Ducdalf:
Volgens sommigen zou het woord dukdalf ontstaan zijn in Amsterdam, maar daarvoor worden geen bewijzen aangedragen. Waarschijnlijker lijkt dat de naam herkomstig is uit de opstandiger havensteden dan het toen nog konings gezinde Amsterdam, zoals Gent of Antwerpen, waar het protestantisme diep wortel had geschoten en waar de vijandigheid tegenover de Spanjaarden veel nadrukkelijker verspreid was in brede lagen van de bevolking. En waar men er luidop van droomde om die vreselijke Duc de Alve te trakteren op een paar pittige slagen van de heihamer, een kwestie van hem definitief onschadelijk te maken.
Een andere verklaring vinden we in het etymologisch woordenboek Van Dale.
Dukdalf zou ook volgens deze bron kunnen zijn gevormd uit twee andere woorden, namelijk het Middelnederlandse dock(e) (klos, blok, scheepsdok) en dolfijn (Engelse dolphin betekent ook nu nog meerpaal), en naderhand vervormd tot dukdalf . Deze verklaring is echter minder plausibel, en wel om twee redenen.
Enerzijds is de overgang van de veronderstelde oorspronkelijke Nederlandse vorm dokdolfijn naar dukdalve/dukdalf klankwettig moeilijk hard te maken (vanwaar de klinkerovergang o > u in het eerste deel, als het woord dok in geen enkel Nederlands dialect tot duk is geëvolueerd?). Anderzijds kan in de historische bronnen van het Nederlands en zijn dialecten ook nergens een wisselvorm van dukdalf worden teruggevonden die in zijn fonetische gedaante naar de vermeende grondvorm dokdolfijn verwijst:noch het eerste, noch het tweede bestanddeel van het woord ooit met het klinkerteken , o , worden gespeld.
bron: Belgie