Welkom, Gast. Alsjeblieft inloggen of registreren.
10-11-2024, 22:15:51
Startpagina Help Zoek Inloggen Registreren
Nieuws: Nieuwe leden moeten helaas wachten tot dat de webmaster ze accepteert. Er is veel kaf onder het koren. Het beste kunt u na registratie ons nog even een e-mail sturen jolydesign@ziggo.nl.

+  Vraag en antwoord & Wie wat waar
|-+  Hoofdindex
| |-+  Praatgroep Scheveningen
| | |-+  Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
« vorige volgende »
Pagina's: 1 ... 12 13 14 15 [16] 17 18 Omlaag Print
Auteur Topic: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk  (gelezen 208467 keer)
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #225 Gepost op: 08-01-2010, 08:12:25 »

De haringvangst

Nu is het haringje gevangen,
Zie hoe spartelen z’ in het net,
Dat de visscher heel voorzigtig,
Inpaimt en op ‘t gangboord zet.

Spoedig vult hij nu de vaten,
Om dan weer van meet af aan,
Met een’ frisschen moed aan ‘t visschen,
En de hand aan ‘t werk te slaan.

Zoo beloond God met zijn’ zegen,
Al wat men met eere doet;
En het is zoo zacht en heug’lijk,
Als ons eigen arbeid voed.


Als de haring gevangen is word hij gekaakt, dat is te zeggen, schoon gemaakt en in tonnen ingezouten.
De uitvinding van het haringkaken hebben wij te danken aan zekeren WILLEM BEUKEL of BEUKELSZOON, wonende en geboren te Biervliet, eene weleer bloeijende doch thans geringe stad in het voormalig Staats-Vlaanderen.
Hij maakte in het jaar 1386 de Hollanders met deze kunst bekend, waardoor dit klein, smakelijk en gezond vischje, zeer lang kan bewaard, goed gehouden en verzonden worden.
De Nederlanders munten boven alle andere natiën in deze kunst uit; waarom deze visscherij dan ook met regt eene goudmijn voor Nederland mag genoemd worden.
BEUKEL overleed in het jaar 1397, hij is in de kerk te Biervliet begraven, alwaar men zijn afbeeldsel nog op het eerste glas, bij het inkomen der kerk ziet!
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #226 Gepost op: 08-01-2010, 08:14:15 »

Buisjes Zeildag

Daar gaan de schepen onder zeil,
Verlaten nu de ree;
En nemen op een’ goede vangst,
Ons aller wenschen mee.

Straks zijn zij op de Britsche kust
Waar men den haring vangt;
Waarna in Ne groot en klein,
Met zoo veel lust verlangt.

Geluk dan visschers! houdt maar moed,
Gods gunst geleid u weér;
Opdat gij met een rijke vangst,
Komt op de reede weér.


De gewone zeildag, Buisjesdag genaamd, is gewoonlijk den 20 sten der maand Julij, van ieder jaar; dan gaan zij allen te gelijk onder zeil, onder eenen toevloed van duizende aanschouwers, welke van verschillende oorden te zamen komen.
Voor echter deze vloot in zee gaat, heeft de regering de loffelijke gewoonte, om te bevelen, dat er in alle kerken gebeden worden gedaan, om den zegen des hemels over het welgelukken van ‘s lands groote visscherij, af te smeken; hetwelk dan ook met den grootsten eerbied wordt gedaan.
Hierin volgen wij nog het voetspoor onzer groote voorvaderen, welke elke groote onderneming begonnen, met God te bidden. –
Op iedere buis is gewoonlijk een stuurman, drie of vier matrozen en een jongen.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #227 Gepost op: 09-01-2010, 09:29:34 »

Voorwoord.
Dit gedicht heb ik geschreven voor degene die belang stellen in de haringvisserij.
Het is één reis van vier dagen, van de veertig die ik zelf gemaakt heb.
Terwijl ik het maakte, beleefde ik die hele reis weer opnieuw.
Waar ik over gedicht heb, was october 1947.


1.
Het is de avond voor het varen
wij zitten met een grote schare,
die komen allen afscheid nemen
want morgen neem ik weer de benen.

2.
Wij gaan nu niet te laat naar bed,
als wij weer varen gaan met ‘t net
zal er niet veel van slapen komen,
dan kunnen wij dus ook niet dromen.

3.
Het is kwart voor zes: kom je er uit,
anders ben je om zeven uur niet op tijd.
Want je moet weer gaan varen
op de woelige baren.

