anno 1580’.

Vreemde zeearend
In 1565 trof een visser, Frans jansz, die ‘garnooten was cruijende’ (garnalen ving: auteur) op het strand een grote schildpad aan. Het ging daarbij, afgaande op de beschrijving van Coenen, om een ‘zee Arent’ (404) daar hij bij het dier ‘een bec als een arent’ waarnam; dit kan met wat fantasie wel kloppen daar een grote waterschildpad in werkelijkheid een sterk verlengde neus heeft. Coenen kocht de schildpad voor zes karolus guldens van die visser. Zijn zakelijk inzicht volgend stuurde hij iemand met het dier op pad ‘om te laten besien om gelt’. Maar terwijl hij de schildpad thuis lang levend had kunnen houden, verliep het showen ervan minder gunstig: ‘hij quam mijn doot tuys’. Coenen ontdeed het dier van de ingewanden en droogde het vervolgens. Hij schonk de schildpad daarna aan een van zijn kennissen die ‘een groot beminder van selsame vremde dinghen van vischen ende vogelen’ was.         

Draakjes
Ooit kwam Coenen in een door hem geraadpleegd buitenlands naslagwerk een afbeelding tegen van een rogje. Het ging daarbij echter om een rogje dat men had gedroogd en verder kunstig had bewerkt tot een ‘draakje’. Coenen nam de afbeelding (248) over in zijn Visboeck en verdiepte zich vervolgens in de materie. Hij merkt in een kadertje naast de tekening op: ‘van die rochgen maeckt men meniger leij draken’ en hij voegde destijds de daad bij het woord door zelf roggen te kopen, deze te drogen en ze te bewerken tot draakjes. Dergelijke draakjes werden verhandeld en in, of aan, huizen ‘te pronc’ opgehangen. Coenen bevestigt zijn huisvlijt aldus: ‘Ic die dit scrijve  hebbe vanden Rochgen menigen draeck gemaect’. Hieruit blijkt dat, alhoewel zijn fascinatie voor vissen en hun achtergronden groot was, het hart van de handelsman toch ook sneller ging kloppen wanneer er een zaak van geldelijk belang lonkte; het veelvuldig noemen van geldbedragen bij door hem ingekochte vissen onderbouwt dit mede.

 
© Piet Spaans 2009
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland

http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans

« Laatste verandering: 10-12-2009, 13:58:57 door Piet Es » Gelogd
De spienet
Gast
« Antwoord #18 Gepost op: 22-09-2009, 20:35:30 »

welkom terug piet we hebben je gemist hoe gaat het beter hopen we was weer goed de schat kist groet henk
Gelogd
Piet Es
Gast
« Antwoord #19 Gepost op: 21-10-2009, 15:32:36 »

Adriaen Coenens schatkist [10]
                             
Verdere studieobjecten
   
Wie nu zou denken dat, na al het voorgaande, Coenen intussen aan het eind van zijn beschouwingen en verhalen zou zijn gekomen heeft het bij het verkeerde eind. Want zoals al eerder werd vastgesteld gaf het Visboeck – ondanks zijn toch wel zéér expliciete titel! – aan Coenen de ruimte, deze titel zo vrijblijvend te interpreteren als het hem maar beliefde.
En zodoende werd zijn boek een opmerkelijke bundeling van verhalen en meningen over vissen, zoogdieren, vogels, vreemde wezens, natuurverschijnselen, religie, geesten en mystiek. Datgene wat hij – met uitzondering dus van de vissen – over een en ander schreef is door Coenen vooral overgenomen uit werk van anderen; het gaat daarbij met name om boeken van onderzoekers van buiten het eigen land. De vissen zijn besproken, daarom nu de beurt aan de viervoeters.