4.
Je ondergoed. ligt op de stoel,
dat je op zee lekker de warmte voel.
Als je gekleed ben, kom je dan,
je eitje ligt al in de pan.

5.
Het is half zeven als wij daar gaan,
wij blijven dan ook nergens staan.
Want het gaat nu niet zo snel,
maar met kwartier dan haal je het wel.


6.
Zo komen wij bij de logger aan
waarmee wij dan weer varen gaan.
De schipper zegt: niet een verstek,
en klaar gaan maken voor vertrek.

7.
Nu zeggen allen goede reis,
gezondheid is de eerste eis.
De schipper zegt: jij in een wip
de tros inhalen op het achterschip.

8.
Veel wensen voor een goede reis
‘De zegen en gezondheid’.
nu kunt me wel geloven,
alle zegen komt van boven.

9.
Zo ga ik naar het achterschip,
en haal de tros in, in een wip.
Het schip gaat daar nu van de kant.
De jongens kruipen in het want.

10.
Nu ook de voortros, het zijn er twee,
zo gaan wij nu maar naar de zee.
De logger die gaat achteruit
en draait dan bij en gaat vooruit.

11.
Zo gaan wij dan de haven uit
en zetten ‘volle kracht vooruit’
naar de vloot op de Noordzee;
zestien man gaan er nu mee.

12.
En blazen nog eens bij het Hoofd.
Wij roepen dàg Jan, Piet en Goof.
Zo vangen wij dan aan de reis,
want niemand brengt ons van de wijs.
13.
Terwijl wij nu zo varen
stuurt de stuurman hem. naar de baren.
En wij wisselen van goed,
en varen rustig naar De Hoek.

14.
Wij gaan het schip nu zeeklaar maken,
terwijl wij Hoek van Holland naken.
En als wji daar dan klaar mee zijn
is daar de zee en dat is fijn.

15.
Eerst naar Maassluis en Dirkzwager,
en dan gelijk naar Poortershaven.
De logger doet het nu weer goed,
zo naderen wij dan De Hoek.

16.
De Waterweg is nogal druk.
De schipper last dan ook een zucht
als wij dan langs het pierhoofd varen,
maar komt dan gauw wel tot bedaren.

17.
Wij gaan nu heerlijk deinen,
waar wij straks van bezwijmen.
Het dek dat is nu kant en klaar
en d’aardappels nog steeds niet gaar.

18.
De stuurnan geeft de wacht nu pover
en d’oudste neemt het van hem over.
De koers Noord-West en niet er boven,
dat ik daar op kan geloven.

19.
Want de schipper heoft gesproken:
“Dan ga ik een sigaartje roken!“
“Let goed op kompas en streken,
voor je een ander aan gaat spreken”.
20.
Want, dat is dan een boffie,
dan is het tijd voor een bakkie koffie.
Zo gaat de loger varen heen,
en d’oudste staat nu heel alleen.

21.
De monteurs die gaan ombeurten
de machine controleren.
Geregeld de motor smeren,
dat gebeurt ook heel wat keren.

22.
De motor is het hart van ‘t schip
het gaat dan ook niet in een wip.
Dit is het behoud voor allen
om een reisje op te bouwen.

23.
De logger is nu aan het zwichten
om zijn kopje op te lichten.
Want zo nu en dan een golf,
is net als een geweer met kolf.

24.
Daar gaat de kok met de piepers naar voren.
Daar zal je de mensen over horen.
Want eerst moeten zij ze gaan schillen
om de honger te gaan stillen.

25.
Een kwartier, het gaat niet zachter,
gaat de kok alweer naar achter.
Met de piepers in de pan,
de mensen kunnen er wat van.

26.
Dan is het koffie met wat koekjes.
Dat is goed voor zieke broekjes.
Want die zijn er elke reis,
Jan of Gerrit, Klaas of Thijs.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #228 Gepost op: 09-01-2010, 09:30:44 »

Vervolg

27.
Maar wat zegt het al die woorden,
als zij maar gezond weer worden.
Want zieke zeelui zijn niet goed
en verliezen gauw de moed.

28.
De koffie wordt nu snel gedronken,
op de gezondheid wordt geklonken.
De oudste wordt dan afgelost,
en is vanzelf nog niet gedrost.

29.
Klaas, de matroos, gaat zonder mokken
om zijn wachtje te gaan kloppen.
Want hij moet nu gaan sturen,
de logger heeft nog weleens kuren.

30.
De oudste gaat een bakje doen,
en dan de kooi in zonder schoen.
Die zijn veilig opgeborgen,
en staan daar goed, nu zonder zorgen.

31.
Het voorin is nu in rust,
voor het oog nu wel een lust.
Want al die zieke mensen
dien niets anders zouden wensen.

32.
Maar plots is daar de bel voor schaften,
de kok die kan niet langer wachten.
Hij wil ook graag nu naar de kooi,
en vind het zo dan ook wel mooi.

33.
Maar als hij dan beneden komt,
dan kijkt hij vliegens in het rond.
Jongens, moet er niemand eten?
Had ik dat maar eer geweten!
34.
Dan had ik dat vast niet gedaan,
en de piepers laten staan.
Maar Gerrit en Klaas die eten goed,
voor de kok z’n werk en al zijn moed.

35.
Aardappels, vlees en bloemkool met een papje,
is toch heus een lekker hapje.
Maar als je dan ook zeeziek bent,
raak je er niet gauw aan gewent.

36.
Want de lucht van al die luchtjes,
veroorzaken dan ook wel kuchtjes.
Als je het eet zonder te koeren,
ga je straks de visjes voeren.

37.
Daarom nemen zij het besluit
en komen nu hun bed niet uit.
De kok die had wel zorgen,
maar bewaart het wel tot morgen.

38.
De jongens gaan de vaten wassen
en op de brug de wacht verrassen.
Vanmiddag draaien er drie wachten,
van tweeen tot bij achten.

39.
De schipper is ook op de brug en zegt geregeld,
‘t is net een klucht,
als ik zo de radio hoor,
kan die morgen overboord.

40.
Want de vloot is niet ver weg;
‘d Haring is nu aan de leg.
Als de wind maar zo blijft waaien,
Kunnen wij morgen ook gaan paaien.
41.
Paaien is, als wij de netten
Morgen overboord gaan zetten.
Dit is ‘t werk voor elke zeeman,
en die het dan ook wel kan.

42.
De schipper gaat nu ook maar slapen.
De wacht houd het schip dan in de gaten.
De jongens staan ook wel te gapen,
maar gaan vannacht heel lekker slapen.

43.
De jongste gaat naar de kombuis
en zegt, ik doe maar net als thuis:
een bakkie thee dat zal wel gaan,
dan kunnen zij misschien weer staan.

44.
Dan komt de jongste met de thee,
maar ach, het zijn er maar weer twee.
De rest is nog in diepe rust,
en die de thee ook nog niet lust.

45.
Ach ja, laat ze maar slapen,
anders staan zij ‘s nachts als maar te gapen.
En, daar mag men zich niet in vergissen,
op een logger kan je niemand missen.

46.
Nu is ‘t weer tijd om te gaan eten,
maar allen laten het nu afweten.
Allen zijn nog steeds maar ziek,
maar hebben gelukkig niet de griep.

47.
Zo draait de wacht nu rustig door.
Ja, Piet en Jan, daar gaat hij hoor.
Die liggen nog steeds in de plooi,
maar moeten nu toch uit de kooi.
48.
‘s Morgens zijn allen wel weer fit,
maar zien nog wel een beetje wit.
Dat is natuurlijk van de kooi,
dat is niet goed voor een flinke booi.

49.
De nacht ging dan gestadig door,
en ‘s morgens roepen zij in koor:
Daar is de vloot uit Nederland,
de jonen nog steeds niet in het want.

50.
Dus daar zijn het ook geen nieten.
Vanmiddag gaan ook wij daar schieten.
Eerst gaan wij nu maar even eten,
om onze maag weer rust te geven.

51.
Want je zult het wel beleven,
morgen hebben wij geen leven.
Met zoveel haring in het net,
komen wij vast niet in bed.

52.
Zo zijn wij nu één dag op zee
en eten dan ook weer voor twee.
Want dat is wel te merken,
dan kuiinen wij straks weer werken.

53.
Maar als je dan veel haring vangt
ben je zo weer aan de kant.
Zo wordt de logger klaargemaakt,
dan zijn wij straks vast niet te laat.

54.
Wij nemen nu de kans te baat,
als alles ineens schieten gaat.
Wij moeten dan snel achteruit,
willen wij niet verspelen rijke buit.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #229 Gepost op: 09-01-2010, 09:31:37 »

Vervolg

55.
Want kom je aan de buitenkant:
is het morgen veel zwart want.
En daar moeten wij voor waken
door spoedig alles klaar te maken.