'Van coijen, scapen en eesels'
Coenens opsomming van de hierna uitvoeriger te vermelden en te behandelen dieren begint – fraai ingelijst – aan de top van een folio (28) en de aanhef luidt aldus: ‘daer sijn veel sonderlinge gedierten op ter aerden’. De toon lijkt hiermee gezet, maar Coenen begint daarna met het benoemen van aan ons bekende dieren als koeien, schapen, ezels en varkens en hij merkt daarbij op: ‘die coijen ende scapen zijn over al wel bekant Want zij zijn ouervloedich in onse hollant’. Van de ezels schrijft hij: ‘die eesels en worden niet gegenereert (in deze zin bedoeld als gefokt: auteur) in onse hollant’. Verder zijn afgebeeld varkens, konijnen, hazen en een windhond. In het citaat over de konijnen meldt hij aangaande de destijds te Scheveningen verblijvende Spaanse soldaten: ‘de spangers (Spanjaarden: auteur) hebben der veel doen ruijmen’. Door het vervolgens tonen van een eenhoorn en een olifant (29), een vermoedelijke leeuw met een even vermoedelijke panter, een dromedaris en een bruine beer (30) treedt Coenen buiten de landsgrenzen van zijn tijd. Hij verrast tot slot met een afbeelding van een tweetal dieren (31 bovenaan) waarbij hij opmerkt: ‘Dit beest es in onse hollant onbekent’ daarbij in het midden latend welke van de beide dieren hij bedoelt en wat ze elk moeten voorstellen. Dan schiet Coenen plotseling weg van alle ‘gedierten’ door uitvoerig een psalm van David te citeren.

'Int Pausdom'
Nu, via de zojuist genoemde psalm, toch de flanken van de religie zijn bereikt, is, in het verlengde hiervan, een tweetal teksten – die over de bever (264) en over de otter (265) – nogal opmerkelijk. Coenen schrijft van de eerste: ‘Den bever es den staert met die after voeten voor vische gherekent ende dat voorlijf voor vleijs Dit Int pausdom daer de paus sijn ghebot heeft soe laet hij den staert met de achterste voeten toe te moghen eeten inde vasten ende op zijn verbooden vleijs dagen maer dat voorlijf niet’. Voor de otter gold dit, in vrijwel dezelfde bewoordingen, evenzeer. De stelling kwam er op neer dat ‘Int Pausdom’ – de wereldlijke gebieden waarin de woorden van de paus golden als wet – men op rooms-katholieke vastendagen (waarop géén vlees maar wél vis mocht worden gegeten) een uitzondering mocht maken voor het vlees van bevers en otters. En heel expliciet ging het dan om twee zoogdieren waarvan de status wat onduidelijk leek, met name waar het hun beider achterzijden betrof. De staarten en achterpoten van de beide zoogdieren wijken vrij sterk af van dieren die op het land leven. Men loste dit dan ook op door op vastendagen onderscheid te maken tussen de voor- en de achterzijde van de diertjes. Zo verbaasde een conservator van een Utrechts museum zich al langere tijd over een 16de eeuws schilderij met daarop een stilleven van vissen samen met een liggende, dode otter; hij begreep de aanwezigheid van dit beestje niet. Tijdens een gesprek daarover wees ik hem op Coenens tekst waarna ook voor hem plotseling het muntje viel.

Vogels
Ze passeren samen met de ‘Jan van Genten’ en de ‘zee kueten’ de revue: de 'Schol Aecksteren’, de ‘berch eenden’, de ‘zant loperkens’, de meeuwen en de ‘scit valck’ (232). De laatste kreeg bij Coenen een speciale plek daar deze vogel een bijzondere manier hanteerde om aan voedsel te komen; de vissers vertelden Coenen erover. Het kwam er op neer dat, wanneer een meeuw aan boord van een schip een vis opslokte en wegvloog, de ‘scit valck’ haar zodanig belaagde dat de meeuw haar eten uitpoepte. Jongens aan boord van het schip die het zagen riepen dan tegen de meeuw: ‘scijt hoer scijt soe wort ghij den valck quijt’. Het misverstand was er echter in gelegen dat de meeuw van angst kokhalsde en het voedsel aldus loosde…