56.
De stelling die wordt neergezet.
De rollen lopen in het vet.
En de ruimen die gaan open,
en allen gaan nu lopen.

57.
De jongens verzorgen nu de blazen,
en lopen dus nu niet te razen.
De jongens geven ze dan lucht,
bij iedere blaas een diepe zucht.

58.
De vleet die wordt nu nat gemaakt,
dat hij straks goed zinken gaat.
Want mocht hij blijven drijven,
dan is het morgen allen kijven.

59.
Ineens zien wij het allen komen
al de schepen gaan nu stomen.
Met de vlag al in de voormast,
en sommigen gaan over-stag.

60.
De schipper zegt : wij liggen goed,
houd allen daarom goede moed.
Wij gaan nu schieten alle netten,
en maken daarmee korte metten.

61.
De schipper staat nu op de plecht,
met op het hoofd een grote pet.
Hij staat daar nu te turen
om het schip achteruit te sturen.
62.
Eerst een borrel om te lokken,
en daarna schieten zonder mokken.
Al valt het misschien wel tegen,
De schipper roept: “Op hoop van zegen”.

63.
Wij hebben het allen nu gehoord,
drie netten gaan nu overboord.
Die moeten nu eerst rekken,
eer wij gaan schieten alle netten.

64.
Als drie netten nu in zee zijn,
roept Klaas de matroos nu even fijn,
als die gerekt staat schipper-baas,
laat hem maar gaan Klaas.

65.
Zo gaat de logger achteruit.
Wij hopen nu op rijke buit.
Dan weer drie netten overboord,
met dan een joon, zo als het hoort.

66.
Nu kunnen wij verder gaan paaien,
tot de halve vleet, dat is te raaien.
En dan maar weer een joon erop,
zo als ‘t bij elke logger hoort.

67.
Op elk net, dat is niet dwaas,
komt er ook een grote blaas.
Nu geven wij weer heel gezwind,
de reep een heel groot zwink.

68.
Nu gaan er weer eens vijftig netten,
wij maken daarmee korte metten.
Het gaat ook nu, net als de wacht,
de aflossing ook weer van kracht.
69
Nu roept de schipper van de plecht,
het hoofd ontbloot, dus zonder pet:
“Geschoten met vlijt,
God zegen ons arbeid”

70.
De kok is klaar, wat wij nu weten.
Wij gaan nu eerst eens lekker eten.
Aardappels, bonen en spek,
dat is nu eens lang niet gek.

71.
Want dat is de kracht voor de dag van morgen,
als de kok niet goed kan zorgen.
Want als wij soms veel haring vangen,
wordt het laat, ook in de pannen.

72.
Wij zijn dan allen heel vol vuur,
en kijken dan niet op een uur.
Wij zijn dan bezig zonder ergeren,
om de tonnen goed te bergen.

73.
Na het eten gaan wij slapen,
dat wij vannacht niet staan te gapen.
De jongens houden nu de wacht,
die slapen straks tot aan de nacht.

74.
Zo slapen wij tot vier uur haast,
en blijven de zenuwen de baas.
Kan het eerst maar halen wezen,
dan behoeft er niemand meer te lezen.

75.
Dan komt de jongste met de thee,
en wij drinken heel gedwee.
Chocola dat hoort erbij,
daarom nemen wij er twee.
76.
Dan is het weer eens lekker praten,
om je werkgoed klaar te maken.
Het oliegoed wordt nagekeken,
en daarna wordt er weer gegeten.

77.
Wij eten brood, om van te rillen,
van die grote dikke pillen.
Maar als je altijd buiten bent,
ben je daar gauw aan gewend.

78.
Dan gaat de wacht op om zeven uur,
en duurt dan voort tot ruim éé uur.
Zo wordt het dan voor elke rit,
totale rust op heel het schip.

79.
De vis-lichten die zijn ontstoken.
En allen in de kooi gekropen.
Zo komt om n uur dan de wacht
die ‘t laatste was van deze nacht.

80.
Het is nu drinke, drinke, drinke!
Dus allen gauw nu bij de pinke.
Nu komt eerst dan de koffie kan,
en daarna dan de stuurman.

81.
Die roept dan rustig op het dek:
Als je allen gedronken hebt,
dan gaat de baas betalen
en wij de netten halen.

82.
De afhouder gaat op het bankje,
achter de winch en op een plankje,
om de reep in te gaan halen
en wij de netten binnenhalen.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #230 Gepost op: 09-01-2010, 09:32:36 »

slot

83.
De reepschieter gaat in het ruim,
en krijgt dan telkens weer een pluim
als hij de reep heel netjes
opgeborgen in het reepruim heeft.

84.
Eén oudste gaat nu in de krebbe.
‘d Andere dan maar vóór de krebbe.
De kok die krijgt een grote pluim
en gaat nu ook maar in het ruim.

85.
Dan komt de oudste met de zeizing
en heeft gelijk heel goede tijding:
Het is zilver buitenboord,
heb je het allen wel gehoord?

86.
De matroos op het middendek
vinden dat nu lang niet gek.
De motor die gaat malen
en zij gaan lekker halen.

87.
Zo gaan wij nu snel halen,
om de buit binnen te halen.
Zo gaat het tot de halve vleet.
Het dek is dan geheel compleet.

88.
Vol met mooie zilvre haring,
is voor velen een openbaring.
Want zoveel als er nu in zit,
wordt het maar een korte rit.

89.
Als de haring zo blijft komen,
 kunnen wij weer spoedig komen.
Niet Noord-West zoals het was,
maar Zuid-Oost komt dan te pas.
90.
Nu eerst de haring gaan verwerken,
met tonnen zout en dan ook merken.
De schipper komt ze eerst eens keuren,
dan kunnen wij direct gaan steuren.

91.
Eerst de tonnen uit het ruim.
Terwijl is dan de koffie bruin;
de koffie is nu wel getrokken
en d’haring ruik je aan je sokken.

92.
Maar daarom gaan wij nu niet treuren;
eerst gaan wij de haring steuren.
De haring gaat nu eerst in manden
om in de warrenbak te landen.

93.
Daar krijgen zij dan allen zout,
dat is het best voor hun behoud.
Nu worden zij in de ton gelegen,
het deksel houd de bovenste tegen.

94.
Dat de ton maar geheel vol mag zijn,
dat vind de reder dan ook fijn.
Want als de haring eens gaat krimpen,
dan zullen de tonnen aardig slinken.

95.
Zo steuren wij ze allen vol
totdat zij zijn heel boordevol.
Na steuren, wat is dat een boffie:
daar staat de kok al met de koffie.

96.
Dus allen maar weer koffie drinken
en dan maar weer eens bij de pinken.
Want buitenboord daar staat nog wat,
en zo te zien is ‘t ook nog zat.
97.
Dat zien wij aan de blazen,
die zwaar liggen te grazen.
Dus één, twee, drie daar gaat hij weer
nu maar voor de tweede keer.

98.
En opgewonden wordt de reep,
het zelfde als de eerste vleet.
Maar dit duurt dan ook uren:
het schip heeft wel eens kuren

99.
Maar na geworstel en gezweet
is twintig last dan scheep.
Nu gaan wij eerst die van vanmorgen
een veilige rustplaats bezorgen.

100.
Nu worden de tonnen dichtgeslagen.
Dit alles doen wij zonder klagen.
Daarna gaan wij dan eten,
en hebben dan ook niets vergeten.

101.
Dan wordt er weer gesteurd,
en allen zijn goed opgebeurd.
Want als het morgen weer zo is,
dan gaat het deze reis niet mis.

102.
Als de visjes dan beneden zijn,
dan denken wij zo gaat hij fijn.
Wij drinken koffie met een koek,
en krijgen dan weer flinke moed.

103.
Want als je zo hard hebt gewerkt,
dan voel je je allen ijzersterk.
Wij zijn niet meer te remmen
de visjes die gaan haast weer zwemmen.
104.
Nu spoedig de netten overboord.
Dit hebben wij allen al gehoord.
En daarna is het net als gister:
“Op hoop van zegen” roept de schipper.

105.
Zo gaat het nu van voren aan,
totdat wij straks weer slapen gaan.
Zo gebeurt niets nu eens toevallig,
alleen het weer is wisselvallig.

106.
Ook d’andere nacht, wij zien het al,
‘t is buitenboord ook nu weer bal.
Alles is zilver en ‘t is koud,
de visjes willen graag in ‘t zout.

107.
Wij hebben nog zat lege tonnen.
Dus behoeven zij ook niet te brommen.
Zo halen wij de vleet weer in,
en de schipper gaat het naar de zin.

108.
Laten wij het nu maar hopen,
de haring gaan wij snel verkopen.
De logger wordt gedraaid zonder te maren,
wij gaan voor de wind en lekker varen.

109.
Zo gaan wij weer naar moeder toe,
en zijn nu allen heus wel moe.
Wij gaan nu eten zonder ergeren
en dan de haring verder bergen.