 
© Piet Spaans 2009
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland

http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans

« Laatste verandering: 10-12-2009, 13:58:25 door Piet Es » Gelogd
De spienet
Gast
« Antwoord #20 Gepost op: 21-10-2009, 16:06:00 »

weer genoten piet s hoe gaat het nu met je vrouw ik heb je een tijdje gemist hopelijk gaat het beter en kom je vaker op de side groet ensterkte toegewenst door henk de spienet
Gelogd
Piet Es
Gast
« Antwoord #21 Gepost op: 18-11-2009, 14:50:06 »

Adriaen Coenens schatkist [11]
                             
Over geloof en bijgeloof
     
In 1514, het jaar van Coenens geboorte, lag het oude Holland – en dus ook Scheveningen – nog ‘Int Pausdom’ om Coenens woorden hier nog maar eens te hanteren. Het rooms-katholicisme was in die jaren nog altijd de enig gangbare religie en Adriaen Coenen moet dus rooms-katholiek zijn gedoopt en ook met dat geloof zijn opgevoed. In de loop van zijn leven vond echter een overgang plaats van het rooms-katholicisme naar de reformatie.
Coenen vertelt er niet expliciet over, maar tussen de regels door verwijst hij naar gebeurtenissen die destijds deze overgang omlijstten. Een van die gebeurtenissen was de beeldenstorm welke hij weergeeft (97) met de woorden: ‘Het is mijn gheboert recht voer den Trubbele int hollant dat is eer men daer die beelde stormighe dede Ende eer men van Goesen (geuzen: auteur) of paepen (rooms-katholieken: auteur) sprac’. Deze beeldenstorm, die in 1566 door geheel de Nederlanden trok, bereikte in datzelfde jaar tevens Den Haag en wellicht ook Scheveningen, alhoewel daarover geen harde gegevens bekend zijn. Coenens geloofsbeleving wekt de indruk groot te zijn geweest; het Visboeck is in elk geval doorspekt met dankzeggingen, lofprijzingen, belijdenissen, gebeden en bijbelcitaten. De toonzetting van dit alles geeft blijk van een – duidelijk aanwijsbare – calvinistische invloed op zijn geloofsbeleving. Het wordt helder: het rooms-katholieke geloof ligt achter Coenen. Het aanroepen van heiligen of van de maagd Maria is ook niet meer aan de orde; het wordt althans in zijn boek niet meer onder woorden gebracht.

Nieuwe stellingname
Coenen is duidelijk waar het gaat om zijn nieuwe stellingname in de zaak van het geloof. Hij plaatst tussen de regels door in zijn boek voortdurend vraagtekens bij – en is kritisch over – allerlei pauselijke regels en voorschriften. Soms nog wat minder direct, maar op een zeker ogenblik toch wel héél direct, neemt Coenen dan ondubbelzinnig stelling tegen Rome (487, 488). Hij doet dit met de woorden: ‘Gelijck wij mede een langen tijt vande Roomsche paeusen vervoert (misleid: auteur) zijn tot ter tijt toe dat tet godt almachtich belieft heeft’. Coenens kritiek op het doen en laten van de rooms-katholieke kerk als zodanig is al evenzeer ondubbelzinnig. Hij merkt op: ‘Die seremonien ic bintse in eenen bant/ misse/ vergelien (evangeliën: auteur) biechten/ bevaerden (bedevaarten: auteur) aflaten/ kassen (offer- of aalmoeskisten: auteur) prosessien/ proncke praelen met heylich damen/ ontelbaer meer’ (488). Hij bekritiseert dus de vele – in zijn ogen nutteloze – ceremoniën en handelingen van de rooms-katholieke kerk. Hij bindt ze naar zijn zeggen in één band oftewel, hij veegt ze op één hoop bijeen en zet dit alles vervolgens nadrukkelijk weg als, wat hij noemt, ‘koocken latijn’ (488) (keukenlatijn, minderwaardig iets: auteur). Een hard oordeel dat nauwelijks anders kan worden uitgelegd dan als het bewijs van zijn gemaakte keuze en van zijn zelf verkozen afscheiding van de eerdere moederkerk.