110.
De koers Zuid-Oost, wie doet je wat.
Als het zo gaat zijn wij zo bij ‘t Gat.
Wij moeten wel een daagje stomen,
maar hopen er toch wel te komen.
111.
De volgende morgen,
‘t is net een boek, is warempel al de Hoek.
Zo zijn wij nu weer vol en zoet,
de bemanning maakt het reuze goed.

112.
Zo zien wij snel de haven komen,
waar wij gauw in zullen stomen.
Onze familie is niet mal:
zij staan allen ook al aan de wal.

113.
Wij meren nu de logger af.
al de mensen staan daar paf. “
Jullie schipper is geen wipper,
maar een heel gelukkige schipper”.

114.
Nu snel naar huis, dat is het beste,
waar nog achtenveertig uur ons restte.
Want dan is het ook heel gedwee:
“Jongens, gaan jullie nu weer mee ?‘



Vlaardingen, januari 1967
K.Struijs
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #231 Gepost op: 10-01-2010, 10:58:16 »

Het afzenden der haringnetten

Als het net is ingeworpen,
Brengt men het in sloep of boot;
Om het naar de buis te roeijen,
Bij de groote haringvloot.

Zie eens, kind’ren; hoe die visschers;
Langzaam sjorren met het net,
Opdat het niet zoude lijden,
Gaan zij daar meé tred voor tred.

Nu zal ‘t visschen haast beginnen;
Alles is straks kant en klaar;
Ook de tijd om visch te vangen,
Is, in weinig dagen, daar.


Nu, lieve kinderen ! begint de haringvisscher in zijn element te komen.
Hij gaat nu zijne netten afzenden, en draagt dezelfde met de grootste voorzigtigheid in eenen boot, waarmede hij ze naar de buis brengt; want, daar dezelve nu getaand, gekurkt, gelood en opgetuigd zijn, moet hij vooral zorgen dat er niets aan beschadigt wordt; want de minste fout of gebrek welke er aankwam, zou hem, wanneer hij aan het visschen was, eenen geheelen trek kunnen doen verliezen, en daardoor de grootste schade toebrengen.
Als gij daar immer gelegenheid toe hebt, moet gij dit eens gaan zien; want het is wel de moeite waardig om de oplettendheid na te gaan, waarmede hij zijne netten in den boot bezorgt om dezelve te verzenden.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #232 Gepost op: 10-01-2010, 11:00:20 »

Ode aan de vuurtoren


Des ‘s avonds, bij het vallend duister,
doet gij toren steeds uw plicht.
Werpt gij, met een stralend luister
den zeeman toe uw reddend licht.

Als de zee bij zomers weertje
zich spiegeld in de manegloed
of als zij, opgezwiept door stormen,
komt tot de allerhoogste vloed,
altijd staat gij trouwe toren
als een wachter aan de kust.
Niets kan uwe kracht verstoren,
gij brengt den zeeman altijd rust.

Als hij moe, na zware reizen,
eindelijk weer uw schijnsel ziet,
voelt hij nieuwe kracht herrijzen
en zingt hij een dankbaar lied.

Morgen ben ik weer eens binnen,
ben ik weer bij vrouw en kind.
In mijn huisje bij den toren,
waar ik geluk en vrede vind.

Maar 't gebeurde ook vele keren
dat er één niet weder kwam.
Dat de zee, die ons zo veel kan geven,
er eentje als een offer nam.

Ook dan nog, ouwe trouwe toren,
vervuld gij nog een heilige plicht.
Zend over hun die ‘t leven verloren
als een krans huw troostend licht.


W. Eizenberger

Egmond aan Zee
Gelogd
leen/spaans/
Schipper
*****
Berichten: 183


Bekijk profiel
« Antwoord #233 Gepost op: 10-01-2010, 14:15:38 »

De schipbreuk van IJmuiden.

Dag Katrien, sprak visscher Barend.
"t Is mijn tijd, ik ga er op uit.
De zee bedaard, de lucht is klarend
En dan ik heb een goede schuit.
Je bent te klein om mee te varen.
Zeur nu niet, wacht tot de Paasch.
Hier heb je een cent, maar je moet sparen
Dan koop je een schuit, dag lieve Klaas.

           Refrein

Moeder wanneer is het Paasch
Want dan mag ik met vader varen.
Zoo vraagt lief vleiend kleine Klaas
En vang ik visch
Dan ga ik voor een schuitje sparen.

De morgen daagt, de zee is rustig,
De zon loert door het venster heen,
Vrouw en kind zijn levenslustig
Voor angst bestaat geen reden, neen.
Katrien en Klaasje zingen samen
Van de zeeman en zijn bruid,
Avondrood valt op de ramen
Terwijl de klok voor bedtijd luidt.

          Refrein

"t Is nacht, de zee begint te tieren
De bliksem klieft, de donder rolt
Hoort hoe woest de winden gieren,
Al schreiend strandwaarts holt.
Knielend liggen zij ter neder
Goede God heb medelijden
Spaar de onze in dit weder
En Klaasje vraagt onschuldig, blij;

            Refrein

Het dorp in rouw, de klokken luiden
Daar nadert ginds een droeve stoet,
"t Is visscher Barend van IJmuiden,
Eerbiedig wordt zijn lijk begroet
Marmerbleek ziet Klaasjes moeder
Valt snikkend op haar Barend aan
Haar smartkreet luidt, O Albehoeder,
Wat hebben wij dan toch misdaan?
« Laatste verandering: 10-01-2010, 14:17:20 door leen/spaans/ » Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #234 Gepost op: 11-01-2010, 08:23:11 »

Zien op Zee

kusten zien is gretig worden,
land is liefde lang ontbeerd.
Sterren zien is zeker worden
van bestek dat werd begeerd.

wolken zien is regen vrezen,
sneeuw of nevel, mist of kou.
Foto’s zien is heimwee krijgen
naar een molen of een vrouw.

meeuwen zien is land verwachten
berg of atol, fjord of klip.
Drijfhout zien is ‘t lot vermoeden
van een makker en zijn schip.

haaien zien is giftig worden,
pure angst of pure haat?
Steden zien is eenzaam worden
in de massa, straat na straat.

nevel zien is navigeren
met verhoogde waakzaamheid.
Schepen zien is afstand houden
of men een melaatse mijdt.

vlaggen zien is herkomst weten
van een onbekende vorm.
Strepen over jagend water
zijn de boden van een storm.

Maar de waarde van het varen
ligt niet in hetgeen men ziet.
Wél in schatten...navigare..
wat het heden morgen biedt.


Jan Noordegraaf
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #235 Gepost op: 11-01-2010, 08:25:39 »

Victaliëren

Voor men zich op zee begeeft,
Moet men zorgen voor het eten,
Want de zee maakt etenslust,
Zoo als alle zeelien weten.

Daarom zorgt de visscherman,
Om zich te victaliëren,
Met gezonde en goede kost,
En iets om de keel te smeeren.

Is hij dat niet dubbel waard?
Die in nattigheid en koude;
Zoo veel nachten met de vangst;
Van den nutten haring sjouwde.


Als de netten aan boord gebragt en behoorlijk geborgen zijn, neemt de stuurman, als bevelhebber der buis, de noodige eetwaren aan boord; bestaande gewoonlijk in aardappelen, spek, worst, boter, brood, kaas, turf, hout, azijn, zout, peper en eenige jenever of brandewijn, ook nemen sommige stuurlieden bier mede, doch dit geschied maar bij weinigen.
Deze victalie wordt door de reeders of eigenaars der buizen, aan de leveranciers voorgeschoten, en bij het eindigen der reis, wordt er een dag bepaald, welke men ‘de Rekening’ noemt, waarop de stuurman met Zijne matrozen hun verdiend loon ontvangen en dan weten zij hoe veel ieder, voor de gebruikte victalie wordt gekort.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #236 Gepost op: 12-01-2010, 09:32:21 »

Kerstmis op zee

de mens is geen mens meer
zonder machines geen mens
kan nog zonder vleugelen
of zwemvliezen van staal

de mens is geen mens meer
vogel vis tegelijk
kunstmaanbewooner
terzij de krimpende aarde

de mens is geen mens meer
achter het nieuwmetaal
drijft zuurstofloze ruimte
ademloos levensvreemd mee

de mens is geen mens meer
zonder geest geen machines
zonder geest geen staal:
staal is geschapen materie

de mens is geen mens meer
zonder de geest van god
zwevende over de wateren
als in de beginne

de mens is geen mens meer
geen schepper van nieuwmaterie
zonder de geest van god
de schepper zelf schepper

Jan Noordegraaf
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #237 Gepost op: 12-01-2010, 09:33:59 »

De buis voor de stad Enkhuizen liggende, om zee te kiezen

Nu is ‘t haringbuisje klaar,
Om in zee te steken,
Dikwerf is uw gunst, o God!
Aan deez’ vangst gebleken.
Schenk haar nu ook weer die gunst,
Daar zij op vertrouwen:
Doe hen ook d ree,
Spoedig weer aanschouwen:
Met een rijk geladen vracht,
Daar zij zoo naar wenschen;
Voor zich zelf en voor het land,
En voor alle menschen!