Kometen en andere verschijnselen
Maar zoals bij een ieder van zijn toenmalige tijdgenoten had ook het geloof van Coenen een aanhangsel, namelijk het bijgeloof waarin mysterieuze verschijnselen een rol speelden. Coenen geeft al bij de introductie van zijn boek – aan te treffen op de eerste en tweede folio (25 t/m 27) – blijk van een nog aanwezige vorm van (bij)geloof in bovennatuurlijke verschijnselen. Hij merkt op dat men in zijn boek vertellingen zal aantreffen over ‘vremde selsame teykenen Inde lucht’  zoals ’Comeeten ende Eclipsen ende bloetrevieren (rivieren van bloed: auteur) groote stenen wuter lucht gevallen ende andere’. Coenen verwijst, naast naar kometen en andere hemellichamen, ook naar grote vissen en zeemonsters die bij hun verschijning aan de mensheid gelden als een ‘waerscouwinghe’ van ‘godt almachtich’. Vervolgens schrijft hij dat, na dergelijke verschijnselen, altijd ‘wat sonderlicx is nagevolcht van sterften ofte oorlogen en dieren (dure: auteur) tijt’. Na deze verwijzingen laat hij het onderwerp een tijdje los om er verderop in zijn boek weer uitvoerig (120 t/m 148) op terug te komen. Soms doet Coenen de in zijn boek weergegeven theorie geweld aan; hij schetst dan situaties waarin eerst gebeurtenissen hadden plaatsgevonden waarna dan achteraf vreemde verschijnselen zich kenbaar maakten. Het wekt de indruk dat niet de volgorde van de gebeurtenissen en verschijnselen voor Coenen van belang was, maar eerder de mystiek in de vorm van verschijnselen, gekoppeld aan zekere gebeurtenissen. Want wanneer men het (bij)geloof in goddelijke waarschuwingen of vermaningen zou loslaten, zou men ook de ‘zichtbare’ aanwezigheid van God uit het mensenleven laten verdwijnen. En er was al zoveel verdwenen door de inruil van het rijke roomse leven voor het sobere calvinisme!

 
© Piet Spaans 2009
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland

http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans
« Laatste verandering: 10-12-2009, 13:57:43 door Piet Es » Gelogd
witkwast
Schipper
*****
Berichten: 2272


Leer v. gisteren Droom v. morgen Maar leef vandaag


Bekijk profiel
« Antwoord #22 Gepost op: 21-11-2009, 21:17:22 »

Beste Piet,

Reuze interesant jouw verhalen, weinigen maken me nieuwsgierig maar jij weet me op een bepaalde manier naar je verhalen te lokken. Ik ga me broer hier ook op attent maken die heeft hier ook altijd oren naar.


Aad
Gelogd
witkwast
Schipper
*****
Berichten: 2272


Leer v. gisteren Droom v. morgen Maar leef vandaag


Bekijk profiel
« Antwoord #23 Gepost op: 21-11-2009, 21:25:11 »

Wie nu zou denken dat, na al het voorgaande, Coenen intussen aan het eind van zijn beschouwingen en verhalen zou zijn gekomen heeft het bij het verkeerde eind.

Piet, Hopelijk geld dat hetzelfde voor jou blijf nog maar even leker lang door schrijven.