Zoo als gij op dit plaatje ziet, lieve kinderen! leggen de haringbuizen voor de stad Enkhuizen in Noord-Holland, gereed om in zee te steken.
De netten, de victalie en al het noodige is aan boord; zoodra nu de bepaalde zeildag, (waarover ik u bij een volgend plaatje, nader zal onderhouden,) gekomen is, en al de ter haringvangst uitgeruste schepen bij elkander zijn, dan gaan zij gelijk onder zeil.
0, dat is zoo een groote vreugdedag; en geen wonder, want het welvaren van duizenden menschen, welke, wanneer de buizen met eene goede vracht weder binnen loopen, hierdoor gespijsd en gevoed worden, hangt er van af.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #238 Gepost op: 13-01-2010, 08:15:53 »

DE JONGE KREEFT EN DE ZEEMOSSEL

Een Mossel, die aan ‘t strand, van water thans ontbloot,
Haar huis nu open deed, dan sloot,
Wierd van een jonge Kreeft, in dwaazen nyd ontstoken,
Eens uit haar hol dus aangesproken:
0 Mossel! uw geluk is ongemeen.
Wy Kreeften, hoe ellendig is ons leven!
Nu worden we uit ons hol door buuren-zelf verdreven:
Dan voert de storm ons elders heen.
Gy hebt uw steenen huis, waarin u niets kan deeren:
Gy opent het en sluit het weêr naar uw begeeren:
Ik bid, toon my de vriendlykheid
Van voor een oogenblik my in uw slot te ontfangen.
Ik weet dat my die gunst door u niet word ontzeid.
Ik zou terstond voldoen aan uw verlangen,
Hernam de Mossel straks, indien
Ik my niet schaamde groote li
In myn onzindlyk huis te zien:
Want, inderdaad, ‘t is niet gereinigd naar behooren.
Zo ‘t voor een’ korten tyd u echter kan bekooren
By my te komen, kom, opdat ik u voldoe.
Wy hebben plaats. Zy komt. De Mossel sluit zich toe.
Maak open, riep de Kreeft; ik stik; laat me ademhalen.
Was ‘t antwoord: maar zie eerst hoe de afgunst u doet dwaalen,
Gy word op ‘t oogenblik bevryd,
En leer, in plaats dat gy eens anders staat benyd,
Met uw geluk te vreên, uw’ dwaazen wensch bepaalen.


H.J.R.
Uit C.F.Gellert’s Fabelen en vertelsels, vertaald in neder-duitse vaerzen, uitgegeven bij Pieter Meyer, op den Dam in 1772.
Christian Furchtegott Gellert 1715 - 1769, Leipzig.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #239 Gepost op: 13-01-2010, 08:17:49 »

Komst op de visscherij

Ziet eens welk een heer van schepen,
Zeilt op dezen waterplas;
Die altijd zoo stil en vreedzaam,
Voor zij er aan kwamen, was.

Hier op Engelands waterkusten,
Is de beste visscherij;
Hier vischt iedere haringvisscher,
Vrolijk, vergenoegd en blij.

Ieder zoekt en kiest een plaatsje,
Waar hij ‘t net uitwerpen zal;
Of hij laat dit veeltijds over,
Aan het loutere toeval.


Daar de haringen, even als meer andere en wel de meeste vischsoorten, vaste plaatsen in het water of in de zee hebben, waar zij zich ophouden en in eene groote menigte tezamen scholen; zoo hebben de visschers sedert onheugelijke tijden opgemerkt, dat de meeste, de vetste en smakelijkste haringen, zich op de kusten tusschen Engeland en Holland, naar de noordzijde, ophouden. Allen, van welke natie ook, zeilen daarom derwaarts, en men ziet aldaar honderde pinkjes bij elkander verzamelen; ieder kiest eene gevoeglijke plaats om te visschen, en men helpt elkander als het noodig is, om zich eene goede en overvloedige vangst te bezorgen.
Gelogd
Pagina's: 1 ... 12 13 14 15 [16] 17 18 Omhoog Print 
« vorige volgende »
Ga naar:  


Login met gebruikersnaam, wachtwoord en sessielengte

Powered by MySQL Powered by PHP Powered by SMF 1.1.4 | SMF © 2006, Simple Machines LLC Valid XHTML 1.0! Valid CSS!