Aad
Gelogd
De spienet
Gast
« Antwoord #24 Gepost op: 22-11-2009, 15:42:48 »

we zullen je missen piet maar misschien kom wel eens weer wat tegen en laat je ons er ook van genieten ik(wij) hopen er op groet en veel gezondheid toegewenst door henk de spienet
Gelogd
Piet Es
Gast
« Antwoord #25 Gepost op: 10-12-2009, 13:54:48 »

Adriaen Coenens schatkist [12 en slot]

Adriaen Coenen op de man af
 
Dit is het laatste deel van deze artikelenreeks.  Het zal u duidelijk zijn dat u – na dit alles te hebben gelezen – slechts een fractie van Coenens Visboeck onder ogen hebt gehad. Hij schreef echter over zo’n verscheidenheid van zaken, dat het niet doenlijk was, die allemaal hier weer te geven. Men kan, zonder ook maar enige afbreuk te doen aan de waarde van Coenens werk, vaststellen dat, wanneer diens boek uitsluitend vissen tot onderwerp zou hebben gehad, de omvang wellicht tot een kwart beperkt was gebleven.

Het blijft dan ook gissen waarom hij zoveel onderwerpen – die er in wezen niet rechtstreeks mee van doen hadden – in zijn boek heeft willen opnemen. Betreft het wellicht een mate van geldingsdrang waarbij het er Coenen zijdelings óók om te doen was – net als zijn geleerde tijdgenoten – een omvangrijk werk te vervaardigen? Want naast de vele goede karaktereigenschappen is bij Coenen ongetwijfeld ook een mate van geldingsdrang of ijdelheid aanwezig geweest. Kortom: wie zal hij in persoon zijn geweest en wat zullen de drijfveren of achtergronden zijn geweest die bij Adriaen Coenen tot zoveel inspanningen en daaropvolgende uitkomsten hebben geleid?

Wat wij weten
In directe zin is over hem slechts weinig bekend; maar Coenens Visboeck geeft indirect méér inzicht. Andere bronnen, bijvoorbeeld aan te treffen in stedelijke registers, voegen maar weinig toe. Coenen is over zichzelf weinig mededeelzaam geweest. Wél kan uit zijn boek worden opgemaakt dat hij de vader was van een zoon; deze werd in 1577 geboren. Coenen gaf die zoon zelfs door middel van een tekening een plekje (455) in het Visboeck; hij begon aan zijn boek in het geboortejaar van de jongen. Binnen de omlijsting van de genoemde illustratie voegt Coenen als verheldering daaraan de woorden toe: Dit is Coen Adriaensen mijn soen. Over verdere familiaire banden schrijft hij nauwelijks; hij spreekt tersloops over een broer die in Scheveningen woonde. Hij ging op een zeker moment naar die broer in Scheveningen toe: alsoe als Ic doen tertijt tot leijden woon achtich was (195). Hij verbleef inderdaad een aantal jaren in Leiden; zo vertelt hij in 1580 (!) in zijn boek dat hij op dat moment vier jaar in die stad woonde (166); het Visboeck is dus uit zijn Leidse tijd afkomstig. Van zijn ouders zegt Coenen slechts dat zij goed voor hem waren (91).

Karakter
Wil men dus proberen de persoon Coenen beter te doorgronden dan is dat – zij het dan indirect en met behulp van de tekst van zijn boek als basis – redelijk doenbaar. Hij was een handelsman, doortastend en intelligent, in onze ogen wellicht wat naïef en tot op zekere hoogte ijdel; zijn soms doorschemerende bescheidenheid komt – gezien in dat licht – wat gespeeld over. Coenen was duidelijk prestatiegericht, weliswaar beperkt opgeleid maar in het bezit van een ruime mate van parate kennis met daaraan toegevoegd een krachtig verlangen naar meer. In hem brandde een sterk religieuze beleving; deze werd gevoed door het zojuist in Holland opgekomen calvinisme (487, 488, 489). Coenens intelligentie stelde hem in staat om zich – ondanks die beperkte opleiding – schriftelijk in vrij duidelijke zinnen uit te drukken; zijn handschrift was ondanks de leeftijd van dat moment zonder meer goed. Zijn parate kennis bood hem de mogelijkheid, de vele folio’s te vullen terwijl zijn doortastendheid ertoe leidde, het genoemde ook daadwerkelijk te laten gebeuren. De omstandigheden waarbinnen Coenens naspeuringen via een boek vorm kregen waren zeker niet  ideaal. De geboorte van zijn zoon en de start van het Visboeck vielen samen: niet de twee meest gewenste momenten binnen een en eenzelfde tijdsbestek. Coenens doortastendheid heeft daarin zonder enige twijfel de doorslag gegeven.

Zijn gesignaleerde geldingsdrang en zijn hang naar erkenning spreken onder meer uit het noemen van de verschillende vooraanstaande relaties waarmee hij contacten had. Het betrof kringen waarin mensen van zijn komaf normaliter niet verkeerden en dat wilde Coenen zijn lezers wel laten weten (97, 98, 105). Wellicht heeft zijn geldingsdrang hem ertoe gebracht, werkelijk álles vast te leggen wat hem voor de geest en voor ogen kwam, tot en met het gebruik van vreemde talen en het citeren van complete bijbelteksten toe (32). Daarnaast is het dan weer opmerkelijk dat Coenen in zijn boeken twee ingrijpende gebeurtenissen verzweeg die tijdens zijn leven plaatsvonden, namelijk de heftige stormvloed in 1570 die zijn woonplaats Scheveningen deels verwoestte en de brute moord in 1584 op Willem van Oranje, een man die hij zeer hoog achtte. Waarom liet hij dit na? We zullen het, hoe wij ook gissen, nooit te weten komen.

Blijft de bewondering
Men zou over sommige van Coenens onderwerpen wat wisselend kunnen denken en zich ook het verband met het geheel hier en daar kunnen afvragen. Maar, zijn toenmalige maatschappelijke positie en de hem destijds omgevende tijdgeest in ogenschouw nemend, kan men slechts vaststellen dat – hoe dan ook – Coenens naslagwerk zowel verbazingwekkend als uitzonderlijk is. Dit roept zowel een diep respect op als een grote bewondering voor een in wezen eenvoudige man die – met de slechts geringe, hem ten dienste staande, mogelijkheden – tóch zoveel heeft kunnen onderzoeken, lezen, illustreren, maar ook beschrijven. Zelfs datgene wat binnen het Visboeck niet van direct belang lijkt, gaf en geeft aan wetenschappers als Florike Egmond en Peter Mason – die Coenen als geen ander bestudeerden – veel informatie over het denken en leven van deze 16de eeuwer en van diens tijdgenoten. Florike Egmond schreef in 2005 het bijzonder fraaie standaardwerk Het Visboek, niet te verwarren met een eerder en wat minder geslaagd boek uit 1997. Tot besluit: u kunt altijd, zoals ik in het introductieartikel al schreef, via internet de site www.kb.nl/visboek raadplegen. De in de artikelen tussen haakjes (.....) vermelde nummers geven corresponderende bladzijden aan van het aldaar getoonde Visboeck en u kunt dus meelezen en ook verder doorbladeren.

© Piet Spaans 2009
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland

http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans

(Deze reeks verscheen eerder in De Scheveningsche Courant)

« Laatste verandering: 11-12-2009, 14:09:03 door Piet Es » Gelogd
De spienet
Gast
« Antwoord #26 Gepost op: 10-12-2009, 15:39:30 »

piet je hebt ons weer laten genieten van ons verleden het was me een schatkist wel piet en aanverwanten ik wens jullie een zalig kerstfeest en een heel gelukkig nieuwjaar u toegewenst door heki (de spienet )
Gelogd
Pagina's: 1 [2] Omhoog Print 
« vorige volgende »
Ga naar:  


Login met gebruikersnaam, wachtwoord en sessielengte

Powered by MySQL Powered by PHP Powered by SMF 1.1.4 | SMF © 2006, Simple Machines LLC Valid XHTML 1.0! Valid CSS!